ziel?... Die tengere schepsels (hoe zwakker, hoe zekerder) leiden ons àl tot lichamelik genot en lachen ons, wijzeren, sterkeren, uit, wanneer we, ontzenuwd, verslagen, nederknielen vóór hùn ellendige zwakheid!
Daar huppelen ze liefelik op hun dansende voetjes! Guitig lachen de mondjes; de handen en armpjes, in mollig bewegen, doen zo aardig... zo aardig... en hun kozende, vleiende lipjes, ze babbelen, ze babbelen. Waarover? O, vraag het niet! Breek niet de broze illuzie! Hoe zacht en hoe strelend nu,... en toch zo wreed in stonden van hardnekkige wil! Hùn is de zege! Hùn behoort de wandeling gàns! De jonge vrijer groet minzaam... véél minzamer de ouwe!...
Er is lafheid in de buiging van z'n lichaam, dat voor haar zich kromt ten gronde; lafheid in de vrees waarmee hij tot ze nadert; en hoeveel lust naar verboden genoegens brandt in z'n fonkelende blik! Zie die ouwe voorbijgaan, hoe hij passievol loert naar de Schoonheid, pas ontloken, met 'r gezonde blos van jeugd en lach van reine eenvoud, - naar rijper, voller vormen en forse lenigheid van méér gespierde leden! Zie: naar kind en maagd en vrouw - wen schoon en bekoorlik - loert-i met loense, wrede roofvogelenblik, loert-i verstolen en vreest dat men bemerken zou hoe ziekelik-driftig hij beeft. Het ruisen van 'n kleed doet 'm rillen. Hij snuift òp de geur van hun lichaam en vertrekt de bloedloze lippen tot 'n grijns van afgunst. Machteloosheid die vernedert! O, z'n jonge, joelige jaren àl vervlogen, en verzwonden uitbundige lust, begeerten zonder weerstand, genuchten zonder rouw! Loutere genieter, bleek hem het leven eindeloze wellust, tot grijsheid afmatting meesleurde en rimpeling van voorhoofd, onvastheid van hand, kaalheid met de ellendige kromming van schouders en lijf. O wankele voet, wat heeft hij u nutteloos verwenst! Hij slaat de ogen neer en mompelend, suf, vervolgt-i z'n weg.
En gij, eenzame, verbijt uw smart, verlatene, die niet bemind wordt! Wèl somber voor u is het leven wanneer ge die vreugden, die vriendschap aanschouwt en geen deel nemen kunt aan 't verlokkend genot. Wèg van hier! Want het zicht van die lachjes en lonkjes is pijnlik en droefheid brengt wanklank in 't gejuich der genuchten. Maar vertroost u: ook hier is veel schijn en àl heet geen vreugde wat liefelik glimlacht of luidruchtig schatert.