De Vlaamsche Gids. Jaargang 5
(1909)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
De toekomst van Zuid-Afrika in den strijd tegen de Engelsche invloeden.Wat zal er in Zuid-Afrika gebeuren met onzen stam en met onze taal tegenover heit machtige Engeland en de wereldtaal het Engelsch? Dat weet God! Maar wat bij andere volkeren onder onze oogen is gebeurd, laat wellicht gissen wat de toekomst brengen kan. Sedert ruim eene eeuw hebben wij in Europa allerlei groote stroomingen gehad in de algemeene beschaving. Alzoo de verovering van de gelijkheid der burgers vóór de wet, grootendeels als een gevolg der groote Fransche Omwenteling. Vóór 1789 was er in Europa geen enkel land, waar niet de geestelijkheid en de adelstand (benevens nog andere bevoorrechte minderheden) ingericht waren als geslotene kasten, die in alles bevoordeeligd waren boven de groote meerderheid hunner tijdgenooten. Daarvan zijn heden schier alle wettelijke sporen overal verdwenen. Ook de strijd der volkeren voor politieke zelfregeering, die geleid heeft tot het parlementarisme en tot het bekomen van beschermende Grondwetten ten bate der onderdanen tegen de willekeur der vorsten. Vóór 1789 waren er slechts drie staten in Europa met eene zelfregeering gezegend: de Nederlandsche Republiek, Engeland en Zwitserland. In dit begin onzer twintigste eeuw zijn er in geheel Europa maar twee landen meer met eenen absoluten vorst: Rusland en Turkije, en beide hebben dan nog in den allerlaatsten tijd eene brok parlementarisme en eene papieren Grondwet gekregen. Ook het streven naar eene betere verdeeling der aardsche goederen onder de menschen. De stoffelijke toestand der arbeidende klassen is overal vooruitgegaan, de loonstandaard is gestegen, de | |
[pagina 290]
| |
werkmanswoningen zijn ruimer en gezonder, de voeding is menschelijker geworden. De sociale vraagstukken worden overal bestudeerd en zullen trapsgewijze worden opgelost. Eindelijk de beweging der nationaliteiten. Zoo goed als al de volkeren van Europa zijn er door bewogen geworden. Stammen en talen, die men dood waande, zijn als Lazarus verrezen en hebben hunne plaats onder de zon geëischt en gekregen. Sedert honderd jaar is daardoor de politieke kaart van Europa onkennelijk veranderd. Het verbrokkelde Duitschland en het verbrokkeld Italië zijn tot eenheid en macht gekomen. Het groote Turksche rijk is uiteengevallen en uit zijne brokstukken zijn reeds de vrijgemaakte rijken Griekenland, Servië, Bulgarije, Rumenië en Montenegro gesproten. In andere landen ging het zonder uitwendige barsten, maar met ingrijpende hervormingen: alzoo in Hongarije, in Bohemen, in Finland, in Vlaamsch België, enz. Overal hebben de halfdoode stammen en talen zich springlevend opgericht, de kleine niet minder dan de groote. De beweging der nationaliteiten heeft door gansch Europa haren triomftocht aangevangen, dien niets heeft kunnen tegenhouden. Waarom zou diezelfde beweging in Zuid-Afrika onder onze Nederlandsche stam- en taalbroeders de Boeren niet evenzoo kunnen zegepralen? Maar - zal men zeggen - het handvol Boeren, ten getale van minder dan een millioen, met hun Zuidafrikaaansch dialect, verkeeren in gansch andere omstandigheden dan de bedreigde stammen en talen van Europa. Inderdaad, in Zuid-Afrika staat een klein afgezonderd volk tegenover de grootste koloniale mogendheid van onzen tijd. En het Zuidafrikaansch Boerendialect staat tegenover de meest verspreide onder de wereldtalen. Is die strijd niet ongelijk, ja, hopeloos? Moet hij niet, ondanks den heldenmoed der Boeren, uitloopen op eene onvermijdelijke nederlaag, naar het voorbeeld hunner laatste heldenworsteling tegen Engeland, van October 1899 tot Juni 1902?
***
Stellig verschilt de toestand der Boeren in het verre Zuid-Afrika in menig opzicht met onze Europeesche toestanden. En toch! | |
[pagina 291]
| |
In Europa kan men ook twee kleine zwakke stammen aanwijzen, die zich in 't begin der 19e eeuw even hulpeloos en wanhopig als de Boeren ieder tegenover eenen almachtigen stam en eene opslorpende wereldtaal bevonden, en die toch niet zijn bezweken: de Czechen van Bohemen en de Vlamingen van België. Door de uitroeiing van het protestantisme ten gevolge van den Dertigjarigen Oorlog waren de Czechen van Bohemen verduitscht en verkwezeld geworden. Zij stonden met hun vervallen Slawisch taaltje tegenover het machtige geleerde Duitschland en de groote Duitsche taal. Tot omstreeks 1820 was in Bohemen alles Duitsch wat de klok sloeg. Aristocratie, kerk, universiteit, politiek, school, schouwburg, alles sprak Duitsch. De beschaving kende er geene andere voertaal. Alleen aan den haard der kleine burgerij, der loonarbeiders en der veldbewoners weerklonk nog de verachte moedertaal. Zij was eene Asschepoester geworden, wier dagen geteld schenen. In minder dan honderd jaar is het Slawisch integendeel ten troon gestegen. In de hoofdstad Praag vindt men, naast de oude kwijnende Duitsche universiteit met eenige honderden studenten, de nieuwe Czechische hoogeschool met een paar duizend studenten. Naast den half ledigen Duitschen schouwburg rijst de nieuwe prachtvolle opera der Czechen op. Zelfs de aristocratie is bekeerd en spreekt de volkstaal. Ja, de Duitschers worden nu overal achteruitgezet en klagen - soms niet gansch ten onrechte - over verdrukking, zij die sedert de 17e eeuw, sedert de uitroeiing van het protestantisme in Bohemen, het land ten hunnen bate hadden uitgebuit en onderdrukt. Zedeles: Een klein volk met eene kleine bevolking en met eene kleine taal komt er toch bovenop, indien dat volk wil wat is recht, naar Ledeganck's gulden woord. Een tweede voorbeeld daarvan, dat ons nog veel nader ligt, is de Vlaamsche Beweging in België. Evenals in Bohemen is bij de Vlamingen het begin der nationale rampen geweest de uitroeiing van het protestantisme door den vreemden veroveraar (hier Spanje). De Vlaamsche protestanten - de kruim der bevolking - weken uit naar Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland en zij hielpen er niet weinig mede om van de kleine | |
[pagina 292]
| |
Republiek der Vereenigde Nederlanden de grootste koloniale zeemogendheid van den tijd te maken. Het waren Vlamingen en Brabanders, die na den val van Antwerpen (1585) de grootheid van Amsterdam gingen stichten. Vóór de uitwijking der Zuid-Nederlanders strekte zich die kleine stad slechts uit tot aan den Singel bij den Dam. In 1610 was de stad tiendubbel uitgebreid met het graven der steeds wijdere halfronden der Heeren-, Keizers- en Prinsegrachten. Amsterdam was de erfgename van Antwerpen geworden. In de 16e eeuw was de Scheldestad het Londen van den tijd geweest: de eerste geldbeurs der wereld, de eerste haven der wereld, tevens de hoofdstad der boekdrukkunst in Noord-Europa. In de 17e eeuw is Amsterdam dat alles, met Rembrandt en Vondel er bij. Zuid-Nederland integendeel, ontvolkt en beroofd van de politieke en godsdienstige vrijheid, zinkt in een diep verval. De Fransche taal, reeds die der aristocratie sedert de hertogen van Bourgondië, wordt de eenige tolk der gedachten, daar de Nederlandsche taal verwaarloosd en geschuwd wordt als zijnde die der Calvinisten en der andere ketters van 't Noorden. Het land, dat Maerlant, den Reinaert, Ruusbroec, Anna Bijns en Marnix had voortgebracht, ziet zijne guldene moedertaal vervallen tot lompe boerendialecten, algemeen veracht. Na Waterloo beproeft het Koning Willem I het Nederlandsch weer in eere te stellen in gerechtszaal, bestuur, school en parlement; maar de Vlamingen, misleid door hunne Roomsche geestelijkheid, petitionneeren in massa (zelfs met kruisjes, als zij niet schrijven en onderteekenen kunnen) tegen hunne eigene moedertaal, die men hun zegt eene vreemde taal te zijn: het Hollandsch! De Omwenteling van 1830 zet de kroon op de verfransching. Het Nederlandsch wordt uit alle officieele sferen verbannen en de Vlamingen helpen er geestdriftig aan mee, wat de aristocratie en de burgerij betreft. De massa van 't Vlaamsche volk (stadarbeiders en boeren) blijft lijdzaam en overschillig. Het volk leest niets. Er zijn goede Fransche dagbladen voor de hoogere standen in elke Vlaamsche stad; voor de Vlaamsche lezers heeft men enkele armzalige weekbladen en een paar persorganen, die twee- of driemaal ter week verschijnen. Slechts in 1844 sticht men in de hoofdstad Brussel voor de | |
[pagina 293]
| |
drie millioen Vlamingen van dien tijd een eerste blad, verschijnende alle dagen, en het sterft binnen het jaar. En de overige Vlaamsche advertentie- en renteniersblaadjes drukken op 100, 200, 300 ex., een enkel, Den (sic) Vaderlander van Gent, op iets minder dan duizend. Wie zou in de jaren 1830-1840 niet geprofeteerd hebben, dat in Vlaamsch België die stam en die taal onvermijdelijk moesten doodbloeden en smelten als sneeuw vóór de zon van het zegevierende Fransch en van de groote Fransche wereldbeschaving? En toch is 't tegendeel gebeurd. Omstreeks 1840 begon de Vlaamsche Beweging van Jan Frans Willems en zijne bondgenooten het Vlaamsche volk wakker te schudden. Hendrik Conscience schreef boeken, die zijn volk weldra verslond. Hij leerde den Vlaming lezen. Peter Benoit leerde hem zingen in zijne taal. Julius Vuylsteke leerde hem ter stembus gaan voor zijne rechten en tevens vrijzinnige boeken lezen. Edward Coremans dwong de taalwetten af in de Kamers. De Vlaamsche pers werd, met hare centenbladen, machtiger dan de aristocratische Fransche der hoogere standen. Tot in de minste dorpen worden heden in Vlaamsch België dagelijks meer dan driehonderd duizend Vlaamsche bladen gekocht en gelezen. De toekomst is heden in Vlaamsch België aan de Vlamingen en aan hunne taal verzekerd. Zij zijn de meerderheid in het koninkrijk, zij moeten maar gebruik maken van hunne grondwetelijke rechten en machten; en zij doen het meer en meer, daar zij eindelijk twee eigenschappen, die gedurende een paar eeuwen schenen verloren gegaan, beginnen te herwinnen: zelfbewustzijn en eigenwaarde. Zelfde zedeles als voor de Czechen van Bohemen: Een klein land met eene kleine bevolking en met eene kleine taal komt er toch bovenop, als de volkswil er is. Men heeft geen bloed te vergieten. De ‘stille krachten’ werken en zijn onverwinnelijk.
* * *
En nu Zuid-Afrika? Wanneer men scherp toeziet, zelfs uit de verte van Europa, komt het duidelijk voor, dat onze taal- en stambroeders de Boeren, | |
[pagina 294]
| |
ondanks de nog bloedende wonden hunner militaire nederlaag, in eenen gunstiger toestand verkeeren dan de Vlamingen op 't oogenblik der Belgische Omwenteling van 1830, die voor hunnen stam en hunne taal eene doodelijke ramp mocht schijnen. Immers, de zedelijke krachten, die de Vlamingen alsdan misten, bezitten de Boeren in den hoogsten graad: zelfbewustzijn en eigenwaarde. En - de laatste oorlog heeft het bewezen - men mag er bijvoegen: een heldenmoed om alles ten offer te brengen voor vrijheid en onafhankelijkheid, zooals de wereldgeschiedenis er maar voorbeelden van kent in 't oude Griekenland, in 't oude Rome en bij zeer dungezaaide moderne volken. In 1830 waren integendeel de Vlamingen verbazend laag gezonken. De hoogere standen waren apen van Frankrijk; de lagere standen sliepen en snorkten als ingedommelde schapen of ossen, ik zei bijna: zwijnen. De moedertaal der Vlamingen scheen voor altoos opgehouden te hebben als tolk van verhevene gedachten dienst te kunnen doen. In 't openbaar weerklonk zij nergens meer, tenzij als plat dialect uit den preekstoel der Roomsche priesters, 's Zondags, in de dorpskerken en in de kerken der nederige volkswijken binnen de verfranschte steden, waar de beschaafden naar Fransche sermoenen gingen luisteren. En de Boeren? Zij lezen iederen dag eene bladzijde prachtig Nederlandsch uit hunnen Staten-Bijbel en de verhevenste opwellingen van hun gemoed en van hunnen geest zijn met die heerlijke taal des Bijbels verbonden en saamgegroeid. In 1830 hadden de Vlamingen meegeholpen om de Hollanders en hunne vreemde taal te verjagen. De Boeren hebben het edelste van hun bloed vergoten, hunne hoeven laten verwoesten en verbranden, hunne oogsten laten vernielen, een deel hunner vrouwen en kinderen door smetziekten zien wegmaaien in de folterkampen van Lord Kitchener, - om hunne vrijheid en hunne taal te verdedigen. Vangen zij niet den beslissenden strijd in veel betere zedelijke voorwaarden aan dan de lamlendige, onwetende, onzelfstandige, half verfranschte Vlamingen van 1830? Tot 1873 (meer dan 40 jaren na 't jaar dertig) hebben de Vla- | |
[pagina 295]
| |
mingen moeten wachten, om hunne eerste taalwet te bekomen, waarbij zij niet meer ter dood zouden veroordeeld worden zonder een enkel woord te hebben begrepen van het gesprokene van hunnen advocaat en van hunnen aanklager, noch van den tekst van hun doodvonnis, na zelfs door tusschenkomst van eenen taalman ondervraagd te zijn geworden. De eerste Vlaamsche redevoering in de Kamer te Brussel dagteekent van 1888 en deed eenen storm in 't Parlement en daarbuiten ontstaan. Slechts sedert de invoering van het algemeen stemrecht in 1894 spreekt nu en dan een moedig lid Nederlandsch in onze Kamer te Brussel, onder het gemor en het gesis der Waalsche leden. Van den eersten dag na de nederlaag spreken de Boeren ongestoord hunne taal in de Parlementen van Kaapstad, Pretoria en Bloemfontein. De Vlamingen wachten nu nog, na 80 jaar, op eene Nederlandsche Hoogeschool. Sedert jaren bezitten de Boeren eene opkokomende Nederlandsche universiteit te Stellenbosch; enz., enz. Indien de lamlendige Vlamingen uit hun graf verrezen zijn en op weg om de victorie te winnen, waarom zouden de veel gezondere, onbuigzame Boeren het niet kunnen?
* * *
Uit de geschiedenis der Vlaamsche Beweging sedert 1830 kunnen zij overigens veel leeren, om enkele gevaarlijke klippen te vermijden. Evenals de Vlamingen tegenover Frankrijk en de Fransche taal, moeten zij eerst en vooral leeren inzien, dat de Engelsche taal en beschaving, hoe machtig ook, niet alles zijn in de wereld. In Europa is zelfs onder onze oogen de Engelsche macht, op meer dan één gebied, en recul tegenover Duitschland. De studie der wereldgeschiedenis kan de oogen der Boeren openen. De historische kennis komt hun gewoonlijk uit Engelsche boeken, gelijk voor den Vlaming uit Fransche. Die historiewerken verkondigen den lof van het eenige Engeland (of van het eenige Frankrijk). Goede, onpartijdige Nederlandsche handboeken over de | |
[pagina 296]
| |
wereldgeschiedenis zouden in Zuid-Afrika moeten gebruikt worden op alle scholen, om er aan de jeugd te leeren, dat meer dan één volk (niet Engeland alleen) het gewicht der wereldbeschaving heeft helpen dragen: na de oudheid eerst de Germanen, daarna Frankrijk, met de Renaissance, Italië en Spanje, daarna opnieuw Frankrijk, daarna Nederland, Engeland en Duitschland, en nu zijn heden ten dage de Slawische volken en ook, buiten Europa, Noord-Amerika en Japan op den voorgrond getreden; terwijl op den achtergrond kleine volkeren als het Nederlandsche in de verrijking van den gemeenschappelijken schat der beschaving eene gewichtige rol blijven voortspelen. Met de verdrijving der historische leugens uit de scholen zou ook het onverdiend prestige van Engeland in Zuid-Afrika geknakt zijn. Op een ander gebied is het taalparticularisme met ‘die Afrikaanse taal’ ook een groot gevaar voor de Boeren. Dat zij zich aan de Vlamingen spiegelen. Niet meer voor hen dan voor de Vlamingen is het Nederlandsch van den Staten-Bijbel eene kunstmatige, vreemde boekentaal. Zij leeft nog onder de Boeren op al de kansels hunner Nationale Hervormde Kerk. Zij hooren haar eerbiedig iederen Zondag aan in de preek van hunnen godsdienstigen herder. Zij laven er zich iederen dag aan in hunne Bijbellectuur. Hun Boeren-Afrikaansch is niet meer verwijderd van het Nederlandsch dan de Vlaamsche boerendialecten van 1830. Wij, Vlamingen, hebben ook onze taalparticularisten gekend, die het Hollandsch wilden weren en ons in den benepen horizont van 't West-Vlaamsch of zelfs van 't Limburgsch wilden insluiten. Het is eene voorbijgaande ziekte geweest. Heden is de zegepraal van het gemeenschappelijk Nederlandsch volkomen. Het West-Vlaamsch dient alleen nog tot het goede: tot verrijking der Nederlandsche taal en letteren in de gedichten van Guido Gezelle en in de romans van Stijn Streuvels. Naar het voorbeeld der Vlamingen moeten de Boeren het Nederlandsch van hunnen Staten-Bijbel handhaven als officieele en intellectueele taal. Door die gemeenschappelijke Nederlandsche taal | |
[pagina 297]
| |
zullen de Boeren in voeling blijven met de rijke en eeuwenoude Nederlandsche letterkunde en met de geleerde, verfijnde, alzijdige Nederlandsche beschaving. Stellen zij, tegenover de machtige Engelsche wetenschap, letteren en beschaving niets dan hunne opkomende zwakke, stamelende ‘Afrikaanse taal’, dan is het de intellectueele strijd van den leemen tegen den ijzeren pot. Met Nederland en de Nederlandsche wetenschap, letterkunde en beschaving als leunmuur tegen Engeland kunnen zij 't winnen. Ook een ander punt is van het hoogste belang. Zoolang zij nog geene volledige bloeiende Nederlandsche Hoogeschool in Zuid-Afrika bezitten, moeten zij al hunne studenten naar de Hollandsche hoogescholen of naar GentGa naar voetnoot(1) zenden, en niet langer naar die van Engeland en van Schotland. Dat is bij den duivel te biechte gaan. Men zendt de jongelingen als Afrikaanders naar Europa, en zij keeren als bewonderaars van Engeland en van zijne taal, soms als Engelsche wijsneuzen, naar Afrika terug. Integendeel zouden zij uit Nederland of uit Gent als apostels der Nederlandsche wetenschap en beschaving terugkeeren, als overtuigde voorvechters voor het behoud van den Nederlandschen stam aan de overzijde van den Evenaar. Hier en aan den overkant,
Hier en daar is Nederland.
Wij, Vlamingen, die ons nagenoeg in dezelfde toestanden bevinden als de Boeren (en nog veel erger dan zij), wij voelen zooveel voor hunnen strijd. Ja, veel meer nog dan de Hollanders zelven. Ook het voorbeeld onzer Vlaamsche Beweging sedert 1830, hoe traag en lamlendig wij ook waren, is van aard om de Boeren te sterken en op te beuren in den zwaren strijd, dien zij aanvatten. Maar zij zijn beter dan wij; en zij zullen het sneller doen en het verder brengen dan wij.
Februari 1909. Paul Fredericq. |
|