De Vlaamsche Gids. Jaargang 5(1909)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 226] [p. 226] [Verzen] Wie kan.... Wie kan met enkel doode liefde langs 's Heeren wegen vroolijk gaan, blij juichend om hetgeen hem griefde; al huichlend zijnen jubel slaan? Wie kan, door raadselen omgeven, zich baden in des levens stroom; - door twijfelwolken dicht omweven, zich troosten met een ijdlen droom van liefde en reine hemelwonne? Wee hem, wien twijfel 't hart doorboort. Voor hem geen lichtend blijde zonne, die na een sombren nacht weer gloort. [pagina 227] [p. 227] Als lansen priemen duizend starren. Als lansen priemen duizend starren en stralen vlijmend uit den hoogen, als wilden zij mijn harte sarren met pijlen uit des weedoms bogen. Wie zal het raadsel ooit ontwarren en waarheid schiften uit de logen, die neerdaalt uit den trans, den barren, waar vlammensperen staan getogen? O, kon ik toch den twijfel weren, het noodlot, die mij wurgt, bezweren, de tergende onrust eeuwig kluistren! Wie mag des levens gang verkeeren, des lijdens slingerslag beheeren? Geen mensch! - zoo sist het tragisch fluistren. [pagina 228] [p. 228] De Kranen. Wanneer des nachts ter hooge baan de kranen door het luchtruim roeien, terwijl de fletsche stralen van de maan haar wibbelschemer laten vloeien, dan hoor ik duizend zielen gaan, ontslagen van der smarten boeien. Ze zijn van alle lijden thans ontslaân; hen kan geen aardsche leed meer schroeien. Als sperenspitsen klieven zij de banen der luchten, boven wouden, boven lanen, en roeien, roeien in des ethers zeeën... Zij drijven langs de wolken, die als vanen rondom hun wiekenwieglen slaan en zij dragen naar de vert' mijn trage weeën. J. M. Brans. Deze drie gedichten maken deel uit van een onuitgegeven cyclus: Afscheid. Vorige Volgende