De Vlaamsche Gids. Jaargang 5
(1909)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
De Slag bij Gaver. (1453)Ondanks de lofwaardige pogingen van de afgevaardigden der ‘nacien’ van Brugge en van de vertegenwoordigers der drie andere Leden van Vlaanderen, waren voor de tweede maal te Rijsel de vredeonderhandelingenGa naar voetnoot(1) tusschen het strijdlustige Gent en den verbitterden hertog Philips van Bourgondië afgebroken. ‘'s Donresdaghs 7 in Junio, soe quamen de ghedeputeerde van Ghendt t'huus, die gheweest hadden te Rycelle bij den prinche; ende upghedaen hebbende haer relaes hoe varre dat men ten payse gesproken hadde, soe was de concluzye van al den gemeenen van Gendt, dat sy daer up gheene antwordde gheven noch scriven en wildenGa naar voetnoot(2).’ Op 9en Juni werd dit hoogmoedig besluit den vorst, zijnen raad, de gezanten van Brugge, Ieperen en 't Vrije en ook de vreemde kooplieden, in dagvaart vereenigd, medegedeeldGa naar voetnoot(3). En reeds 's anderen daags herbegon de ‘oorloghe van Ghendt met synen prinche’; de kapitein Diederik van Schoonbroek deed eene ‘sprincreyse’ tot Ninove, terwijl eene andere Gentsche bende eenen tocht ondernam tot op de grenzen van HenegouwenGa naar voetnoot(4). Hertog Philips verloor ook geen tijd. Had hij ‘al den winter stille gelegen, om dieswille dat men in Vlaenderen te winter qualyc te | |
[pagina 230]
| |
paerde geplayen can’Ga naar voetnoot(1), nu richtte hij in spoed zijne oproepingsbevelen tot de Picardische en Bourgondische edelen, die sedert Paschen in 't Atrechtsche, Henegouwen en Fransch Vlaanderen met hunne manschappen legerdenGa naar voetnoot(2). Na op 11en Juni aan verscheidene steden, o.a. aan Mechelen, het afspringen der vredehandelingen aangekondigd te hebbenGa naar voetnoot(3), verklaarde hij 's anderen daags den veldtocht tegen Gent geopendGa naar voetnoot(4) en verhaastte zich door talrijke leeningen groote sommen gelds te vergaren om den strijd door te zettenGa naar voetnoot(5). Ditmaal was de vorst vast besloten door te tasten. Hij wilde kost wat kost den oorlog voleindigen, die nu reeds meer dan een jaar woeddeGa naar voetnoot(6) en de streek in eene woestenij dreigde te herscheppen. Hij begreep, zegt een tijdgenoot, dat die buitensporige hoogmoed der Gentenaars alleen door het zwaard en het bloed kon vernederd wordenGa naar voetnoot(7). De krijgsraad stelde het plan van den veldtocht vast: éen voor éen zou men de drie sterkten, sedert 't vorige jaar in handen der Gentenaars gevallen - Poecke, Gaver en Schendelbeke -Ga naar voetnoot(8) bemachtigen, om dan volkomen de oproerige stad in te sluiten. ‘Van uit Poecke, schreef de hertog later, gelegen op vier Vlaamsche mijlen van | |
[pagina 231]
| |
Gent, Brugge en Kortrijk, maakten de Gentenaars de streek onveilig tusschen de zee en de Leie; van uit Gaver en Schendelbeke bedreven zij groote schade in 't graafschap AalstGa naar voetnoot(1).’ Eens die drie sleutels der Leie-, der Schelde- en der Dendervalleien in handen, zou men wellicht tot de blokkade van Gent kunnen overgaan. Het was een schitterend leger, dat zich weldra te Rijsel samentrok. Slechts twaalf tot veertien duizend man, meestal te paardGa naar voetnoot(2), maar bijna allen wel geoefende en ervaren krijgsliedenGa naar voetnoot(3). Men behield ongeveer de marschregeling van 't voorgaande jaar. Doch daar nu de graaf de St-Pol in Frankrijk was, werd het commando der voorwacht aan Thibaut de Neufchâtel, maarschalk van BourgondiëGa naar voetnoot(4), in verdeeling met Jan de Croy, heer van Chimay, toevertrouwd; deze beiden werden toegevoegd de knappe Simon de Lalaing en de dappere Jacques de Lalaing, zijn neef. De achterwacht leidde de graaf Jan d'Etampes, kozijn des hertogs en zijn gouverneur van Picardië. En Jan bastaard de St-Pol, in afwezigheid van den heer de Ternant, droeg de grafelijke banierGa naar voetnoot(5). In het middelkorps, rondom den hertog en zijn zoon, den negentienjarigen Charles de CharolaisGa naar voetnoot(6), schaarden zich 's hertogs kozijn Adolf van Kleef, heer van Ravenstein, de groot bastaard Antoon van Bourgondië, graaf van Laroche, de heeren van Saveuse, Montigny, Créquy, Roye, Haubourdin en Moreuil, die van Noyelles, Vaux, Rochefort, Rubempré, Miraumont en Hames, Raoul d'Ailly vidame van Amiens, Lodewijk de la Gruthuuse en tarijke anderenGa naar voetnoot(7). | |
[pagina 232]
| |
Zonder zijn grof geschut of zijne boogschutters af te wachten, vertrok Philips uit Rijsel den 18en JuniGa naar voetnoot(1) en begaf zich naar Kortrijk. Hier verbleef hij vijf dagen tot dat François l'Arragonais, bevelhebber der artillerie, groote en kleine bussen aldaar aangevoerd had en Jacques de Luxembourg, heer van Richebourg, met de voetboogen handboogschutters aangekomen was. Verscheidene duizend pionniers en timmerlieden volgden de artillerie als een geniekorpsGa naar voetnoot(2). Zoodat met de contigenten, die weldra uit Henegouwen de rangen zouden komen versterken, de hertogelijke troepen op ruim vijf en twintig tot dertig duizend man konden geschat wordenGa naar voetnoot(3). Den 24en vertrok het gansche leger naar Oudenaarde, waar men vernachtteGa naar voetnoot(4), om 's anderen daags heel vroeg naar Schendelbeke te vertrekken, daar Jan de Croy met de ‘Heynuwiers’ die sterkte dien dag zou beginnen te belegerenGa naar voetnoot(5). Na eene tweedaagsche bestorming gaven zich de belegerden van Schendelbeke over (27en Juni); ook de verdedigers van het sterke huis te Deftinge moesten zich in handen leveren van de lieden van den hertog. Philips liet ze, op Croy's aandringen, ten getale van honderd en vier dadelijk opknoopen aan de boomen rondom 't kasteel, dat hij liet slechten. Alleen de kapitein, Lauken van Gent, werd gespaard, omdat hij als oud-kapitein van Gaver zich sterk gemaakt had de Gaversche bezetting tot overgave over te halenGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 233]
| |
Drie dagen verbleef Philips nog te Boelare bij Schendelbeke en kwam toen om den middag te Oudenaarde aan om er te vernachten (30en Juni). 's Anderen daags, 1en Juni, legerde hij te Kortrijk: Lauken, dienzelfden dag voor Gaver geleid, werd met spotgelach door de gezellen, die op 't kasteel lagen, begroet, en daar hij zijne belofte niet had kunnen volbrengen, aan de wieken van eenen molen gehangenGa naar voetnoot(1). Terwijl Jacques de Lalaing Audenhove en Velsike in brand stakGa naar voetnoot(2), maakten zich de hertogelijke troepen bereid om Poecke te gaan insluiten. Philips wist door zijne bespieders dat er ‘groote menichte gherne uut Ghendt ghetrocken hadden’Ga naar voetnoot(3) om die sterkte te behouden en de bezetting te ontzetten, in geval hij met zijn leger voor de muren van het slot te Poecke zou verschijnenGa naar voetnoot(4). Daarom, in de hoop alzoo den strijd ten spoedigste te beslissen - want zijne geringe geldmiddelen lieten hem niet toe zeer lang een zoo talrijk leger op de been te houden - beval de vorst het beleg maar dadelijk aan te vangen. Reeds den 2en Juli had de voorwacht aan 't Gentsche garnizoen allen uittocht afgesloten, en 's anderen daags verscheen de vorst in persoon met de rest van zijne manschappen op de boorden der PoeckebeekGa naar voetnoot(5). Lauwereins Goethals, de Gentsche kapitein, vernam weldra dat men te Gent van denkbeeld veranderd was, dat men hem niet ter hulp zou komen en dat men ‘geseit’ had niet uit te trekken, den prins niet te bevechten vooraleer hij nog dichter bij de stad zou geko- | |
[pagina 234]
| |
men zijnGa naar voetnoot(1). Met zijne manschappen besloten dan ten minste zijn leven duur te verkoopen, liet Goethals de bombarden en bussen der hertogelijke artillerieGa naar voetnoot(2) door zijn geschut dapper beantwoorden; een zijner busmeesters trof zelfs en doodde den lieveling des hertogs, den beroemden Jacques de Lalaing. Niets mocht baten: zoo duchtig bestormden de Bourgondiërs de burcht, dat reeds den 5en Juli de zeven en tachtig Gentenaars zich moesten overgeven, waarop ze dadelijk aan de galg geworgd werden. Edoch, het besluit der Gentsche hoofdmannen van niet uit te trekken en den hertog slechts in de onmiddellijke nabijheid hunner stad te bevechten verijdelde volkomen de plannen van Philips, die brandde om zich over de opstandelingen nog gedurende dezen zomer te wrekenGa naar voetnoot(3). Volgaarne hadde hij zich nu, op aandringen van zekere raadgeversGa naar voetnoot(4), met zijn leger rechtstreeks voor Gent begeven, dat men uit de richting van Poecke, langs de noord-westzijde best kon bestoken, toen de uitputting zijner geldmiddelen hem plots verplichtte alle verdere krijgsverrichtingen te staken. ‘Wij zijn genoodzaakt geweest, schrijft de vorst zelf aan Antoine de Croy, ons op Zaterdag 7en terug te trekken naar Kortrijk, daar wij opnieuw ons krijgsvolk niet kunnen betalen; en vandaag 13en Juli verblijven wij hier nog, ondanks de groote schade en ons groot ongenoegen. Nochtans hebben wij onzen kanselier Rolin naar Brabant gestuurd om er zoo haastig mogelijk geld op te halenGa naar voetnoot(5).’ Want in Vlaanderen durfde Philips geene schatting meer heffen, uit vrees dat de bevolking in opstand zou gekomen zijn en zich met de Gentenaars verbindenGa naar voetnoot(6). Intusschen moest het hertogelijke leger zich op het land voeden: de wapenlieden plunderden en roofden juist dat landvolk dat met | |
[pagina 235]
| |
den hertog hield en zelfs verscheidene dorpen, waarvan de adellijke bezitters in de omgeving van den hertog diendenGa naar voetnoot(1). Verschrikkelijke toestand, die slechts met den terugkeer van Rolin zou eindigen! Deze verloor geen tijd: aan LeuvenGa naar voetnoot(2), AntwerpenGa naar voetnoot(3) en BrusselGa naar voetnoot(4) verkocht hij rechten of ontleende eenvoudig geldsommen op rente, zoodat hij met groot geld voorzien den 13en te Kortrijk aankwam. Dadelijk liet Philips de achterstellen uitkeeren, de soldij van het krijgsvolk voor eene maand op voorhand uitbetalenGa naar voetnoot(5), en vertrok naar OudenaardeGa naar voetnoot(6). Daar vernam de hertog de mare dat de Gentsche kapiteins gepocht hadden dat zij hem weldra slag zouden leveren, voornamelijk indien hij hunne laatste sterkte, Gaver, kwam belegerenGa naar voetnoot(7). Daarom bleef hij slechts drie dagen binnen Oudenaarde en verscheen den 18en JuliGa naar voetnoot(8) met al zijne troepen voor de muren van het kasteel van GaverGa naar voetnoot(9).
* * *
Gaver is gelegen op eenen kleinen heuvel, aan welks voet de Schelde kronkelt. | |
[pagina 236]
| |
Als men den stroom in zijnen loop van Oudenaarde naar Gent rechts volgt, treft het hoe steil deze oever zich boven zijne wateren verheft. Een ware heuvelenketen loopt van Dickelvenne tot Vurst zeer dicht bij den Scheldeboord en bereikt hier en daar van twintig tot dertig meters. Tusschen Semmerzake en Eeke ligt een dorpel die den stroom verplicht eenen tamelijken grooten omweg, in vorm van een hoefijzer, te maken, vooraleer Melsen en Schelderode te bereiken. Om van Gaver recht voort naar Semmerzake te gaan, moet men den beboschten holweg overschrijden, waarin de Leebeek vloeit. Oostwaarts van Semmerzake klimt naar 't Zuiden de weg naar Vursteten-Eede en daalt naar 't Noorden de baan naar Melsen. Natte meerschen, de Groote en Kleine Broek, omzoomen het dorp tot aan den boog der Schelde die aan den Eekeput eene groote diepte en breedte bereikt. 't Is in het parallelogram gevormd tusschen de twee armen van den stroom, den weg van Vurste tot Vurste-ten-Eede en de baan van daar tot Semmerzake, dat de slag bij Gaver geleverd werdGa naar voetnoot(1). Zuidwaarts van Gaver in de beemden bij de Schelde, aan den voet van den Kerkweg, verhief zich het dertiendeeuwsche kasteel der heeren van Gaver. Een breede wal, door de Schelde gespijzigd, omringde te allen kante de burcht; over de ophaalbrug stond men voor de egge van het ingangskasteeltje, dat door twee ronde torentjes geflankeerd was. Bij 't verlaten van 't overwelfd portaal geraakte men op 't voorhof, in welks midden zich het eigenlijke slot of heerenhuis verhief. De hooge ronde muur, dien de wal baadde, was met een rondeweg voorzien en versterkt door een ronden en twee vierkante torensGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 237]
| |
Derwijze ommuurd en omwald en in betrekking met den stroom mocht het slot van Gaver eene sterke plaats heetenGa naar voetnoot(1). In het eerste kwart der 15e eeuw ging de heerlijkheid Gaver, door het huwelijk der laatste erfgename Anna van Montmorency, vrouwe van Laval, met ridder Guy Turpin, over aan den Bretoenschen edelman, die ze sedert 1425 den naburigen heer van Eyne verpachtteGa naar voetnoot(2). Guy de Laval's weduwe liet het kasteel zoo onbemand dat de Gentenaars het zonder slag of stoot in April 1452 bemeesterden en er sindsdien eene bezetting van een vijftigtal man onderhieldenGa naar voetnoot(3). In Juli 1453 heette de Gentsche aanvoerder van 't garnizoen Arend van der Speeten, deken der metselaars en raadsman van den kapitein Jacob MeeuszoneGa naar voetnoot(4); met hem was ook de schepene Jan van den BosscheGa naar voetnoot(5). Zestien der Engelsche soldeniers die sedert 't vorig jaar onder de Gentsche banier streden, had men insgelijks naar dien post van vertrouwen gestuurd, ondanks het verraad, door enkele hunner makkers zes maanden te voren gepleegdGa naar voetnoot(6). John Fox voerde | |
[pagina 238]
| |
het bevel over henGa naar voetnoot(1). De Gentsche kapiteins hadden de Engelschen geraden er stoutmoedig heen te tijgen om er de bezetting aan te wakkeren, en gaven hun de verzekering dat de hertog en zijne troepen nog geen vieren twintig uren voor 't kasteel zouden gelegerd zijn, of zij zouden de Bourgondiërs komen aanvallen; en zij beloofden krachtdadig hun woord te houdenGa naar voetnoot(2). Overigens, de hertog zelf was zoo zeer overtuigd dat een geduchte slag met de Gentenaars ging geslagen worden, dat hij gedurende zijn oponthoud te Kortrijk, om zijnen eenigen zoon Karel de Charolais aan de gevaren van een bloedig gevecht niet bloot te stellen, dezen naar Rijsel gestuurd had, onder voorwendsel dat zijne moeder plots ziek gevallen was. Vruchtelooze voorzorg nochtans: want toen de jonge prins bij zijne volstrekt gezonde moeder aldaar aankwam, begreep hij de list, en, 'tzij uit eigen beweging, 'tzij op raad van Isabella zelve, keerde hij spoorslags naar zijns vaders kamp terugGa naar voetnoot(3).
* * *
Reeds met den middag van 16en Juli was het hertogelijke leger rondom 't kasteel van Gaver opgeslagen. 't Was een wonderschoon zicht, schrijft Chastellain, al die tenten en paviljoenen in de zon te zien blikkerenGa naar voetnoot(4). Zonder tijd te verliezen werden de bombarden, mortieren en kamers ontladen en van dicht bij tegen de sterkte gericht. Maar gezien de diepte waarin het kasteel gelegen was, ging de beschie- | |
[pagina 239]
| |
ting moeilijk en slechtGa naar voetnoot(1); daarenboven waren de dikke muren in stevigen arduinsteen, zoodat men slechts het bovenste der muurvlakken en de kappen der torens kon afslaan, en de belegerden alleen door de ballen der mortieren te lijden haddenGa naar voetnoot(2). Ook dreef de twee eerste dagen de bezetting den spot met de onmachtige pogingen der Bourgondiërs; een Waalsche trompetter voornamelijk, Haloguet genaamd, die vroeger nog Lalaing gediend had, vond geen scheldwoorden genoeg voor den hertog om ze naar het hoofd der belegeraars te slingerenGa naar voetnoot(3). Die overmoed verzwond echter gezwind, wanneer Engelschen en Gentenaars bemerkten dat de beloofde hulp en zelfs het noodige proviand uitbleef. Wel is waar hadden de hoofdmannen te Gent, den 18en, bij 't nieuws der bestorming, geboden ‘dat elc soude cesseren van werke, ende gaen altydts bewaert, alsoe hy syn lyf verweeren wilde’Ga naar voetnoot(4); maar meer was er niet van gekomen. Men vergenoegde zich met de aanvallen der Picardiërs af te weren, die tot voor de poorten kwamen schermutselen. Intusschen hoorde men tot op de Vischmarkt en elders binnen de stad het gedonder van het hertogelijk geschut, dat Gaver bestormde. Eindelijk, op Zondag 22en, ‘soe waren alle de speyen te Gendt ingheset omdat 't water overal vloyen soude, soe dat omgaens Gendt, milen varre, al onder stonder de nederinghen ende de meersschen, up hope dat 't dien van Gavere soude hebben moghen helpen. Maer neen 't, het en halp niet, want het was te varreGa naar voetnoot(5).’ De algemeene overstrooming had dus tot geen uitslag geleid. Bij de belegerden van 't kasteel, die zich tot dan toe ‘verweerd hadden ten besten dat sy consten,’ volgden nu op de hoonende uitdagingen van vroeger de angst en de kommernis. Vergeefs maakten zij naar 't Noorden teekens met vuur en anderszins: zij beseften wel- | |
[pagina 240]
| |
dra dat het wispelturige Gentsche volk nogmaals van gedachte veranderd was en dat zij op geen ontzet meer moesten rekenenGa naar voetnoot(1). Als zij zagen hoe de Gentsche hoofdmannen hunne belofte verbraken en ze in den steek lieten, stelden de verdedigers van 't kasteel den 21en den hertog voor, zich over te geven, mits behoud van hun leven; maar om de hem gedane beleedigingen weigerde Philips vlakaf en eischte het slot zonder voorwaarden opGa naar voetnoot(2). Wanneer de Engelsche kapitein dit hoorde, woedend omdat de Gentsche leiders hem belogen en bedrogen hadden, verzon hij eene list om zijn leven te reddenGa naar voetnoot(3). Hij wachtte den nacht af en vond toen een middel om zich in betrekking te stellen met enkelen van 't hertogelijk krijgsvolk, wellicht met zijn overgeloopen makker John Fallot, die nu onder de vlag van Antoon van Bourgondië streedGa naar voetnoot(4). De hertog, door zijne lieden van die onderhandeling verwittigd, liet doen, op de verzekering dat alles te zijnen voordeele en tot verkorting van het belegGa naar voetnoot(5) geschiedde. Er werd dus beslist dat men Fox en enkele zijner gezellen gedurende dezen nacht zou laten ontsnappen, op voorwaarde dat hij in de twee dagen de Gentenaars tot eenen roekeloozen uitval moest overhalen en hun gansche leger in 't gezicht der hertogelijke benden voeren; om de rebellen uit te lokken zou hij te Gent de mare gaan verkonden dat, bij fout van soldij, het vorstelijk leger uiteenviel en verstrooide en dat Philips nog slechts een kleinen troep rondom zich behieldGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 241]
| |
Eindelijk ging dus de lang verbeide gelegenheid opdagen, waarop de vorst in open veld op de geschaarde drommen zijner aartsvijanden straf en wraak nemen zou voor hun overmoedig oproerGa naar voetnoot(1). Dus, den 22en Juli, na middernacht, lieten Fox en zijne medeplichtigen, alsook Arend van der Speeten en Jan van den Bossche, ten getale van zes of zeven manGa naar voetnoot(2), zich buiten de wete hunner makkersGa naar voetnoot(3) met koorden van de muren af, zwommen door de vesten, slopen heimelijk door 't legerkamp van den hertog ‘mits der donckerheyt van den nacht met groeter vreezen ende pinen’ en kwamen te Gent om zes uren van den morgen aanGa naar voetnoot(4). Nauwelijks binnen de poorten gekomen, maakte de deken der metselaars ‘groet gheroup ende beroerte, omdat men hem ende sinen ghesellen, die te Gavere beleit | |
[pagina 242]
| |
laghen up 't casteel gheen secours en dede’Ga naar voetnoot(1). Van der Speeten deed hoofdmannen en schepenen vergaren, verklaarde hun dat de bezetting van Gaver op 't punt was zich over te geven, bij gebrek aan voorraad en in 't vooruitzicht van verlaten te worden; en dat hij met zijne makkers zich vechtenderhand door de belegeraars had geworpen om de stadsbestuurders over den toestand in te lichten en zijne gezellen te redden. Overigens, de kans stond schoon om den hertog aan te vallen; en hij verzekerde op zijn hoofd, dat het grootste getal van Philips' lieden dezen in den steek gelaten hadden, daar hij ze niet betalen kon, en dat hij nog nauwelijks vier duizend man met zich had, die over 't veld verspreid lagenGa naar voetnoot(2). Niets ware gemakkelijker dan de burcht te gaan ontzetten en den vorst te verslaan. En, ging de kapitein van Gaver voort, wilt gij, Gentenaars, u ooit wreken over den hertog van Bourgondië, haast u dan met uwe gansche macht uit te tijgen, uwen vijand te overvallen en hem te verdelgenGa naar voetnoot(3). John Fox beaamde de gezegden van Van der Speeten, en herinnerde er aan dat hij reeds vroeger beweerd had dat de hertog bijna geen krijgsvolk had, drukte er op dat men de belegerden van de uitstekende burcht Gaver niet mocht verlaten, verklaarde dat de overwinning verzekerd was, en dat hij zelf in den eersten rang strijden zouGa naar voetnoot(4). Deze logentaal oefende op 't lichtzinnige volk den berekenden uitslag uit; de heethoofden waren niet meer in te toornen. De kapiteins deden de stormklok luiden, riepen terstond onder de wapens al de mannen van twintig tot zestig jaar, op straffe van den stropGa naar voetnoot(5), deden de poorten sluiten, opdat het geheim der onderneming niet zou uitlekken, en bevolen al de ‘engienen, als bussen, vogheleers, couleuveren, crappaudeelen ende rybaudekins’ te laden, en de wagens | |
[pagina 243]
| |
met proviand naar St-Lievenspoort te voeren, ‘up aventuere oft men van den avyze wordde voerder te treckeneGa naar voetnoot(1).’ Die plotselinge algemeene oproeping, met vreugdekreten door het opgewonden gepeupel begroet, sloeg echter menigen ouden en vreedzamen burger met schrik: terwijl het gemeen zich het zwaard om de leden gespte en zijne oorlogstoebereidselen maakte, waren die zwaarlijvige, den krijg ongewone poorters en kooplieden weinig haastig om den helm op te zetten en den kolder aan te trekken. Maar het bevel was zoo dreigend, de menigte zoo uitdagend, dat zij uit vrees voor den strop der hoofdmannen en voor de gewelddaden van het gemeene volk, zich ten strijde bereidden, traagzaam nochtans en tegen hun zinGa naar voetnoot(2). In de volkswijken integendeel, alwaar in de laatste tijden door de ophooping van het binnen de stad gevluchte landvolk de pest hevig gewoed hadGa naar voetnoot(3) en de duurte der eetwaren den nood had doen stijgenGa naar voetnoot(4), liepen de vrouwen, die alleen heil zagen in een beslissenden slag, rond om de mannen tot den kamp aan te vurenGa naar voetnoot(5). Om tien uren stonden de ‘conincstavelrijen’ in rijen geschaard, met ontplooide banieren en wimpels. Gegord in hun pantsers, halsbergen, tornikelen en schubbejakken, de ijzeren of lederen helm op het hoofd, onder en boven beschut door beenstukken en armleden, de speer of de strijdknots in de hand, de bijl of het zwaard aan den | |
[pagina 244]
| |
gordel en het schild aan den linkerarmGa naar voetnoot(1), schenen de Gentsche strijders bij den eersten oogopslag eene ontzaglijke macht te verbeelden. Nog geduchter leek het talrijk grof geschut met ontelbare poederzakken, op de wagens geladenGa naar voetnoot(2). Maar er ontbrak aan 't Gentsche leger het beleid, de tucht en vooral de oefening. Als allen verzameld waren bij St-Lievenspoort, gaven de kapiteins bevel aan allen, die op vijftig huizen van die poort woonden, binnen de stad te blijven tot verdediging der murenGa naar voetnoot(3). En toen ‘was den ghemeenen roup dat men voorttrecken soude te Gavere waert!Ga naar voetnoot(4)’ De ‘Gaversche reyse’ begon. Vooraan reden John Fox en John HuntGa naar voetnoot(5) met enkele Engelschen en anderen tot twee honderd man te paard, en daarna de bastaard Blanstreyn met zijne GroententersGa naar voetnoot(6). Jan Van Melle, raadsman der hoofdmannen en deken der | |
[pagina 245]
| |
vleeschhouwers, leidde de voorwachtGa naar voetnoot(1). Daarna kwamen de drie hoofdmannen Dieric van Schoonbrouc, Jan Strymeersch en Jacob MeeuszoneGa naar voetnoot(2) ‘elc capiteyn hebbende eene banniere zonder meerGa naar voetnoot(3).’ Onderweg werd het landvolk ten strijde opgeroepen, zoodat men het Gentsche leger op ruim dertig duizend man mocht schattenGa naar voetnoot(4).
* * *
Ondanks de voorzorgen der kapiteins, was hertog Philips alras door zijne bespieders ingelicht over de koortsige voorbereidselen der Gentenaars tot den uittochtGa naar voetnoot(5). Dienvolgens beval hij in den vroegen morgen eene geweldige bestorming van het kasteel van Gaver, ten einde de overgave te bespoedigenGa naar voetnoot(6) en zoo een uitval der bezetting gedurende den nakenden slag te beletten. Gelukkig voor hem trof men het garnizoen gansch daartoe geneigd, alhoewel de beschieting het slot weinig schade toebrachtGa naar voetnoot(7); want, toen de gezellen van Arnold van der Speeten en van Jan Fox in den vroegen morgen de vlucht | |
[pagina 246]
| |
hunner leiders gewaar werden, beving hen de wanhoop en begonnen zij om onderhandeling te smeeken; enkelen wilden zich zelfs van de muren werpen om zich aan de Bourgondiërs over te geven. Als de hertog het vernam, eischte hij dat zij zich ‘ten wille upgheven souden’, wat zij dan ook deden, niettegenstaande den weerstand van enkele Engelschen, die zulks weigerdenGa naar voetnoot(1). Vóór den middag nogGa naar voetnoot(2) hieven de belegerden de ophaalbrug op en stelden zich in handen der Bourgondiërs. Philips, woedend over de beleedigingen die de bezetting tegen hem uitgebracht had, was onverbiddelijk; hij beval den provoost der maarschalken ze dadelijk aan eene galg op te knoopen, ondanks de pogingen van zekere heeren, om wier voorspraak de Engelschen gesmeekt haddenGa naar voetnoot(3). Den ganschen morgen door werden de veertig gevangenen éen voor éen gebiecht, en dan onder het oog van talrijke nieuwsgierigen uit het hertogelijk kamp, opgehangen. Juist stond de laatste der veroordeelden, Haloguet, de Waalsche trompetter, die zoo geweldig den vorst beschimpt had, op de ladder, en daar weerklonk de alarmkreet door het Bourgondisch leger: ‘Gent! De vijand!’ De beul gaf den trompetter een stoot van de ladder, dat hij aan de galg zwierdeGa naar voetnoot(4).
* * *
Met snellen pas had het Gentsche heir de baan beschreden die langsheen de Schelde van Meirelbeke over Schelderode naar Melsen | |
[pagina 247]
| |
en Semmerzake leidt, en had in drie uren tijds bijna drie Vlaamsche mijlen afgelegdGa naar voetnoot(1). Pas was de hertog aan tafel gezeten, omstreeks éen uur, of zijne verkenners te paard, die den weg bewaakten, kwamen in vollen rit melden dat dertig duizend Gentenaars in aantocht waren, gansch geschaard in gelederen om hem slag te leverenGa naar voetnoot(2). Doch, noch verrassing, noch verwarring in zijn kamp: de hertogelijke krijgsraad had het plan van 't gevecht bij voorbaat geregeldGa naar voetnoot(3). En toen het alarm werd geroepen en geblazen, sprongen Philips en zijne edelen van tafel op, zijne bevelhebbers en krijgslieden gordden hunne strijdrusting aan en ieder spoedde zich naar zijne vastgestelde plaats. Terwijl Simon de Lalaing met een vijftigtal ruiters vooruitgezonden werd om de verrichtingen van den vijand na te gaan en te kennen te gevenGa naar voetnoot(4), schaarde de voorwacht zich op den weg van Semmerzake naar Vurste-ten-Eede onder den maarschalk van Bourgondië en Jean de Chimai. Men zond een weinig vooruit, om de voorwacht te dekken en de vleugels te vormen, rechts de heeren van Beauchamp en van Espiry met 80 tot 100 lansen, d.i. een vijfhonderd ruitersGa naar voetnoot(5) en links naar de Schelde toe, Jacques de Luxembourg, met 1000 boogschutters te voet en de 100 lansen van wijlen Lalaing; tusschen beide compagnieën plaatste zich Jacques de Lutzelstein, met honderd Duitsche reiters en voetboogschutters. Dan kwam de eigenlijke avant-garde met voetgangers en ridders, deze laatsten groote heeren uit Bourgondië, Picardië en HenegouwenGa naar voetnoot(6). Om te beletten dat de vijand langs een klein boschje zou doordringen tot het hertogelijk lager waar de tenten stonden en de artil- | |
[pagina 248]
| |
lerie lag, schoof Luxembourg dan eenigszins op zijde, met toestemming van den hertogGa naar voetnoot(1). Oostwaarts van Gaver stond het middelkorps, op een breed en schoon veld. Hier prijkte de hertog, een der slankste ridders van zijnen tijd, prachtig uitgedost en heerlijk gewapend, en boven wiens flikkerenden helm een rijke vederbos wapperde; hij bereed een dubbelen Duitschen hengst met ijzeren voorhoofdsplaat en borstharnas en voer hier en daar voor de batailjen om zijne lieden aan te vuren tegen de GentenaarsGa naar voetnoot(2). Zijn zoon, Charles de Charolais, zijn neef Adolf van Kleef, zijn kozijn Jan d'Etampes, zijn bloedverwant Jan de Coïmbre, zijn oudste bastaard Antoon van Bourgondië stonden rondom hem geschaardGa naar voetnoot(3), benevens Pierre de Bauffremont, Claude de Montagu, Jean de Neufchâtel, Jean de Lannoy en Charles de Rochefort. Bastaard Jan de St-Pol, heer van Haubourdin, droeg de hertogelijke banier, de heer de Crèvecoeur deze van den graaf de Charolais; Bertrandon de la Broquière zwaaide het pennoen en Hervé de Mériadec den standaardGa naar voetnoot(4). Enkele edellieden, die om deze waardigheid verzocht hadden, sloeg de hertog tot ridders. Men noemt o.m. Jacques de St-Pol, heer van Richebourg, Jacques de Lutzelstein-in-Elzas, de maarschalk Thibaut de Neufchâtel, Jean de Rupt uit Bourgondië, Thibaut de Rougemont, Guillaume de Champdivers, Claude en Tristan de Toulongeon, Antoine en Guillaume de Ray, Liénard Mouchet, Guyot de Grandmont, raadsheer Pierre de Goux, Le Bègue de Rauchicourt, Jean de Haines, Ferry de Cusance, Jacques de Montmartin, Robert de Joy, Lyon de la Houwarderie, Aubert de Beaumont, Jacques de Montigny, Jean de la Viesville, Jean de Wazières, de heeren van Ligne en van Ribeaupré, en onder de Vlamingen Sohier van Gaver, Josse Triest, Philips Vilain, Adriaan van Claerhout, Willem van Grispere, Philips van Maldegem, Karel van Vlaanderen, Lodewijk van Praet, | |
[pagina 249]
| |
Jacob van Drincham, Adriaan van Haveskercke, en de beide broeders van NoircarmesGa naar voetnoot(1). Tot baanderheeren werden verheven de heeren van Condé, de Ville, de Miraumont, d'Estaimbourg, de Cohem en Jacques de HarchiesGa naar voetnoot(2). Verscheidene dezer nieuwe ridders bevonden zich in de achterhoede of derde batailjeGa naar voetnoot(3), en onder hen Louis de Gruthuuse met talrijke Vlaamsche edelenGa naar voetnoot(4). In minder tijd dan wij 't kunnen verhalen, stonden de drie korpsen gerangschiktGa naar voetnoot(5). Op 't laatste oogenblik verliet nochtans de hertog met de middenbatailje zijne stelling. Want de bevelhebbers van de voorwacht hadden geoordeeld dat Philips liever achter den smallen holweg der Leebeek blijven zou, opdat, in geval van wijken van 't eerste korps, dit spoedig zich over dien smallen pas op het gros van 't leger zou kunnen komen ruggesteunen. Maar Toison d'Or, die den vorst dit advies van den maarschalk van Bourgondië had overgebracht, dacht met den hertog dat het beter zou zijn het middelkorps te laten vooruittrekken om zelf de voorwacht te stutten. Met eene merkwaardige snelheid werd die beweging volbracht, - eerst de schutters onder hun kapitein Jean de Renty en dan de ridderlijke ruiterij -, en stelde zich het gros van 't leger eveneens benoorden de beek. En de achterhoede rukte insgelijks vooruitGa naar voetnoot(6). Zoodat de drie korpsen nog slechts eene kleine boogscheut van elkaar verwijderd warenGa naar voetnoot(7).
* * * | |
[pagina 250]
| |
Eenigszins vermoeid door den snellen marsch van drie uren onder de heete Julizon, verschenen de Gentenaars om éen uurGa naar voetnoot(1) ‘te Semmerzake up 't velt’, ‘up min dan een halve myle nar 's hertogs heireGa naar voetnoot(2).’ Toen ontwaarden zij de Picardische verkenners, die het alarm in 't hertogelijke kamp gingen geven. Simon de Lalaing nam ten spoedigste en in de beste orde kennis van de rangschikking zijner vijanden en reed dan op de Gentsche ruiters af. Wanneer John Fox, die aan hun hoofd reed, den Bourgondischen kapitein bemerkte, hief hij plots de hand op ten teeken van vertrouwen, rende tot bij Lalaing en riep: ‘Ziehier de Gentenaars, volgens mijne belofte. Doe me naar den hertog geleiden, want ik ben zijn partijganger en zijn dienaar.’ En dadelijk voerden twee ruiters hem in veiligheid wegGa naar voetnoot(3). Toen eerst bemerkten de Gentenaars hoe zij uitgelokt en verraden waren! Maar 't was te laat om terug te deinzen. De drie hoofdmannen, Meeussone, Strymeersch en van Schoonbrouc, schaarden en stelden hun volk in slagorde. En terwijl Jan van Melle met de ruiters vooruitging, ‘daden sy haer eerste bataillye soetelyc voortgaen met de sonnen lancs eender haghen nedre’Ga naar voetnoot(4). Die beweging maakte Lalaing zich ten nutte om zijne vijanden te brengen waar hij ze hebben wilde: in 't front der voorwacht van 't hertogelijk leger. Hij liet de Gentsche rijders door zijne mannen bestoken, zoodat dezen maar altijd vooruitrukten en veld wonnen. De Picardiërs schermutselden met hen al deinzende en al rijdende uit den grooten weg, beschut door de haag, welke den vijand niet toeliet | |
[pagina 251]
| |
de hertogelijke batailjen te zien. Zoo werden de Gentenaars gebracht tot in 't open veld, waar zij zich ontwikkelden, hunne pijkeniers rangschikten, en weldra zich in zulke dichte drommen schaarden, dat men nauwelijks eene opening tusschen de spiesen en de zwaarden zag. En de wagens met grof geschut kwamen snel aangerend achter de slaglinieGa naar voetnoot(1). Nu kregen de verkenners bevel de Gentsche benden uit hunne linie te lokken, vooraleer ze te dier plaatse beslist halt hielden en zich aldaar versterktenGa naar voetnoot(2). Wel schoot gedurende die poging een der ruiters het leven er bij inGa naar voetnoot(3), maar na een geschermutsel van een half uur gelukte zij volkomenGa naar voetnoot(4). In drie werven en drie halten kwamen de Gentenaars weêr vooruit, terwijl de verkenners voorts weken, tot de vijand eindelijk op eene boogscheut van de voorwacht geraakte. Tot dan toe hadden de wel afgerichte en ordelijke Bourgondische troepen geen stap verroerdGa naar voetnoot(5). Het wachtwoord was, de slaglinie niet te verlaten en zich te laten aanvallen. Ja, wanneer de maarschalk van Bourgondië de talrijkheid der Gentsche artillerie bemerkte, duchtende voor de verwoesting die zij onder zijne manschappen kon aanrichten, gebood hij aan de voorwacht naar het middelkorps achteruit te wijken, in de hoop dat de vijand bij dit zicht vooruit zou loopen en zijn geschut staken: alléen de leiders van den rechtervleugel gehoorzaamden dit bevel niet, zeggende dat zij al te dicht stonden om nog te deinzenGa naar voetnoot(6). Die beweging had inderdaad den gewenschten uitslag. Want nauwelijks had het lichte geschut, dat men nu voor de eerste compagnieën gevoerd had, het vuur der Gentenaars beantwoord, of de Gentsche rangen gingen open en geraakten in wanordeGa naar voetnoot(7): de eenen | |
[pagina 252]
| |
begonnen de voorwacht te volgen die scheen te wijkenGa naar voetnoot(1), de anderen wilden zich onttrekken aan de kogels der Bourgondische artillerie. Nauwelijks had de maarschalk van Bourgondië dit verwarde vooruitrukken bemerkt, of hij beval den rechtervleugel, die het dichtst bij den vijand stond, in vollen rit aan te vallen. Eene gezamenlijke losbranding der Gentsche artillerie kon echter den stormloop der ijzeren ruiters niet storen. Vreeselijk kapten en staken Beauchamp en Espiry, en voornamelijk Philippe de Lalaing, welke dien dag den ridderslag verdiende, in de rangen der eerste batailje der Gentenaars, die nochtans stand hielden. Aan de linkerzijde weerstonden zij eveneens dapper den drukkenden aanval van Jacques de LuxembourgGa naar voetnoot(2), ondanks den hevigen pijlregen zijner boogschutters; zelfs doodden zij den schildknaap Olivier de Launoy, die door zijn paard in hunne rangen werd ontdragenGa naar voetnoot(3). Maar plots hield die kloeke weerstand op... Want terwijl de Gentsche artilleriemeester Mathys KerkhofGa naar voetnoot(4) aan de rechterzijde vreeselijk op den vijand voortschoot en vuur nam om eenen voghelaer af te vuren, liet hij onverhoeds een sprankel vallen in eenen zak met donderbuspoeder, die open achter hem stond; de zak schoot in vlam, zoodat de verschrikte busmeester tot de bedreigde bijstanders riep: ‘Vliedt! vliedt!’ Toen degenen die gansch achteraan stonden dit hoorden en het groot gedrom bemerkten, dat langs voren geschiedde, begonnen zij - in den waan dat hunne voorwacht reeds verslagen was, ja, zonder te weten wat er eigenlijk ge- | |
[pagina 253]
| |
beurde,- zonder ommezien te vlieden, en bleven vluchten, de baan naar Gent op, ‘wat mer toe ghedede’Ga naar voetnoot(1). Wat het verraad begonnen had, voleindigde alzoo het ongeluk. Eerst waren de ridders der Bourgondische voorwacht verwonderd over het plotseling rumoer, onder den vijand opgerezen; maar nog meer waren zij verbaasd als zij de achterliniën der Gentenaars eensklaps zagen vlieden, vooraleer men ze jaagde of sloeg. Toen hief de gansche avant-garde eenen grooten roep aan en kwam in eenen gezamenlijken stormloop tegen de Gentsche rangen aangerend, die verbroken en uiteengeslagen werden. De ridders hieuwen en kerfden in den hoop; geen weerstand was meer mogelijk. De kapiteins, met Jan van Melle, Blanstreyn en degenen die te paard waren, gaven het op en vluchtten GentwaartsGa naar voetnoot(2). 't Voetvolk liep hier en daar om zich te verschuilen en te redden in hagen en boschjes, op de hielen gevolgd door de hertogelijke ruiterscharen, die ze met groote hoopen neervelden, vertrappelden en doodstaken. Aan de linkerzijde, waar Jacques de Luxembourg met zijne schutters op de vliedende Gentenaars een regen van schichten liet neervallen, was de moorderij even deerlijk. Door de ijselijkste vrees bevangen, wierpen zich de vluchtelingen in groot getal in de Schelde, die daar nevens liep, doch hunne zware halsbergen en pantsers beletten hen over den stroom te zwemmen, en degenen die op den anderen oever poogden te geraken werden door de schutters als beesten afgeschoten. Wanneer de prins verwittigd werd dat de Gentenaars gevlucht waren voor zijne veel minder talrijke voorwacht en vooraleer het gansche leger tegen hen vergaderd was om te strijden, rukte hij met het middelkorps vooruit en scheurde door een dollen rit hunne laatste compagnieën. Nu werd het een echt bloedbad; ‘noch noyt men en sach soe | |
[pagina 254]
| |
groete bloedstorttinghe gheschien sonder weere.’ ‘Men socht die van Ghent overal in grachten ende in haghen, daer men se vont verdronken ende versmacht ligghende d'een up d'andere in groeten ghetale; de velden laghen emmertoe vul doode, men kerfde en keelde daer overalGa naar voetnoot(1).’ Terwijl de ruitervendels zich onledig hielden met het vervolgen der vluchtelingen, die langs de oevers der Schelde hun heil trachtten te zoeken, had een troep der aanzienlijkste burgers van Gent, wel 800 tot 1000 dappere gezellenGa naar voetnoot(2), zich sterk aaneengesloten en had zich teruggetrokken in een tamelijken wijden meersch van den BroekGa naar voetnoot(3). Gansch van achter omsloten door den boog, bij Eeke door de Schelde beschreven, was die meersch langs voren omringd door eene groote doornhaag en een ‘bosschelken’ met grachten voorzien, zoodat men er slechts toegang kreeg langs twee zeer smalle openingenGa naar voetnoot(4). Achter deze natuurlijke verschansing stonden de Gentenaars pal, de pieken vooruit, de knotsen geheven, de bogen gespannenGa naar voetnoot(5). Wel wetende dat alle vlucht, zoowel langs voren als langs achter, hun afgesneden was, bereid om hun leven duur te verkoopenGa naar voetnoot(6), vormde de laatste | |
[pagina 255]
| |
Gentsche bende in den omsloten meersch eene nog waarlijk te duchten groepGa naar voetnoot(1). Intusschen renden de ruiters van voorwacht en middelkorps in hun bloedgierige vervolging over het veld de vliedende gemeentelieden achterna, zoo snel dat de vermoeide boogschutters der hertogelijke batailje hen niet konden volgenGa naar voetnoot(2). Maar wanneer de ridders met hun banieren en vendels voor den omheinden meersch kwamen, de houding der Gentenaars en de sterkte der verschansing bemerkten, hielden zij stil en besloten terstond den vorst te verwittigenGa naar voetnoot(3). Wel poogden zij het perk binnen te dringen; maar hoe ook de edele krijgers als Pierre de Miraumont, Jacques de Falerans, Hugues de Neuville en anderen zich weerdenGa naar voetnoot(4), zij werden met hun paarden teruggeslagen en hunne voetknechten geveld door den muur van pieken en knotsen der vijanden. Als Philips vernam wat er gaande was, snelde hij met vollen draf, door zijnen zoon en zijne lijfgarde gevolgd, naar den Broek, deed de trompet slaan en vergaderde voor den meersch ‘al syn volc dat jaghde ende ketste, roovende ende moordende achter 't velt.’ Terwijl verdedigden zich de Gentenaars ‘soe vroomelyc dat men se van dien meersch niet verdriven en conste.’ Eerst gebood de vorst dat men rondom de verschansing ‘alle de engienen, die die van Ghent daergelaten hadden’ zou stellen om ze te beschieten met hun eigen bussen, vogelaars en ribaudekensGa naar voetnoot(5), en dat men de komst der boogschutters zou verhaastenGa naar voetnoot(6). Doch zijne onstuimige en dappere natuurGa naar voetnoot(7), nu nog opgehitst | |
[pagina 256]
| |
door de gejaagdheid van 't vervolgen, gunde hem het geduld niet zoolang op de manschappen van François l'Arragonais en Jean de Renty te wachten. In een omzien drukte hij zijn draver de spoor, en alleen gevolgd door zijn pennoendrager Bertrandon, wipte hij over de grachten te midden der onverschrokken gemeentelieden. Eerst erkenden de Gentenaars den vorst, ondanks de pracht zijner wapenrusting, niet, gingen hem, als ware hij een gewoon ridder geweest, krachtdadig te lijve en wilden hem den terugkeer afsnijden. Met ongemeene dapperheid hakte Philips in de rijen zijner tegenstrevers, doch ging ten slotte ingesloten worden, toen Bertrandon, zijn pennoen vellende, met de lans van 't vendel de vijanden uiteensloeg, roepende, met luider stem: ‘Verraders! verraders! 't is uw prins dien gij gaat dooden!’ Onthutst lieten de Gentenaars hunne wapens een oogenblik nedervallen. Maar die instinctmatige beweging van vereerende vrees maakte al spoedig plaats voor het gevoelen van wraakzucht, en onder 't geroep: ‘'t Is juist hij dien wij zoeken!’ begonnen zij nog gevaarlijker naar hem te slaan. Hun moed verstaalde bij het denkbeeld, dat zij nu diengene voor de hand hadden, door wiens dood de oorlog ineens zou geëindigd zijnGa naar voetnoot(1). Philips toonde zich eveneens zijne faam van onversaagden en kloeken strijder waardig; hij gedroeg zich zoo moedig, hij hield zoo fel stand dat hij aan zijn gevolg den tijd gaf hem ter hulp te snellen: Antoine de Vauldrey, Jacques de Foucquesolles, vaandrig van Thibaut de Fiennes, en Philibert de Jaucourt onderscheidden zich. door hunne ridderlijke houding; overigens, de Bourgondische ruiters, dank zij hunne ijzeren wapenrustingen, hadden weinig te duchten van het geknots en gekerf der Gentenaars. De gansche vorstelijke batailje viel nu te allen kante den verschansten meersch binnen: Charles de Charolais met La Marche en de andere ridders van zijn huis streden weldra aan de zijde van den hertog, wiens paard reeds op negen of tien plaatsen gewond wasGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 257]
| |
Ook Philips' zoon liep een stond groot gevaar en werd door eene piek langs onder aan den voet gekwetstGa naar voetnoot(1). Reeds bijna een uur duurde die worsteling, toen eindelijk de boogschutters der batailje voor de haag verschenen. Nauwelijks gevoelden de Gentenaars dien hagel van schichten door hunne jakken en halsbergen dringen en zagen zij hunne makkers vallen, of zij begonnen achteruit te deinzen naar de Schelde toeGa naar voetnoot(2); toch streden zij dapper voort tegen paarden en wapenlieden. ‘Daar onderscheidde zich, zegt La Marche, een Gentenaar, van kleinen staat en te gering om bekend te zijn; zulke heldhaftigheid en overmoed betoonde hij dien dag, dat, ware hij een man van gewicht geweest of ware zijn naam mij bekend, ik mij tot plicht zou rekenen aan zijne dapperheid eere te bewijzenGa naar voetnoot(3).’ Maar wat vermocht nog de moed van dit handvol overgeblevenen van het verslagen leger tegen de overmacht van meest alle de hertogelijke troepen! Eens dat zij uiteengeslagen waren, duurde de wederstand der gemeentelieden niet lang meer. Al die binnen den meersch stonden, werden nu zonder genade ellendig nedergeslacht; geen enkele ontsnapte; zelfs al had de hertog degenen, die zich op 't laatste oogenblik poogden op losgeld over te geven, willen sparen, hij ware er niet in geslaagdGa naar voetnoot(4), zoo hardnekkig ging zijn door dien langen kamp verbitterde krijgsvolk te werk. Die uit den Broek ontsnapten, gingen zich verdrinken in de aldaar zeer diepe Schelde, ‘in sulker wijs dat dwater boven soe vol was, dat men 't niet en sachGa naar voetnoot(5).’ Weldra scheen de stroom geen golven meer, maar bloed te rollen; want de schutters en wapenknechten stietten de vluchtelingen van de oevers, beschoten de drenkelingen of keelden de ongelukkigen, die zich trachtten te redden... Daar lag nu neergehakt in de beemden van Semmerzake of verdronken in den Scheldepoel voor Eeke de bloem der Gentsche | |
[pagina 258]
| |
poorterij en neringen. Toch was hun langdurige en dappere tegenstand, hun heldhaftige dood niet vruchteloos geweestGa naar voetnoot(1): hij bevrijdde hunne stad van den volledigen ondergang. Want als nu 't gansche heir van Gent gevlucht of gesneuveld en de slag geëindigd was, en toen de trompetten van het hertogelijk leger bliezen om de troepen te hereenigen, was het reeds laatGa naar voetnoot(2), te laat om Gent nog te gaan innemen. Wel besloot Philips, met de scharen die nog op 't slagveld stonden, de voorwacht na te rijden, die de vluchtelingen van het derde korps achternazette en met de lijken van drie tot vier duizend Gentenaars den weg over Schelderode en Meirelbeke bezaaideGa naar voetnoot(3). Trouwens, hij was overtuigd dat, gezien de verschrikkelijke verslagenheid zijner vijanden, indien hij zich met zijn leger voor de stad moest vertoonen, de laatste rebellen de muren zouden verlaten om te vluchten langs de tegenovergestelde poort van die, langs dewelke hij wou binnenkomen. Overhoops met de vluchtelingen zouden zijne Picardiërs en hij zelf gemakkelijk in de stad dringen; en Gent, wiens strijders zich nu langs de baan als beesten zonder weerstand lieten doodslaanGa naar voetnoot(4), moest zonder slag of stoot zijne prooi worden. Kon hij nog bijtijds voor hare muren aankomen, 't was gedaan met de opstandige gemeente, die hij daar zoo even, in 't gevaar, uit al de kracht zijner ziel gehaat had. Maar, zegt Chastellain, God heeft het niet gewild: er woonden daar ook nog brave lieden, die hij wou sparenGa naar voetnoot(5). De hertog had dus een gids gevraagd om hem recht naar Gent te leiden. De leidsman kwam en reed vooruit voor de batailje en de banieren; doch hij voerde den vorst langs eenen draaiweg en bracht hem voor zijn logies te Gaver terug. Toen bemerkte Philips hoe deer- | |
[pagina 259]
| |
lijk men hem verschalkt had. Vruchteloos vroeg hij naar den gids; hij werd gezocht, maar niet meer gevondenGa naar voetnoot(1): duistere held, die Vlaanderens hoofdstad van eene onherstelbare ramp gered had. 't Was nu te laat om de achtervolging te hervatten, en Philips vergenoegde zich bij 't vernemen dat de Picardische ruiters die van Gent, tot Ledeberg toe, hadden gejaagdGa naar voetnoot(2). Bij 't vallen van den avond keerde de voorwacht, moede van kerven en steken, ook naar Gaver terugGa naar voetnoot(3). Toen trok de hertog naar zijne tent, deed zich ontwapenen door Meriadec en Coustain, zijn kamerling, en vernam dat zijn leger slechts 10 tot 12 man te betreuren hadGa naar voetnoot(4). Hij wierp zich op de knieën om God te danken voor eene zoo wonderbare als volledige overwinningGa naar voetnoot(5), en verhaastte zich te avondmalen, daar hij van den ganschen dag gegeten noch gedronken had......Ga naar voetnoot(6). Op 't veld te Semmerzake en in de beemden langs de Schelde lagen gedood meer dan 6 duizend Gentenaars en landlieden; 5 tot 6 duizend lijken rolden de golven van den stroom naar de stad toe; en langs de heirbaan, die hunne benden 's morgens nog zoo fier opstapten, waren de grachten, de hagen en de struiken eveneens met 3 tot 4 duizend dooden bezaaid. Die bloedige dag had aan Gent en zijn bondgenooten van 16 tot 18 duizend menschenlevens gekostGa naar voetnoot(7). Waren de hoofdmannen ont- | |
[pagina 260]
| |
snapt bij 't begin van den slag, de schepenen waren op hunnen post gebleven en manhaftig gestorven: meester Marten De Ghendt, Gillis Tant, Jan Arends, Lieven Van Hauwaert, alle vier schepenen der Keure, met hunnen secretaris Gillis Boudins; Jheronimus Caubrake, Pieter Bloume, Jan De Naeyere en Jan Mattheeus, alle vier van Gedeele, sneuvelden in den Moedigen meerschGa naar voetnoot(1). Alsof het nog niet genoeg was aan moorden en verdrinken, liet de grimmige Philips, onder den wrok van 't gevaar dat hij geloopen had, dienzelfden avond driehonderd gevangenen achtereenvolgens ophangenGa naar voetnoot(2). En zoo keerden, van het talrijke Gentsche leger, alléen 3 tot 4 duizend man der achterwacht dien dag in de stad terugGa naar voetnoot(3); een ander 4 duizend dorsten slechts 's anderen daags, bevend van schrik, voor de gesloten poorten om eene schuilplaats komen smeekenGa naar voetnoot(4). Het bloedbad was zoo verschrikkelijk geweest, dat de heer van Créqui nog dienzelfden avond den hertog door Toison d'Or om medelijden liet bidden voor de diep beproefde gemeente en hare ellendige burgersGa naar voetnoot(5). Philips liet zich eindelijk vermurwen. Aan hen die hem voorts raadden Gent te gaan verdelgen, zou hij geantwoord hebben: ‘Indien ik die stad verniel, wie kan er mij eene dergelijke weergeven?’Ga naar voetnoot(6) En de Groote Raad stemde met Philips' voorstel in, om | |
[pagina 261]
| |
alleen van de Gentenaars eene aanzienlijke boete, een openbaren voetval en de onderwerping aan de hertogelijke eischen in 't Parlement te Rijsel te vergen; 't is in dien zin dat 's daags nadien een wapenbode en enkele afgevaardigden naar Gent werden gestuurdGa naar voetnoot(1). Den 24en in den morgen bezocht Philips met zijne hovelingen het bloedige slagveld. Zoo vreeselijk was de aanblik van de slachting, dat de vorst van medelijden zijne tranen niet kon bedwingenGa naar voetnoot(2). Maar hoe de smart beschrijven in de uitgemoorde gemeente? ‘Als dese mare te Gendt quam, dat al haer lieder volc versleghen ende verdronken was, weet dat 't jammerlyc ghecrysch ende handtgheslach ende den rouwe onvertellyc ware om segghen. Ende als men sach hoe dat sy inquamen by 6, by 7 ende by 10 al drupende, som barvoet ende blootshooves, som in hare hemden, som in hare wambaysen, alsoe sy som gheswommen quamen duer dwatre, soe vernuwede al dien druc ende dien rouwe onder de vrouwen en kinderen, die in zwaren wieene ende caermene saten up der straten met bitteren verlanghene elc naer den sinen... Dit jammer duerde al dien nacht dore, soe dat eender steender hertten hadde moghen deerenGa naar voetnoot(3).’ Drie dagen lang bleven de dooden onbegraven op 't veld te Semmerzake. Toen liet de hertog toe dat men de gesneuvelden zou opzoeken. 't Was, zegt Du Clercq, hoogst smartelijk de vrouwen van Gent daar te zien ronddwalen, de eenen vorschende naar hunnen man, de anderen naar hunnen zoon of eenigen bloedverwant; en op de Schelde vischten velen naar de drenkelingen, waarmee de stroom gansch bedekt wasGa naar voetnoot(4). ‘Up Sente Pietersdach, ingaende oughst, soe quamen lancs der Schelden te Gendt groote meenichte van verdronkene lieden, alsoe sy voer Gavere in 't water spronghen ende alsoe verdronken, dwelc zeer deerlyc was om sien; ende bij dien dede men buten Sente- | |
[pagina 262]
| |
Lievinsporte maken een stakyts, daer de doode lichamen jeghen bleven rustende, ende daer waren gheordineert lieden die se uutvisschten ende aldaer in eenen meersch begroeven: want sy waren soe gheswollen dat menre eenen niet bekennen en consteGa naar voetnoot(1).’
Dit was de slag bij Gaver, - eene verraderlijke en ongelukkige slachting van meer dan zestien duizend burgers, - eene ramp waarvan de stad zich in geene halve eeuw herstellen konGa naar voetnoot(2).
Victor Fris. |
|