Zwarte, diepe duisternis om ons heen. Zes slagen sloegen langzaam op de scheepsklok.
Middernacht.
‘Alles wohl!’ riep geruststellend de dienstdoende waker van uit zijn hoog observatorium, in balkonvorm aan den mast.
Miss Jones nam een kleine plooi van mijn mouw vast en ik volgde haar tot aan de borstwering.
De rook alleen was zichtbaar: in het schijnsel van ik weet niet welke scheepslantaarn vloog hij als een grauwwitte, beweegbare, schuine kolom de duisternissen west-zuid-westwaarts in.
‘Let op, kijk goed in de richting van den rook,’ maande zij mij aan.
‘Ik ontwaar niets,’ was mijn antwoord.
‘Een oogenblik geduld, blijf kijken in de richting van den rook.’
Ik deed het aldus.
Ginder moest de Stromboli zijn; met valavond had ik hem - naderend - duidelijk gezien, in de gedaante van een reuzenmolshoop, bruin-roodachtige rots, met een loodrechte, breede, donkere, naar onderen versmallende klove, die hem als doorsneed; met een rookpluim er boven en witte miniatuurhuisjes aan zijn voet, zoo dicht bij 't water, dat zij er in schenen te baden.
Wij waren hem voorbijgevaren thans.
‘Ik zie niets,’ zei ik nog eens.
Maar eensklaps glom en rees traag uit het zware zwart ginder een amarantkleurige bal omhoog, hel in roodachtigen gloed het bovenste van den vuurberg duidelijk omlijnend, onmiddellijk zinkend, verduisterend en in striemen lava nedervloeiend; en alles lag opnieuw in tastbaar donker gehuld...
Het was een aangrijpend schouwspel geweest.
Wij uitten onze aandoeningen niet, geheel onder den indruk, gansch geboeid door dat plekje in zee, onzichtbaar thans, waar het inwendig leven van onze wereld zich veropenbaard had en weder openbaren zou.
‘Zie, zie!’
Na vier of vijf minuten verscheen de gloeibal weder, en zoo