De Vlaamsche Gids. Jaargang 5
(1909)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Het honderdste LiedGa naar voetnoot(1).Ik weet een land, dat jaren, jaren lang
Een uitgebloeiden wondertuin geleek;
Waarin weleer de rijkste bloemgewassen
Hun regenbogen door het loover wierpen;
Waarin een heer van gorgelzieke vogels
Hun stemmen paarden met de stemmen der
Fonteinen, en den luistergragen mensch
Bevalen: ‘Sta - en houd den adem in!’
Eilaas, die pracht van bloemen schroeide weg!...
De milde grond, het telen moe, viel dor...
Geen zoete scherts van wind of water meer...
En nergens, in het ijle hemelruim,
Werd nog een blijde leeuwerik gehoord.
Die leeuwrik, - eeuwen lang werd hij verwacht!...
En eindlijk vloog hij tóch de wolken in!
Daar schoot hij op, met stalen vleugelpaar,
Dolblij, fier, stout, een jonge vorst gelijk,
En zong den heelen hemelkoepel vol, -
Een juichend firmament van prachtmuziek!
En waar hij in de jonge bloemen viel,
Die plots een nieuwe levensvreugd deed botten
| |
[pagina 35]
| |
Alhier, aldaar, in 't uitgeslapen zand,
Ging heel een paradijs van andre vogels
Aan 't kwinkeleeren in den koelen dauw.
Volheerlijk schoot de doode wondertuin
Weer op met steile schuim- en bloemfonteinen!
Hij schalde en scheurde alom van luide stemmen,
Die niemand kende en niemand had vermoed, -
Die uit de aromen en de lucht geboren
En uit den bodem zelf gestegen schenen!
Waar de eene beek van melodie vervloeide,
Vervloeide een andre beek van melodie!
Weldra beschaamde 't luide zangmirakel
Het schuwe kwettersprookje van weleer!
En zie, vorst Oberon en andre vorsten,
Die kronen droegen daar in 't ommeland
En 't schoone met hun kleine harten minden,
Betreurden dat de liedren van die wondervogels
Spoorloos verspatt'en in het goudazuur,
En dat niet enkle - een honderdtal bij voorbeeld -
De verste steden en de verste dorpen
Doorschallen konden met hun tooverij!...
Ze wenkten hun kaboutervolkje bij,
Dat lang vóór Gütenberg het drukken kende,
En dat een eerste reeks bezielde hymnen
Met zwarte vlekjes, rond als hazelnootjes,
Op witte blaadjes vast begon te leggen, -
Onsterflijk vast, tot in der eeuwigheid!
De slimme ventjes hoorden gretig toe
En grepen nieuwe perelspranken op,
Zoodat na korten tijd een tweede reeks,
Daarna een derde en eindelijk een achtste
- Een stapel vonkelklare klankjuweelen -
Hun kleine beiaards luidden door het land!
| |
[pagina 36]
| |
En nu, vorst Oberon en de andere vorsten,
Die 't schoone met hun kleine harten minden,
Nu knikten zij, gevleid, elkander toe,
Nu loegen zij tevreden in hun baard,
Bewust dat zij hun kleine landgenooten
De rijkste schatten toegeworpen hadden.
Zij wisten nu, dat, door hun wil en wensch,
De schoonste liedren van hun wondervogels,
Die uit de lucht der velden zelf geboren
En uit den bodem zelf gestegen schenen,
Niet meer verspatten zouden in het niet, -
Maar met hun tooverij door dorp en stad
Om zouden schallen, eeuwen, eeuwen lang!...
En Oberon en zijns gelijken zagen,
Dat oud en jong de waarde van de gift
Beseften en hem dankten op de knie.
Zij hoorden, als zij door de straten togen,
Dat, met eerbiedig zoete fluistertaal,
Hun namen werden uitgesproken. Ja,
Zij stelden vast - en 't gaf hun groote vreugd! -
Dat zij hun volk een vonkje heil te meer
In 't schoonheidminnend hart geslagen hadden, -
Geslagen hadden door 't gezegend lied!
Zij hoorden zelfs, dat, over zee en grens,
Den gullen liedren van hun gulle vogels
De hoogste tol van lof geboden werd!...
En zulk een schoonheidminnende Oberon
Wordt heden in Neerlandia gevierd.
En zulk een honderdvoudig milde gift
Wordt heden door het Vlaamsche volk begroet.
Want stellig hebben Wilford's honderd liedren
De zoetste droomen van ons componisten
- De Boeck, Gilson, Opsomer, Hullebroeck,
Desmet, Van Durme, Ryelandt, Vandermeulen,
| |
[pagina 37]
| |
En andre jok- en jubelzieke mannen -
Ons luisterstille gouwen rondgedragen
En vriendlijk porrend toegefluisterd: ‘Nu,
Vooruit! Hebt moed! En schalt de wereld om!’
Door hèm werd menig stoer talent ontdekt!
Door hèm is 't lied - ik ken geen hooger lof -
Tot daaglijksch brood in Vlaanderland gedijd!
Door hèm heeft eindelijk de vrouw, het Vlaamsch
Ontwend, weer Vlaamsch geneuried bij de wieg!
Door hèm schijnt Vlaandren weer te willen worden
Hetgeen het vroeger in Europa hiet:
Een land van zangers en van zangeressen!
‘Dank! Dank!’ herhalen allen, die het wel
Met eigen kunst en eigen toekomst meenen.
‘Dank, onbaatzuchtig eedle meester! Dank!’
Zoo tuigt het beste deel van 't Vlaamsche volk;
‘Uw naam blijf zingend leven in ons hart!’
Lambrecht Lambrechts.
|
|