De Vlaamsche Gids. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 464]
| |
De eerste tien Jaren Kettervervolging onder Keizer Karel en de eerste Lutheraansche Martelaar te Gent (1521-1530).3 Mei 1521 werd te Gent in de vroegere ontvangstzaal der graven van Vlaanderen, alsdan Dingkamer van den Raad van Vlaanderen, het eerste plakkaat van Keizer Karel (20 Maart 1521) tegen Luther's leerstelsels en boeken afgekondigdGa naar voetnoot(1): ‘Comme nostre saint père le pape... et saint siège apostolicque ayent par certaine bulle... condampné les livres et escriptz de Luthere... laquelle nostre dict saint père... nous a fait présenter requérant que... voullons prohiber... les dicts livres... et les faire brusler... par tout nostre pays de Flandres... Pour ce est-il que nous... à cause de nostre empire somme le principal deffenseur et advocat de l'église universelle... Vous mandons... que incontinent... prenez... tous les livres... faiz... par le dict Luthere... et les bruslez et faictes brusler... publicquement et à son de trompe devant les bretesques, halles et autres lieux où semblables actes... sont accoustumez de faire... En faisant... deffense... que nul... ne s'avanche de doresenavant imprimer, vendre, achapter, garder ou lire aucuns des dicts livres... sur payne de confiscation desdicts livres et autre peine arbitraire... Mandons... à tous autres nos justiciers... de nostre dict conté de Flandres que en ce faisant ilz obéissent... deligementGa naar voetnoot(2).’ Denzelfden 3 Mei zond de Raad van Vlaanderen een afschrift van het plakkaat aan al de hoogere gerechtshoven van VlaanderenGa naar voetnoot(3). Deze geboden aan de bewoners van hun gebied de veroordeelde boeken op het marktplein te brengen, waar ze zouden verbrand worden. | |
[pagina 465]
| |
8 Mei 1521 reeds teekende Keizer Karel tegen Luther en zijn volgelingen een tweede plakkaat, bestemd voor de Nederlanden: Tegen degenen, leest men o.a. ‘favoriserende oft achtervolghende Luther's doctrine... willen wij... gheprocedeert hebben ende tseghen allen hueren goeden, have ende erfve,... alles achtervolghende die costumen ende rechten, gheestelick ende weerlick, ende goddelicke edicten, uutghegheven gheboden teghen dieghene, die in ketterie, heresie ofte tegen de keyserlicke majesteyt mesdoen...’ Verder wordt opnieuw verboden ‘op de voorseyde penen... te coopene, vercoopene, haudene, lesene, schrivene, prentene, ofte doen schriven, prenten ofte sustineren ofte defenderen eenighen van den boucken, ghescriften oft opiniën des voorseyts Luthers...’ Eindelijk wordt verklaard, dat, ‘zo... ijemandt hem vervoordere te ghane teghen dese... ordonnantiën... so zullen die voorseijde overtreders... vervallen in 't crijm lesae majestatis ende in onsen indignatie ende noch in allen den peijnen boven verclaertGa naar voetnoot(1).’ 13 Juli 1521 werden de kettersche boeken te Antwerpen verbrandGa naar voetnoot(2). Te Gent belastten de schepenen de inwoners hun verboden boeken den 25 Juli 1521 op de Vrijdagsmarkt te brengen, waar de beul ze in het vuur wierp, nadat een pater een preek had gehoudenGa naar voetnoot(3). Ook de raad van Vlaanderen ging tusschen 1 Augustus 1521 en 31 Juli 1522 tweemaal tot zulk een uitvoering door beulshanden overGa naar voetnoot(4). Dat de leer van Luther te Gent bijzonder veel aanhangers vond blijkt niet. Maar dat de Gentenaars er wel kennis van namen wordt bewezen door het groot getal boeken, die 25 Juli 1521 op de Vrijdagsmarkt werden verbrand: meer dan 300, schreef Hieronymus Meander, de pauselijke legaat te Brussel, aan den onderkanselier van den paus, Julius van MediciGa naar voetnoot(5). Overigens, dezelfde legaat had 28 Februari 1521 uit Worms naar Rome geschreven, dat, volgens aangekomen berichten, te Gent de Augustijnen de leer van Luther in het openbaar prediktenGa naar voetnoot(6). 2 September meldde hij echter uit Brussel, | |
[pagina 466]
| |
dat te Gent de godsvrucht groot was, wat hem bleek uit den buitengewonen toeloop van volk om aflaten te verdienen, en, al had hij 23 Augustus geschreven, dat de ketterij weldra in Vlaanderen zou uitgeroeid zijnGa naar voetnoot(1), hij opperde nu de meening, dat ze slechts dan hier te lande zou verdwijnen, als Keizer Karel een half dozijn Lutheranen levend zou laten verbranden en hun goederen verbeurd verklaren: ‘quando Cesar harà facto bruggiar una mezza dozzena di vivi Lutherani et li beni confiscatiGa naar voetnoot(2).’ Schijnt de verbreiding van Luther's leer niet zulke groote uitbreiding te hebben genomen te Gent als te Antwerpen en in Noord-Nederland, we mogen gerust aannemen, dat de Gentsche schepenen, evenmin als de Brugsche, waarover Aleander zich meende te moeten beklagenGa naar voetnoot(3), grooten ijver aan den dag leiden om hun dolende medeburgers op te sporen en met al de strengheid te straffen, die hun 's keizers plakkaten toelieten. Jammer genoeg zijn van de lijfstraffelijke registers der eerste tien jaren van de vervolging, die ons bezighouden, slechts de jaren 1521 tot 1523 bewaard; wij bezitten echter het Ballingboek van 1472 tot 1537, en beschikken nog over al de baljuwsrekeningen, die ons toelaten de echtheid van de inlichtingen, door de kronieken verschaft, na te gaan. De eerste zaak waarmede zich de schepenen-rechters bezighielden was een onderzoek, in Maart 1522, naar het al of niet bestaan van kettersche boeken bij de inwoners, nadat de procureur generaal en de advocaat fiscaal er bij sommigen al hadden doen wegnemenGa naar voetnoot(4). Daartoe werden twee boekbinders ondervraagd: de één zeide noch verboden boeken te hebben, noch er elders te weten; de tweede had reeds vroeger degene, die hij te huis had, aan de twee bovengenoemde magistraten moeten afgeven; hij meende, dat er kettersche boeken waren bij meester Jan Wauters, bij broeder Philips in het klooster van Sinte-Agneta, bij broeder Denijs, minister of overste van de derde orde van Sint-Franciscus, en bij... den voorzitter van den raad van VlaanderenGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 467]
| |
De eerste, die vóór de Gentsche rechters verscheen onder beschuldiging van ongehoorzaamheid aan 's keizers plakkaten op het feit van ketterij, was de bakker Lieven de Zomere. Hij werd op een schavot tentoongesteld en zijn boeken werden verbrandGa naar voetnoot(1). Dit gebeurde 28 Juni 1522. Ongeveer drie jaren duurde het weer eer de Gentsche rechters zich nog met een dergelijke zaak bezighielden. 20 Mei 1525 werd Gillis van der Erfven veroordeeld ‘dat hij gaen soude in sijn lijnwaet met eene torse ende die draeghen ter Hoochpoorte neder tot St-Niclays ende bidden de hoochbailliu ende schepenen op ééne knie vergiffenisse, omme dat hij gheseyt hadde neijuicheden van de santen ende favoriseerde de leeringhe van Martinus LutherGa naar voetnoot(2).’ 9 Juni daarna werd Lieven de Zomere weer gevat, daar ‘hy continuerende was in syn quaet’ en ‘hem vervoordert heeft te blyvene favoriseerne ende laudeerne de ketteryen van Luther.’ Hij werd veroordeeld op een schavot zijn dwaling te herroepen, terwijl men zijn boeken verbrandde; daarna werd hij 50 jaar gebannen uit VlaanderenGa naar voetnoot(3). 17 Juli 1526 gaf Keizer Karel een nieuw plakkaat uit tegen de ketterij, daar hij ‘te vullen gheadverteert was, dat noch daghelicx zo lancx zo meer het ghemeen volc van... Vlaendren bij middel van de... suspecte leeringhen bedroghen ende verleet werd.’ Hij verbood deel te nemen aan vergaderingen, waar over den Bijbel werd gehandeld en de kettersche leerstelsels voor te staan tegen de leer der Kerk. Overtreding werd gestraft met 20 Carolusgulden boete of drie maand ballingschap, voor de eerste maal; het dubbel voor een hervalling; 80 gulden boete of eeuwige ballingschap voor de derde overtreding. De rechters mochten echter die straffen naar geliefte verminderen of vermeerderen. Verder moesten alle kettersche boeken verbrand worden en de bezitters eeuwig uit Vlaanderen gebannen, op pijne van verbeurte van lijf en goed; voor alle boeken werd de censuur ingevoerdGa naar voetnoot(4). Nog geen maand na de afkondiging van het plakkaat, werd | |
[pagina 468]
| |
dit te Gent reeds toegepast. 13 Augustus 1526 verbanden de schepenen twee boekbinders, Michiel Neetezone en Jan van den Steene, 50 jaar uit Vlaanderen, om boeken van Luther gekocht te hebben en te bezitten, en over den inhoud met anderen te hebben gesprokenGa naar voetnoot(1). Denzelfden dag onderging de ketelmaker Jan de Pruet dezelfde straf, om te zijnen huize een kettersche vergadering te hebben ingerichtGa naar voetnoot(2). 4 Februari 1527 werden Balthazar van Zeene en zijn echtgenoote, Monika van Upstaele, ook tot 50 jaar verbanning veroordeeld, wegens het houden van kettersche gesprekken en het gebruiken van minachtende uitdrukkingen over Maria, de heiligen en de geestelijkenGa naar voetnoot(3). Volgens het Memorieboek en een ander handschrift werd 31 Juli 1527 ‘Cornelis Bauwins, gautsmet, ghewesen te bidden up sinen kniën de heereGa naar voetnoot(4) ende scepenen vergheffenesse, ende bovendien 20 Carolusguldene gheven, omme dat hy ghesustineert hadde in een gheselschip de leerynghe van LutherGa naar voetnoot(5).’ Of die man het eerste gedeelte van de straf inderdaad onderging kunnen we niet nagaan, daar het Crimineel register van 1527 verloren is, maar de boete betaalde hij niet, want ze staat niet vermeld in de rekening van den baljuw, die echter het voorgaande jaar Cornelis Bauwens vermeldt met een boete van 30 pond parisis voor ruwheid en grove woorden tegen geburenGa naar voetnoot(6). 27 Juni 1528 werd Jacob van Keymeulen op de kaak gezetGa naar voetnoot(7), waar de beul hem zijn haar afbrandde en zijn kaak met een gloeiend ijzer doorboorde: ‘perché se joe à tout ung fer chaut’, zegt de rekening van den baljuwGa naar voetnoot(8); na zijn ketterij te hebben weerroepen en vergiffenis te hebben gevraagd aan de schepenen, werd hij 50 jaar | |
[pagina 469]
| |
uit Vlaanderen gebannenGa naar voetnoot(1). Datzelfde jaar 1528 werden Philips Pinte en Gillis van der Eerven tot 12 pond parisis veroordeeld ‘à cause... d'avoir sustiné la querele de LutherGa naar voetnoot(2).’ In Sint-Pietersparochie, die in bestuurlijk en in rechterlijk, niet in krijgskundig opzicht, afgezonderd was van Gent en den abt van Sint-Pieters tot hoofd had, werden de eerste kettergedingen gevoerd in 1528. Joachim de Baerdemakere, die met Lutheranen had omgegaan, moest God, den keizer en het gerecht vergiffenis vragen in de vierschaar, 's anderen daags in zijn hemd met een toorts in de hand in de processie gaan, de hoogmis bijwonen op beide knieën en de toorts daarna vóór het H. Sacrament zetten. Zijn vader werd om dezelfde reden op gelijke wijze gestraft, maar moest bovendien met zijn toorts heel Sint-Pietersparochie tusschen twee gerechtsdienaars doorwandelen. Frans metten Bulte en Lieven de Blasere werden om hun ketterij strenger gestraft: op één knie om vergiffenis bidden in de vierschaar, met een toorts in de hand, waarmede ze op een schavot werden gezet, waar hun tong werd doorstoken en hun haar afgebrand; gedurende één jaar lang moesten ze alle zondagen in de processie gaan ‘met een lijfkin van rot toele ghemaect, daerup de kilt ende hostie ghescildert, met eender torssche altoes in 't handtGa naar voetnoot(3).’ ‘Josse de Backere, ruddere, was van denzelven sticke ghevanghen ende waren vonden vele boecken t' zynen huusse, die jeghen ghelove spreken, dewelke verberrent waren ten pore (?) Joannis Hus, ende niet en wilde kennen dat hij mesdaen hadde, hoewel datter vuile informatie was t' zijne laste, ende was brocht ter banc ende ghepijnt, ende daernae hadde sententie, ende was dese, dat hij Onsen Heere ende der Keyserlijcke Majesteyt ende der justicie bat vergheffenesse met (e)ender torsche omghebrant in zijn handt in de vierscare, ende van uuter vierschare quam metter torsche in zijn handt tot pellorijn ende was gheset up scavaut ende duer zijn tonghe ghesteken ende zijn aer verberrent ende moest drie | |
[pagina 470]
| |
daghen gaen met processie in zijn lijwaet ende bovendien draghen een roede cruce een jaer lanc up zijn rechter mauwe van zijn upperste cleetGa naar voetnoot(1).’ Jan van den Damme, die ‘met Joos de Backere conversatie gat heeft in dese leeringhe,’ werd op zijn smeeken vergiffenis geschonken, mits betaling eener boete van 26 pond 8 schellingen parisis. Gillis Vertrue, ‘betucht van quade leeringhe,’ kwam er van af mits 72 pond parisis en openbare bede om vergiffenis. Lieven de Witte, ‘bedreghen dat hij converseert heeft met zulken liens ende daeraf ghesproken heeft,’ ontsnapte het met 9 pond parisis boete; Joos Tienpont, ‘bedreghen van quade leeringhe,’ kreeg kwijtschelding, mits 12 pond parisis boete te betalenGa naar voetnoot(2). In den loop van 1529 werd Dominicus van Aelst een boete van 13 pont 6 schellinghen parisis opgelegd, ‘à cause... d'avoir sustiné la querele de LutherGa naar voetnoot(3)’; en Jan de Commere werd door den beul met roeden geslagen, als ‘condempneez par ban comme LutherGa naar voetnoot(4),’ en zijn boeken verbrandGa naar voetnoot(5). Hetzelfde jaar 1529, 14 October, teekende Keizer Karel te Brussel een nieuw plakkaat tegen de ketters, waarin de straffen veel waren verzwaard. Het werd eeniegelijk verboden kettersche boeken te bezitten, te lezen, te drukken, enz., schimpbeelden van God of zijn heiligen te schilderen of te bezitten, beelden van God of zijn heiligen te breken of uit te wisschen, over de H. Schrift te redetwisten als men geen godgeleerde van naam was, dat alles op straffe van verbeuring van zijn goed niet alleen, maar ook van zijn lijf: door het vuur, wanneer men vroeger reeds had gefaald en zijn dwaling afgezworen, en, in het tegenovergestelde geval, de mannen door het zwaard, de vrouwen door den putGa naar voetnoot(6); ook zij, die ketters huisvestten, verdoken of op welkdanige wijze begunstigden, verbeurden lijf en goed. Ten einde spoediger tot de kennis te komen van de ketters, | |
[pagina 471]
| |
werd aan de aanbrengers van zulke lieden de helft beloofd van de verbeurde goederen, zoolang ze de 100 pond grooten niet overschreden, en het tiende gedeelte van wat er boven gevonden werdGa naar voetnoot(1). Dit nieuw plakkaat, hoewel veel strenger dan de voorgaande, was eigenlijk de vernieuwing van de vroegere wetgeving op die punten, maar verscherpt, die men b.v. bij den Brabander Willem van der Taverijen (1495) aantreftGa naar voetnoot(2). De eerste Lutheraan, die te Gent op den brandstapel stierf, was Joos de Backere. Wij hebben dien man reeds ontmoet bij de eerste kettervervolging te Sint-Pieters nevens Gent. Daar hij toen niet wilde bekennen misdaan te hebben, werd hij gepijnigd om hem daartoe te dwingen. Of hij daartoe overging weten we niet. Hij werd veroordeeld o.a. vergiffenis te bidden; op een schavot werd door den beul zijn haar afgebrand en zijn tong doorstoken, zonder twijfel met een gloeiend ijzer. Daar hij voortging in zijn ketterij, werd nu 's keizers plakkaat voor de eerste maal in al zijn strengheid op hem toegepast. De rekening van den baljuw van Gent geeft de meeste bijzonderheden van dien tragischen dood: Item payé au boureau d'avoir mis à question et exame Josse de Backere, 10 s.p. Item payé à l'advocat, qui pour lui plaidoia ès vierschares, 20 s.p. Item pour les presbytres, qui le confessèrent, 6 s.p. Item pour le vinGa naar voetnoot(3), 12 s.p. Item pour le bois, estrainGa naar voetnoot(4), pouldreGa naar voetnoot(5), cordes et estaqueGa naar voetnoot(6), 6 L. p. Item au dit boureau d'avoir bruslé ses livres, 20 s.p. Item au charton pour mener le dit bois, estrain, pouldre, | |
[pagina 472]
| |
cordes et estacque à la justice, qui estoit faite en la ville au vieu MarchiéGa naar voetnoot(1), 20 s.p. Item payé pour la keyneGa naar voetnoot(2), fourcke et aultres ferraiges, 3 L. p. Item au meisme boureau pour la justice par luy faicte sur la personne du dit Josse de Backere, d'avoir bruslé le dit Josse comme luthérian, 20 s.p.Ga naar voetnoot(3). Die Joos de Backere was ridder van de orde van RhodesGa naar voetnoot(4). Zijn vertrouwen in de zending van den katholieken godsdienst, dien hij weleer gezworen had met de wapens te verdedigen, was dus aan het wankelen geraakt, en hij meende bij de hervormers de ware leer te vinden. Doch het was den man niet zoozeer te doen om de juiste opvatting van den tekst van het Evangelie, dan wel om de stipte naleving van den geest van Christus' leer. Een tijdgenoot getuigt van hem: ‘Hij was een zeer devoot man, die den aermen zeer ghehuldich was; want hy deelde in zynen levene alle 't goet, dat hem jaerlicx overscoet, den aerme; nemaer zyne usantie was, dat hy leefde naer de leeringhe van der Evangelie, dat men zeyde, dat hy was een Luteriaen, ende dat hy dede ende leefde contrarie den mandemente van der Keyserlycke MajesteytGa naar voetnoot(5).’ Aldus opent de rij der martelaars van het Lutheranisme te Gent met Joos de Backere, een der edelste figuren, die de strijd van de nieuwe leer tegen het katholicisme hier te lande in de XVIe eeuw aan te wijzen heeft.
A. Van Werveke. |
|