De Vlaamsche Gids. Jaargang 4(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 452] [p. 452] [Verzen] Op de Hoeve. Kalm, in de vrede van het middaguur, ligt 't hoerenhof, met gracht en poel omwaterd, waarlangs de vliertros rijpt in 't zonnevuur en lustig 't eendenpaar in plonst en snatert. Rood is het dak en grauwverweerd de muur, waar in haar kevie de ekster snapt en schatert, en winden werend, boven stal en schuur, hoog in de lucht de zilverpopel klatert. Op 't neerhof trippelt met gezwollen krop de doffer; hoenders scharlen korrels op; een henne kakelt, op het rek gekropen. En vóór den dorpel vouwt, praalziek en fier, de pauw, tot pronksieraad om 't halssaffier, zijn kleurgevedert als een waaier open. [pagina 453] [p. 453] De Oogstwagen. Langs zonnighellen weg, waar bladstil de olmen staan en in het blaakrend licht de blanke gevels blaken, rolt, uit de gouden vert, de hooge wagen aan, in 't grijze stof gehuld, dat opstuift rond de spaken. De zware schovenlast van 't arenvolle graan, in lagen hoog getast, doet 't stevig voertuig kraken. De slag der hoeven klinkt en 't schokkend raderslaan schalt in de zomerstilt, die neerligt op de daken. De kindren gaan op zij, ópkijkend naar 't gevaart... Vóór de open schure wacht de boer en frotsch bestaart den gouden korenschat, door eigen grond gedragen. En statig rolt de kar, terwijl de zweepslag stijgt, het trekkend tweespan na, dat in de hamen hijgt, de hooggewelfde poort in als een zegewagen. Arnold Sauwen. Vorige Volgende