| |
| |
| |
Albrecht Rodenbach naar zijne onuitgegeven nota's en onze persoonlijke herinneringen. (Vervolg en slot).
Zwijg, daar is Albrecht zelf:
Den spot in den mond, maar het herte verscheurd
vol rusteloos, vertwijfelend woelen.
Of wel:
Ha ha ha! - Waarom lacht gij nu?
- Och, vriend, het spijt me zeer,
dat zoo ik des mijn meening uit,
mij voor een spotter houden zal,
een koel hoogveerdig wezen,
die Heine, Byron en Musset
en derglijk' heeft gelezen,
zich aller zaken midden waant,
en eenzaam - als een God -
op 't arrem menschdom nederschouwt,
en greet en terdt en spot;
aan niemand anders deugd gelooft,
- en nauw'lijks aan de zijne......
* * *
Soms, voorspellend als een Runenkoning - een oudere Wate - op rotsen van ijs en sneeuw, omgeven van de stralen des Noorderlichts dat op den Noordpool daagt, draagt zijne stemme zwaar, als aan klokkenklank ontleend, of aan de holte van een graf, en drijft de koude in 't lijf; eene stem uit 't lang verleden, bezwerend den ondergang der wereld.
Doch meer is hij een der helden, waarvan hij dicht, die, voor de vrijheid gestorven, bij nacht hun graf verlaten, en waken over
| |
| |
Vlaanderen. Dan wordt zijn woord als stalen rede, snijdend als Balming, het zweerd door Woden den Welsings geschonken, en ademt breed open als krachtvoerende winden die waaien uit 't Noorden. - Een Noorderling van zuiver bloed!
‘Zijne gedachten, zegt Verriest, met hunne tafereelen en tooneelen, rijzen aan den ingang van den tempel, den allergrootsten, den allerrijksten, den Pantheon, dien hij bouwen ging, en waarin, in overprachtige levende beelden, hij een volk, eene wereld, herscheppen wilde, zijn eigen volk ten toone en ter herwording.’
Het zijn de gereedschappen ter opbouwing van dien tempel, de voorbereidende plannen van dien allerrijksten Pantheon, die ik hier zal trachten neer te leggen, één voor één.
* * *
Zijne eerste aanteekeningen zijn van het schooljaar 1876-77 en verlof, omtrent het einde des jaars begonnen, met hier en daar nota's van vroegere tijden ingelascht.
De nota's schrijven wij letterlijk uit, zoo goed we door het handschrift kunnen; want veelal is het zeer klein en daarbij gejaagd geschreven.
Alles wordt er behouden: verkortingen, tusschenzinnen en bijvoegingen.
Waar de zinnen door elkander kruisen, hebben wij getracht ze ten beste te schikken om te kunnen gedrukt worden.
Soms voegen wij, tusschen haakjes, de verlenging der woorden nevens de verkorting, of geven den geheelen zin als we zeker zijn de verkortingen begrepen te hebben.
Dikwijls staat een vraagteeken boven een eigennaam of achter een geheelen zin, wat waarschijnlijk beduiden wil: nader te onderzoeken. Want begrijpt wel, al deze nota's zijn als stralen die plots flikkeren vóór den geest en oogenblikkelijk opgevangen worden.
In een der eerste nota's reeds ligt, als het ware, het doel van zijn letterkundigen arbeid uitgedrukt, en legt hij den eersten steen ter opbouwing van een machtig ontwerp, onder titel: Die Büne of Tooneel van Vlaanderen. Beide aanduidingen wisselen elkaar af in
| |
| |
den loop der nota's, doch schijnen gebezigd tot een zelfde doel. Een algemeene prologus zou het werk voorafgaan en luiden in dien zin:
Ik wil u een gedenkstuk bouwen.
Geschiedenis door de eeuwen.
Het grootste land der wereld.
Opdat.... het eene lesse zij.
Wensch dat zij moge werken.
Nu - na zulk verleden - zulke schanden!
Nu - na ongeluk - nog leven!
Opstaan! herleven! prachtiger en grooter dan ooit!
Deze nota, hoe beknopt ook, peilt eeuwen door, vademt hemelbreed, en ademt trotsche zielegeerten, omvattend heel ons leven en schouwend in de verre toekomst.
Eene toekomst zoo blindschitterend prachtig, die duizelen doet bij de gedachte alleen, en tasten naar steun, betwijfelend of ons de levenskracht niet falen zal, bij het al te sterk genieten dier ongedroomde schoonheid; gelijk het hert des ouderlings dat niet bestand is tegen onvoorzienen schok en breekt; of lijk het oog, na felle duisternis, den schitter niet verdragen kan van plotselinge klaarte.
Opstaan! herleven! prachtiger en grooter dan ooit!
O schoone geestdrift der ziel, waaraan de dichter zelf, na verkoeling, schijnt te twijfelen; want door de nota ligt een kruis met potlood getrokken, en verder slaat eene andere aanteekening op denzelfden prologus, maar in anderen zin.
Een gedenkstuk aan Vlaanderen: liefde, erkentenisse.
Een lesse voor zijne zonen,
een misprijzen op zijne vijanden,
eene schande voor de ontaarden,
- herschepping van het Tooneel.
En moet Vlaanderen sterven, dat zijn roem toch geschreven en gedicht zij die in zijne verwaarloosde gebouwen.... enz. begraven ligt en in de velden van Kortrijk, Kassel, Pevelberg, enz.
Dat het sterve, kennende zijnen roem, en, alzoo, in zijne fierheid zich omhullend, lijk de vallende krijger in zijne vane!
| |
| |
Doch twijfelend, houdt de dichter de krachten zijner ziel in stand, en fier op ons verleden, tilt hij groothertig de herten op, en doet in zijne schande den ontaarde krimpen, die in het aangezicht zijner moeder spuwt.
Eene les voor zijne zonen, bij middel van het tooneel tot Volkstooneel herschapen:
Hetgeen aan 't stijgend Dietsche volk de toekomst schenken kan
En zal, wanneer zijn Schouwburg eens, zijne echte stem hervonden,
Synthesis aller Kunst, den roem van Dietschland zal verkonden.
En de dichter besluit zijn prologus in deze twee verzen die wij verder vinden:
'k Wil een gedenkstuk stichten - d'Heer mij krachten gaf.
Herleeft gij, 't weze uw' Halle, sterft gij, 't weze uw graf.
Na dat vers, vind ik niets meer aangaande den algemeenen Prologus. Reeds is zijn geest aan 't vroeden hoe hij die Büne oprichten zal, en eene eerste nota geeft, in korte trekken, het breede plan.
| |
Die Büne.
Kern en Wet van Vlaanderens geschiedenis?
(Voorspel: de opeenvolgende lagen -: Kymris, enz.).
Kern en Wet: Herwig bij eenen tooveraar, die hem verleden en toekomende ontdekt.
Dat eerste deel duidt het tijdperk aan vóór Caesar, gedurende hetwelk de verschillende volksstammen zich op ons grondgebied kwamen vestigen.
Gudrun en Herwig zullen de verpersoonlijking zijn van Vlaanderens oorbeeld: trouwe en kracht.
De kern en wet onzer geschiedenis zou Herwig vernemen uit den mond van eenen tooveraar, die hem verleden en toekomende ontdekt. De tooveraar, hier nog onbepaald en ongenoemd, zal de oude Wate worden, die, voor Gudrun de runen werpend, de toekomst voorspelt:
| |
| |
‘Laat stijgend storten, zelfs den Uitverkoren,
Uit houwe Trouw wordt Moerenland herboren.’
Het zou ons te ver leiden, moesten wij deze en andere nota's, punt voor punt, ontwikkelen, te meer daar zij hier slechts als herkenningspalen dienen, langs waar de dichter zijne baan breekt door de geschiedenis; palen, waar wij later rustplaatsen zullen vinden met wegwijzers naar het gedroomde Vaderland.
II. | België en Rome.
(1. Caesar in België). |
III. | Hlodwig.
(1. Voorspel: Saksen en Germanen)
Hlodwig en Rikeer. |
IV. | Bekeering? |
V. | Der Keerlen strijd.
Oorsprong: onder Hlodwigs opvolgers.
Karlmanje.
De Forestiers. - Koningen?
Liederiksage (eene fransche valschheid om eene euveldaad te dekken).
De Forestiers, afstammelingen van Herwig en Gudrun.
De Graven: oorsprong.
De Kerels.
De Erembalds of der Keerlen ondergang. |
VI. | Der Gemeenten strijd.
Schikking: bij Trilogiën, Voorspel, Tusschenspel, enz., of: - het eene na het andere; maar: praktisch). |
Deze schikking bewijst het zoeken naar een praktischen vorm, waarin hij deze achtereenvolgende onderwerpen zal bewerken voor tooneel; onderwerpen voortvloeiend uit ééne oorgedachte, en die onderling verbonden zullen zijn, als zooveel schakels eener keten.
Dus eene reeks tooneelstukken uit de verschillende tijdstippen onzer geschiedenis, in vorm van drie-spelen, met Voorspel, of Tusschenspel, enz., of: het eene na het andere.
Toppunt: Artevelde en der Vlaamsche gouwen Bond.
Dat was ook zijne gedachte in zake Vlaamsche Beweging en Studentenkamp: gesproten uit de Blauwvoeterij, en hij heeft ze bewerkstelligd. Deze geschiedenis behandelen wij afzonderlijk, vooreerst omdat die dagen van ‘roering’ dienen geboekt te staan, daar
| |
| |
deze kamp de grootste kracht aan de Vlaamsche Beweging heeft bijgebracht, en ook omdat men er Albrecht het best ziet ontwikkelen tot kunstenaar en man, en tot leider dier Studentenbeweging.
Strijd der Gemeenten onderling. (Ontwikkeling der kwade kiem).
Ondergang. 1o In West-Vlaanderen.
2o In Oost-Vlaanderen.
VII. De Burgondiers.
Enz.
1830.
* * *
| |
De Dweper.
Het onderwerp De Dweper droeg hij reeds in het hoofd, te oordeelen naar verschillende nota's. De handeling zou plaats grijpen in eene hoofdstad, en de held, de dweper, zou de voorvechter zijn voor de moderne gedachte, een opstandeling tegen alle vermolmde oude stelsels, een vooruitstrever naar groote idealen en vrijheid.
* * *
| |
De Wacht over Vlaanderen (of De rijzende Jeugd.)
Over die Wacht bestaan er enkele nota's. Het oude tooneeltje, in zijne eerste eenvoudigheid, en dat voor studentenspelersgilden geschreven werd, hebben wij nog niet teruggevonden. Doch daar wij, in onze eerste jeugd, die Wacht over Vlaanderen eens zagen opvoeren, hopen wij, het te kunnen samenstellen, of, ten minste er eene gedachte te zullen kunnen van geven, op tijd en stond, en na de nota's nog dieper te hebben doorgrond.
Intusschen, en sedert wij deze studie schreven, vonden wij een gedicht, een zijner allereerste, doch van het grootste belang, daar het duidelijk bewijst hoe harmonisch eene eerste gedachte zich schier van zelf kan ontwikkelen in eenen vruchtbaren geest, en hoe die oorgedachte eene geheele schepping in zich verdoken draagt, gelijk een zaadje, dat, op vruchtbaren grond gevallen, een priemken schiet, waaruit een geheele oogst kan ontstaan.
Ziehier het gedicht:
| |
| |
| |
Asrafiel.
Hier ben ik, Asrafiel, een uit de negen koren,
die opstond met den Satan; nu vervloekt, verloren
voor de eeuwigheid met hem; maar in 't afgrijselijk lot
nog altijd grootsch en stout, wêerspannig tegen God.
Ik ben een van de die, wie Satan, onze koning,
meer dan een enkel wezen, meer dan eene woning,
meer dan een stêe, een land ter doemnis toevertrouwt.
Ik ben de helsche geest dien Vlaandrens Engel schouwt.
Wanneer de Kerels nog te midden hunne vlamen
en op de duinen van de zee, de wilde namen
der goden hunner vaders van het noorderstrand
nog niet vergeten hadden, ik was 't wien hun hand
den reebok slachtte. Ja, 't was mij dat zij aanbaden,
en met het bloed des offers dagelijks verzaadden
te Thorhout in het oode. Thor was Asrafiel.
Maar Tillo en Amand en andre wisten 't wel
die kwamen preken hier; en de ongetemde vlamen
hun hoofden bogen, en de wilde kerels kwamen
rondom den priester staan om t' horken naar zijn woord
en 't doopsel af te smeeken. En dan wierd gehoord
door 't heilig Thorwoud het gerucht der brjleslagen,
en 't reuzenbeeld van Doner wankelde op zijn schragen,
en stortte vreeselijk nêer, en door de wijde lucht
mijn vloek weergalmde schuw met donderend gerucht.
Want Asrafiel, de helsche geest was overwonnen.
Hij worstelde wel nog vol wanhoop, maar de zonne
schong eindlijk hel en klaar, en hij die 't donker mint
moest weg uit Vlaanderen.....
Tusschen haakjes stond deze nota: Asrafiels gedaanten: fransche dwingelandij, franskiljon, en - God vergeve Albrecht de zonde - ‘Vlaamschgezinde’ geus.
Uit dat eerstelingsken rees later zijn spokenspel De Wacht over Vlaanderen en zal, buiten wete misschien des dichters, zijne Humana Comoedia ontstaan zijn; want stellig ligt er de kern in verborgen. Dat zouden wij duidelijk kunnen aantoonen; doch de lezer zelf zal er wel de ontwikkeling in bevroeden, daar wij er hier slechts kunnen van gewagen bij het nazien der drukproeven.
* * *
| |
| |
Voorspel. (Dichter - jongeling - oude man of pédant?)
Hoe de dichter op zijne gedachten komt:
Geestdrift. - Halle of graf.
Deze twee woorden slaan op de reeds aangehaalde verzen
'k Wil een gedenkstuk stichten - d'Heer mij krachten gaf.
Herleeft gij, 't weze uw Halle, sterft gij, 't weze uw graf.
Dit plan toont de breede voorloopige lijnen aan en de uitgestrektheid van den grond waarop het machtig Gedenkteeken moet rijzen, waarvan de ontwikkeling aan 't worden is.
Intusschen overdenkt en overschouwt de dichter de geheime werking in het hoofd - waar wemelend en krioelend, zichtbaar voor den geest, de drama's hunne eerste schepping beleven en zet, hier en daar in eene nota, den groei der onderdeelen vast, al zoekend, hoe, door onderlinge banden, de eenheid in het geheele werk gebracht.
Daarvan getuigt deze nota:
Spel van Vlaanderen.
Eenheid: synthèses et analyses, regelmatig gebouwd.
Of liever:
Ontwikkeling van een oorgedacht, in den beginne daargesteld, door eene reeks van tafereelen (différentes effigies frappées).
Eene personagie of een oorgedacht door gansch het stuk:
Herwig en Gudrun (oorsprong) tot aan de bekeering.
De eerste bekeerde: - met ontzaggelijke moeite.
De eerste martelaar?
‘De witte waarschuwende grijsaard.’ (Uit Vlaanderens heiligen, een goed patroon).
Dezelfde sage kan er op verschillige wijzen altijd weder te passe komen; eens verbeeld worden.
De grijze: = Alwin? (Bavo). Zijne bekeering.
Tillo de Saks in gang van het spel.
Allusie aan Ste-Godelieve en den Kerel Brechtwolf.
(De moeder, jaloersch, hitst in haren zoon - zekerst middel - den haat tegen het zuidersche op).
Alle oude sagen er in.
Sage van Halewijn veranderd. (Strijd om eerbaarheid = uiterst middel. Halewijns dood).
Grijsaard klopt ‘op den ijzeren zolder’ als Vlaanderen naar het ontaarden neigt.
* * *
Gelijk men ziet, de sagen zouden in het spel van Vlaanderen
| |
| |
eene groote rol verkrijgen, opdat het volk op zijnen schouwburg zijn eigen wezen herkenne; want bij ons, evenals bij andere volkeren, zijn de sagen als tooverglazen waar het vertellende volk des volks geschiedenis door ziet: zijn eigen beeld in zijner helden beelden.
Het ophitsen van den haat tegen het zuidersche, als middel door Godelieve's schoonmoeder aangewend, en ter loops, hier boven, aangehaald, doet den dichter eene nota neerschrijven, die zijn zoeken bewijst, hoe hij, door geheel het spel, deze ‘intrigue’, haat tegen het zuidersche, als richtsnoer zou gebruiken.
In voorzegging des Waarzeggers over Vlaanderens toekomst, zinspeling op Kort - rijk der fransche dwingers.
Algemeen gedacht door die Büne:
Vlaanderen voor den strijd geboren:
Strijd zal altijd uit het Zuiden komen.
Kwaad uit het Zuiden.
Hulp en troost uit Noorden en Oosten.... tot een zeker tijdstip.
Hier graaft de dichter weer in de geschiedenis en haalt er alle kwaad op dat uit het Zuiden kwam, en duidt ten laatste op 1830 en onze scheiding met Holland.
Benevens het trachten naar eenheid houdt de dichter steeds het hoofddoel vóór oogen:
Bijzonderlijk uit: Lesse der tijden, lesse der geschiedenis, der herschapen, herlevende helden en daden, den volke voorgedicht, ten einde: Vlaanderen herstijge, herbloeie in pracht en volle ontwikkeling van eigene deugden en krachten.
Uit dat kort begrip rees later zijn prologus voor Gudrum.
De dichter droomt en pegelt door de nevelen der tijden,
en ziet een groot volk stijgen soms uit wilde reuzenstrijden,
en wen dat volk in kampen bloeit, dan roept hem naar 't Tooneel
een Dichter en herschept hem in een reuzig tafereel,
tot voorbeeld en begeestering, der Vaderen grootsche kampen.
De Dichter droomt en ziet rond zich uit eeuwenlange rampen,
een volk herleven, zijn volk, dat spijts hoon, verraad en nijd,
met stille, ja, maar taaie kracht, om zijn herworden strijdt.
baart allengs en voedt in geest en hert
een gansche wereld Helden met hun raad en daad en streven,
herschept zich het verleden, voelt de tijden in zich leven,
| |
| |
Intusschen, en zoekend naar sagen, gaat hij in 't werk van Wagner snuisteren, en bij gebrek aan andere oorkonden, trekt hij uit den Guide Musical een kort begrip van 's Meesters Ring des Nibelungen.
Onnoodig, hoe belangrijk ook, dit kort begrip hier over te drukken: het weze voldoende, ten einde het zoeken des dichters geest te volgen, enkel neer te schrijven wat uit de nota's op Wagner betrek heeft met die Büne.
Wagner. Der Ring des Nibelungen.
Strijd der Goden, Reuzen en Dwergen.
De Goden, nu meester, zullen sterven, omdat Woden tegen de Eeuwige allesbeheerschende wet misdaan heeft (Der Walsungen geboorte?)
Woden doet alles wat hij kan om zich en de Goden te redden.
Hun leven aan Siegfried's leven verbonden.
Maar de Goden en Siegfried hebben den ring bezeten, door Alberik vervloekt; Siegfried sterft, de Goden sterven, de Walhalla brandt af, terwijl Siegfrieds brandstapel ineenvalt en de ring zijnen rechthebbenden bezitter wederkomt, aldus van den vloek ontlast.
- (Wat volgt er dan in Wagners geest, na der Goden ‘Dämmerung’ of ondergang?)
Zoo ook in het Ramyanah moeten allen sterven die Sikka, de noodlottige vrouw, kennen, door Ahriman (Loge) vervloekt.
In die Büne: Vlaanderens Grootheid of vervallen vast aan het bezitten of niet bezitten van iets.
(Stoffelijke verbeelding van eigen aard en wezen?).
Strijd al den eenen kant om dat te bewaren, al den anderen, om het, nu door geweld, dan door list, uit Vlaanderen te krijgen.
Dit eerst voorzeid, in zinnebeeldig spel.
(Kutrun: voorzegging des Waarzeggers).
Dan grond- en oorgedachte der gansche verdere ontwikkeling van Vlaanderens geschiedenis.
Hier hervraagt zich de dichter wat hij voor dat iets, of stoffelijke verbeelding van eigen aard en wezen, nemen zou.
Een schat? - De Maagd van Vlaanderen? Philippine, later?
En hij besluit:
Indien bovennatuurlijk er in komt = kristen.
(Verschijningen volgens kristen gedacht mogelijk).
In heidensche tijden (Kutrun, enz.) = duivelrij, tooverij.
* * *
| |
| |
Thans laten wij eene studie volgen over Didaktism, omdat zij een omkeer zal verwekken in den geest des dichters, tot verdere ontwikkeling der Büne, in nog breederen zin; en ook omdat zij een oordeel velt over het machtig werk van Wagner en andere schrijvers.
| |
Didaktism.
Het leerdicht behoort der poësis niet; toch moet alle poësis leeren. - Alle poësis leert, wel is waar, daardoor zelf dat zij poësis is: Poësis, bewondering, doet bewonderen.
(En eenvoudige schepping dan?)
Maar dat algemeen leeren is niet genoeg; de dichter moet zoeken, naar zijne krachten, zijnen volke goed te doen.
En daarom, al kan men er gemakkelijk over, dat hij van een windeken dat door zijne lokken vliegt, van een zonnestraalken, van een beestje, van een niet een dichtje maakt, nietig 't is waar, maar aanstaande en bevallig, - toch mag hij in zulke beuzelingen zijnen tijd en gave niet verkwisten; maar zijne eigenlijke werken moeten iets mede hebben voor geest en ziel.
Zoo versta ik moeilijk, hoe een dichter onzer eeuw, b.v. met grieksche sagen, romeinsche helden, ja, zelfs noordersagen uitkome, tenzij hij er eenen eigenen zin in steke.
Die sage op zijn heidensch verteld, kan prachtig zijn, geniewerk, toch bleve zij beter daar.
Het is eene schepping, ja, en poësis is schepping: maar waarom niet zulke scheppingen den volke voorgesteld die tot zijn innig wezen spreken en het rechtstreeks onderwijzen?
Dat onderwijs geschiedt meest -: niet door dat classicopedantsch didaktism, neen - maar door het verwezenlijken, het heerschen der Wet en wetten in de daden die het gewrocht vertelt en herschept. (B.V. Het kwaad gestraft door de wroeging, de zonde altijd wanorde en ongeluk berokkenend, ondanks den valschen schijn die bedriegt als de ‘mirage’, enz. enz.).
Nu, ofwel in die oude onderwerpen, heidensche onderwerpen, geschiedt alles naar eene valsche wet, een valsch begrip der ware wet. (B.V. Bewondering voor zelfmoord; wettige zonde, echtbreuk, bloedschande als wettig voorgesteld; moedermoord door goddelijk oordeel gewettigd, al denkt ja des menschen gevoel anders.
(Aischulos' Oresteia, IIIe bedr., 2e tooneel; de Areopagos en Athene's oordeel), bewondering voor wraak (Homeros), bewondering voor krijgshaftige zeden, enz., enz.); dan is het voorzeker kwalijk het volk nu met zulke dingen te onderhouden: dat moet in der waarheid bederf bijbrengen. - Ofwel, gelijk dikwijls het geval is, de echte Wet regelt de zedens, de grondgedachte ten minste van het onderwerp.
Maar kan die grondgedachte ooit zoowel (volgens de christene ware wet) bestaan dan in een christen onderwerp?
Waarom - wil men eenen jongen vorst in zijn ontwikkelen toonen - St-Lodewijk B.V. niet genomen eerder als Telemachos, bijzonderlijk als men fransche bisschop is, en aan eenen franschen vorst, afstammeling van St-Lodewijk, les wil spellen?
Van eenen anderen kant, zijn sommige beelden uit de oudheid typen geworden, die beter dan eenig ander beeld, sommige gedachten verwezenlijken; som- | |
| |
mige zijn zoodanig gekend en verspreid, dat geen ander beeld zoowel en zoo treffend dezelfde gedachte zou kunnen verstoffelijken.
Neen, ik ben geenszins tegen het gebruik der heidensche sagen, zelfs der romeinsche en grieksche niet. Sommige die van die typen behelzen of de wereld door bekend zijn, zelfs door het volk gekend, kunnen zoor nuttig gebruikt worden. Alle zelfs kunnen dienen in het algemeene. Het goed en het kwaad ligt in het gebruik dat men er van maakt (= l'usage qu'on en fait?)
Men dichte ze niet eenvoudig weg lijk de heidenen. (B.V. Walkurenrid, Siegfried, enz.), maar gebruike ze als dichterlijk zinnebeeld, steke er eene les in, enz., enz.
Togen die wet die uit het wezen der Letterkunde en Kunst volgt, zondigt - voor zooveel ik het nu kenne - Wagners Ring des Nibelungen, die ik als geniewerk bewonder. Wat leert dat, wat blijft er van die
prachtige, machtige tafereelen in geest en hert over? Ja, die deugddoende, veredelende bewondering die het werk des genie altijd achter zich laat, als het genie derwijze zijn werk niet heeft bedorven dat het heel en gansch met kwaad doordrongen is. Maar dat is niet genoog voor zulk een drama, zulk een machtig spel.
De Goden hebben met de Reuzen en de Dwergen om het beheer gestreden en zijn overwonnen geweest, omdat zij gezondigd hadden: om die reden hebben zij te vergeefs het onmogelijke gedaan om zich te redden. Ja maar krachtens welke Wet geschiedt dat? Wie gaf die wet? Een God boven die Goden? - anders is het niet mogelijk. - Daar is geen spraak van.
Die wet, onduidelijk genoeg, daargesteld (zie samenspraak van Woden met Frikka in die Walküre, II.) bestaat.... uit de lucht gevallen.
Goden en Walhalla zijn verbrand. Ja maar wie staat er nu aan het hoofd? De Rhijn heeft den beheergevenden schat weder. Is de Rhijn nu de wereld meester? Of zal hem ook des Rings vloek treffen? Waar zijn de menschen? (Gibichungen, enz. enz.). Wat gaan zij nu doen zonder Goden? Of zullen zij nu regeeren? Dan ware het spel eene godsloochening. Die gedachte eens Gods boven de Goden kon Wagner in zijn spel doen handelen, dan ware het grooter en beter geweest.
Het ware meer geschikt geweest om in de zielen de gedachte der wet te ontwikkelen en de begeerte om naar de wet te leven: daarin bestaat toch eigenlijk het goed opwekken door de kunst, hare wet, hare zending.
Die wet is ten volle vervuld in Lohengrin, een der beste spelen die bestaan en die niets kan dan iemand deugd doen; daargelaten van zelfs deze die maar ten schouwburge komen om wat naakt vrouwvolk te zien dansen, of om er eene maîtresse of cocotte te vinden. In Lohengrin is er geen ballet, doch men slaat er zeker een in met hamers.
Het Opperbestuur van dat Opperwezen hadde aan alle die vragen beantwoord die een verstandig
man bij het opvoeren van Wagners spel den dichter stellen moet.
Die ondergoden, Woên, enz., zondigen - onder andere Woên in de gedaante van Wälse, en wanneer hij Siegmund en Sieglind vrijen laat, ja, hunne liefde beschermt.
- Maar die Opper-God zal ze straffen. - Frikka herinnert aan Woden die eeuwige wet, die dan - dat Opperwezen bestaande - uit de lucht niet valt. Het noodlot, onwederroepelijk en onwederstaanbaar, der Goden vindt zijnen uitleg in den wil van het Opperwezen en zijne overtredene wet. Met de Goden te vallen, en de Walhalla af te branden, zal de orde uit de wereld niet moeten verdwijnen: het Opperwezen is daar, Wet en Orde en handhavende Kracht.
Geen beter voorbeeld en geen treffender van dat hersmelten, hergieten, herscheppen der heidensche sagen dan Longfellows Song of Hiawatha.
Dat gedicht, vol van Gitsche Manitou, enz., is heel en gansch christen, van het eerste woord tot het laatste, en onderwijst als christen gedicht: God - wat geeft
| |
| |
het dat hij Gitsche Manitou heet? Elke taal noemt hem op hare wijze! - God, de ware God, zendt eenen bereidenden profeet, Hiawatha, een voorlooper, die nog de volle kennis niet heeft en bij gevolg niet kan geven van de waarheid, maar die, wen deze aankomt, de meerdere profeet, die ten volle waarheid bezit, hem aanwijst als den zendeling des Gitschen Manitou, en de Indianen, die zijner stemme gehoorzamen, voor den christenen zendeling knielen doet, die ze onderwijst en doopt.
Wagner kon ook zijn spel nationaal maken, hij kon den oorsprong van het Duitsch Volk toonen, de wet zijner geschiedenis, zijn roep, zijn wet.
Het ware op zijn protestantsch geweest, maar dat het! - het ware een geniewerk geweest.
En deze studie eindigt met dezen wensch, langs de zijde geschreven, tusschen haakjes:
(Dat die Büne dat eens vermocht voor Vlaanderen!)
* * *
Reeds in de volgende nota daagt eene nieuwe klaarte op en zoekt de dichter hoe hij zijn wensch voor Vlaanderen met die Büne zal verwezenlijken.
Die Büne. Algemeen Voorspel.
De dichter. - Redens, enz. Dus:
‘Scheurt wolken, gordijn des hemels, en ontdekt der oorsprongen en wetten heimlijkheden.’
- De hemel open. - God - engelenrei.
Rei: - der werelden en wetten oorsprong in de Eeuwige Orde; de Wet, het Wezen, alleen bestaande, wroedende, werkende in den beginne. Schepping. Waarheid = Wet, orde, geluk, bloei. Alle bederf zet voort en strekt naar wanorde, chaos, ontkenning, ontwording, naar den Niet. - Tegenkanting van Gods werk, dat scheppen was. Daarom heet de kwade deze die weder-staat en de ontkenner, de loochenende of liegende.
* * *
Deze nota is onderbroken door eene andere, die de leer bespreekt dergenen die het kwaad pogen te wettigen of beter, die zijne mogelijkheid trachten te loochenen.
Om eene nota te onderbreken, moet er een reden zijn. Daarom schrijven wij haar hier over, en, schijnt ze niet in rechtstreeksch verband met het onderwerp, toch vloeit ze uit de ontwikkeling der vorige nota, en zal later, mogelijks, voorkomen in den mond van hem die weder-staat: de Tegenstander.
God bestaat en uit hem kwam alles, dus ook de vrijheid, die in den keus bestaat.
| |
| |
De keus bestaat hierin: dat een wezen al twee kanten handelen kan. In tweezijdigheid, in Twee-heid bestaat de keus, de vrijheid.
Men wil dat in die Twee-heid altijd iets kwaads en iets goeds zij; maar dan zoude het kwaad uit God komen, uit wien de vrijheid kwam.
Het kwaad uit God komende, zoo ware er kwaad in God, of beter er ware geen God.
Indien er dus een God is, dus een Wezen van wien alles voortkomt, is er geen kwaad mogelijk.
De Volmaakte alles voorziende, zoude ten anderen nooit iets kunnen daarstellen dat bederven, verbasteren moet en kwaad telen: dat ware een onvolmaakt handelen, een slecht werk, eene zonde, en zondigen is bij hem onmogelijk.
Is er dus vrijheid, Twee-heid, keus, daar kan toch geen kwaad zijn, en beide deelen der Twee-heidzijn, hoe verschillig en tegenstrijdig ook, goed.
Doch waarschijnlijk bestaat er ook geene Twee-heid, in dezen zin wel te verstaan. Wel is waar kan menzich van elke daad, elke gedachte, enz. het tegenstrijdige verbeelden, en is van elke daad, elke gedachte, van alle zaak het tegenstrijdige mogelijk, doch wat hij doet, doet de mensch noodzakelijk; vrijheid is een leugen zijner bedriegende verbeelding: gedurig bedrogen. -
- Halte-là, bedrog is kwaad; ergo, er zoude kwaad bestaan en onvolmaaktheid - doet hij noodzakelijk alles wat hij doet, naar eene bovennatuurlijke schikking =, de eenigste wil die bestaat van het eenigst vrij wezen dat alle wezens teelde.
Na deze nota vervolgt onmiddellijk de onderbrokene.
Oorsprong van den wederstander, den - spottenden: hij spot om te bederven, om te bedriegen, om andere wederstanders te vormen: Leugenaar.
Zijn werk. Uit beide werken ontstaat de Geschiedenis. De ‘Tegenovergestelde’ kan nooit winnen, want zijne victorie ware de Niet, en zijn almachtige vijand is het Wezen dat alles miek, alles in wezen houdt en niets laat vernietigen; zoodat de vijand zelfs zijn eigen zelven niet vernietigen kan. Zijn oorsprong; zijne schande, gevolg zijner grootheid; beide onmeetbaar en ontzaggelijk.
Hij woude wel vernietigen, zijn zelven eerst, doch is er onmachtig toe; hij getroost zich met naar den niet te streven, en dat streven bij hem en deze die hij medesleept is de steeds meer wanorde veroorzakende zonde.
Wet der Wezens = bekrachtiging der eerste Wet, bekrachtiging die uit der zaken innig wezen volgt; Deugd = waarheid, baart heil in der vrede; Ondeugd = onwaarheid, ontkenning, baart onheil in wanorde en onrust.
Zoo voor de ster, indien zij zondigen kon;
zoo voor het dier, indien het zondigen kon;
zoo voor den mensch;
zoo voor het gezin;
zoo voor het land;
zoo voor de samenleving;
zoo voor het heelal
en alles wat ooit aan het Wezen ging. -
God schiep het eerste bestanddeel naar zijn eeuwig vroedend gedacht en verbeelding, die er de wet van wierd; het bestanddeel met wet, werking en leven.
Zijn leven was vruchtbaar lijk alle leven, en uit zijn werk ontstonden alle bestanddeelen, met leven en werk, dat eensgelijks voortbracht, tot dat in vol, geregeld, ontzaggelijk, harmonisch, steeds ijlend en regelmatig zwoegen, de barnende sferen
| |
| |
ontstonden, licht en vuur, schingende Warmte door lucht en ruimten; de dampen worden water en het werkende water koelt en, vriezend en samentrekkend en verhardend, baart het de onmeetbare sterren en werelden. De zonnen ijlen schingende door de ruimten, de verkoelde werelden drijven, en op eene der werelden baart de verkoelende schors planten en groenten, terwijl water en vuur in noodige hoeveelheid blijven, het eene in het midden der sfeer en in alle stof gedoken, het andere hier en daar te zamen gestroomd, elders verspreid en stoffen doordrinkende, beide even vijandig, naar de algemeene wet van wederstreven, grondwet aller werking: Attraction - répulsion: toetrek - wederslag (wederspatting). Liefde - Schuwheid.
* * *
Nog eens wordt hier de nota onderbroken, ten einde die wet in de natuurwereld nader te onderzoeken en te bepalen.
Wij geven deze nota zoo goed en getrouw mogelijk; want hier staat alles door elkaar, gelijk in een woud waar de felle wind vernielend heeft gewoed en de takken heeft dooreengeslingerd.
Algemeene Wet van alle werking.
Toetrek - wederslag. (Subj.) (obj.) drift of liefde - haat of schuwheid.
Alzoo in de natuurwereld: BV.
Middentrek × middenschuwheid.
(Force centripète - force centrifuge.)
Poids, enz.
(Beter: Middendrift; want het is niet bewezen dat de zwaartekracht in het middenpunt bestaat; integendeel schijnt die kracht eene wet te zijn der vallende voorwerpen; de drift (la passion) komt eensgelijks uit eene eigenschap van dezen die der drift gehoorzaamt. La passion n'est pas absolument passive. En hier is het nog eens de noordertaai die best gevroed heeft.)
Barnkracht + en -
(Electricité.)
In de onstoffelijke wereld:
Liefde en haat.
Drift en afkeer of schuwheid.
Wet: altijd afwisselend werken de twee krachten; waar de eene gewrocht heeft, werkt aanstonds de andere.
BV. In liefde. En zoo is, indien men den gang der zaken nagaat, de les uit Carmen waarheid:
L'Amour est enfant de Bohême:
Il n'a jamais connu de loi;
Si tu ne m'aimes pas, je t'aime,
Si tu m'aimes, prends garde à toi.
Tegenstrijdige leer in Sybille.
Raoul La cause de sa puissance, et de son ascendant.
‘C'est que les femmes le voyaient toujours prêt à tomber amoureux. Il disait: Je n'ai jamais trouvé de femme..... qui n'eût en elle quelque chose qui la fit aimer.’
| |
| |
Eensgelijks in ‘La corde sensible’ (de weg naar het hert) hetgeen al niet veel zegt, wel is waar.
* * *
Vervolg der onderbrokene nota van Die Büne.
Op die aarde, met levende krachtige planten overdekt, en met het borlend, alom uitspattend leven in haren schoot, schept God den mensch.
(Zie Victor Hugo. Légende des siècles. Le sacre de la femme.)
Zijne wet: Vrijheid. Goed en kwaad.
Geschiedenis. Zege van het kwaad, straf.
In die Büne. Oorsprong der volkeren. (In verband met ievers een van Vondels spelen stellen.)
De volkeren verdeelen en scheiden uiteen, vertrekkend elk al zijnen kant. God roept der volkeren schutsengels, dat elkeen zijne plicht verneme, al lezend in het boek der heimenissen door Raphaël opengeslagen: elks volks wezen, eigene deugden, zending. -
De Engel van Vlaanderen.
Oorsprong. Kracht en teedere Trouwe - barende Liefelijkheid en Zang.
In die laatste zinsnede tracht de dichter een prachtig beeld te scheppen van Vlaanderens Oorbeeld.
Rei: Quam pulcrum est?!
Rafaëls boek: Doch voor den strijd geboren,
Geboren tot lijden en strijden,
Geboren om die schoonheid, enz.
te voelen bloeden, gedurig, door alle eeuwen, in eenen hardnekkigen strijd.
Grootheid in den strijd. -
(Gij, engel van Gallië, staat voor het volk dat het klein Vlaanderen bevechten zal.....)
En wie de vijand? hoe de strijd?
Dat kan Rafaël niet beantwoorden.
Stijge Satan uit de brandende kolken.
Satan, gedwongen te antwoorden, moet der duivelen Raad uiteen doen: -
Eerst verpletterd van den hemelschen glans, geraakt allengskens op zijn gemak, en spot en hoont al vertellen.
De Engels blijven kalm.
‘Geen spier verroert in hunne wezens.’
(Satan) Hij beschrijft den vijand, zijne verschillige gedaanten.
Altijd uit het zuiden genomen.
(Ontvormen, doen ontworden is altijd het doel.)
De Geschiedenis volgt uit de heimlijkheden des hemels en de heimlijkheden der helle. -
Einde van allen strijd. - Rei der Engelen door de Eeuwigheid.
‘Stijg, Duivel, en ontvouw ons der Duisternissen heimlijkheden.’
* * *
| |
| |
Daar de les uit Carmen over de liefde hooger werd aangehaald, laten wij hier de nota volgen die er mede in verband staat, ten einde niet te scheiden wat samenhangt, hoewel ze niet rechtstreeksch betrekking heeft met die Büne.
Carmen. Appréciation morale:
L'Amour est enfant de Bohême, etc.
Si c'est une simple constatation de fait, cette loi de l'amour peut être vraie.
Est-ce la Loi de l'amour? Non, et le drame est immoral parce qu'il substitue pour l'amour une loi fausse et fertile en conséquences mauvaises à la loi.
Mais le drame ne peut-il donc pas créer des types, des individualités hors de la Loi? Certes, pourvu qu'il les représente comme étant hors de la loi, comme héros ou héroïnes du mal; comme exemples à admirer, non.
Et à cet effet, il faut que l'on sente dans le drame que la Loi existe pour le poète, et domine invisible, l'activité des personnages qui engendre son drame. (Equilibre: châtiment, récompense, en dépit du malheur ou du bonheur qui peuvent fort bien respectivemeut coïncider avec la récompense et le châtiment. Ex. King Lear, L'Uscoqne, etc.)
Il suffit du reste pour cela de montrer ce que l'on montre en son entière vérité. C'est ce qui n'a pas lieu dans Carmen.
Carmen c'est l'étrange, fantasque ‘folle d'amour’ jetée en spectacle, saus que une voix, un fait, saus même que le moindre remords chez elle vienne protester contre cette dépravation présentée comme normale, et affirmer comme morale et enseignement l'existence de la Loi, nécessaire, immuable, source de récompenses et de châtiments, quelle que soit d'ailleurs l'issue des combinaisons humaines.
* * *
Na deze beoordeeling keert de dichter tot zijn spel van Vlaanderen terug, en neemt hij het ‘Nevelingenlied’ tot onderwerp ter bewerking van een vorspel aan Vlaanderens geschiedenis. Daaruit zal zich de geschiedenis van het Vlaamsche Volk ontwikkelen met de reeks onderwerpen:
| |
Spel van Vlaanderen.
(Voorspel.) Keltische tijden. (Mengeling van Germanen.): De Nevelingen. (De verschillige geslachten van volkeren.)
Etzel, een Germaan.
Karakter der Kelten: Somberheid, droomerigheid, uitspattende dolle geestdrift, lijdenschap. Van daar: Ongestadigheid, echtbreuk, enz.
Siegfried, Chriemhields man, bii Brunhild, enz.: Gevecht ter wraak.
Hagen of iemand el voorzegt Etzel de straf die hem treffen zal.
1o Omdat hij Chriemhild ontvangen heeft.
| |
| |
2o Om reden der moorden.
Etzel: Dat zullen onze kloeke armen keeren.
(Etzel blijft meester, maar veeten blijven in de herten.)
De Romeinen in het Land.
- Vloek over de Belgen (om reden der vorige gebeurtenissen.)
Zwakte uit verdeeldheid. (De veeten uit Etzels twist met Hagen, enz. zijn gebleven.)
In het algemeen begeven de Kelten en wederstaan de Germanen.
Toch moeten zij onderdoen. Zij beroepen zich, al begeven, op deze die te lande van hunnen oorsprong wonen, (de Germanen) en vallen met eer. - Eene soort van vloek over hen.
België onder de Romeinen. - Beschaving - Opstanden.
De Germanen in België: Kutrun.
Hardmoed: Galloromein? Herwig: Germaan.
De mededinger die mislukt: Kelt.
Kutrun: afstammelinge van Etzel en Chriemhild?
Van Herwig en Kutrun stammen Rageneer en Rikeer.
Hlodwig, enz. ‘Koning Rikeer.’
Etzel. Hij valt in 't land. Liefde van Etzel en Chriemhild.
Wraak over Siegfrieds moord. Van waar de vloek over Etzel?
Of beter, vloek over het Keltenvolk. (Om reden van Brunhild.)
Etzel, tusschen zijne liefde voor Chriemhild en het gevaar van in don vloek over de Kelten mede te deelen, kiest Chriemhield spijts alle gevaar, betrouwende op zijne kracht, en willende een bedreigd volk stutten. - Zijne afstammelingen voeren later den krachtigsten strijd tegen de Romeinen.
(Voorspelen: De Nevelingen. - Coesar in België. - Kutrun.)
Vloek om reden van Brunhild. Alles wat zij raakt brengt zij ten ondergang. (Verband met de les.)
Brunhild: Grootheid in het kwaad: groote ziel in kwaad gekeerd: macht.
- Coesar in België.
I. Raad der (Keltische) Zuiderstammen. Germanen in den raad.
De Germanen hitsen op. - Coesar komt - Verdrag - Lafheid.
II.
Boduognat. Prela. - Een overheid gevangen. - De vrouw (Ampona) (Ambiorix' zuster) komt Coesar smeeken. Coesars liefde.
De Belgen overwonnen.
Ambiorix' opstand. (Afstamm. van Etzel en Chriemhield.)
(Eenen Keltischen naam kiezen die zooveel mogelijk op dezen naam trekt.)
De vrouwen der Belgen: verworgen hunne kinderen en zelfmoorden zich.
Der Belgen laatste nederlaag.
Zij beroepen zich op het land des ‘oorsprongs’. Wrekers wonen in het Noorden, Kinderen der Goden!
Land der Goden! Zie hoe wij voor de vrijheid sterven! enz.
(Een Menapiër, voorvader van Carausius, gered: hoop blijft leven.)
Kutrun. - Carausius aan het hoofd der Roomsche vloot gesteld om de Saksen te bevechten (in Britannië en Vlaanderen) geraakt in liefde met de dochter van eenen vlaamschen Wiking. - Onderhandelingen. - Van verraad beschuldigd, hij scheidt af van Rome, en sluit bond met den Seekongar, wiens dochter hij trouwt. Hij wordt Keizer van Britannië en de vlaamsche Wikings helpen hem.
Carausius' dochter, Kutrun, in liefde met eenen jongen Frankschen vorst
| |
| |
(Herwig) die onder Carausius dient; zij ‘breken den stok’ en de jonge Frank (Herwig) gaat naar den slag.
Allectus, Carausius' legaat, vraagt de hand zijner dochter en wordt door Carausius afgewezen. Woede. -
- Oorlog van Carausius met Constantius. - Herwig en zijne bende gevangen en naar den Pontus Euxinus gestuurd. - Allectus vermoordt Carausius. - Kutrun en hare moeder vluchten. - Kutruns trouwe. - Geschaakt en gemarteld blijft trouw. - (Allectus? - ofwel een jonge Romein die eens namens Constantius naar Carausius gekomen is? Best Allectus.)
Allectus voort in Britannië? - Beter: na vrede met de Romeinen te hebben gesloten, of anderszins (zie geschiedenis) in Gallië wonende.
Wederkomst van Herwig die (aan het hoofd der vlaamsche Saksen) Kutrun bemint.
Herwig en Kutrun regeeren over Vlaanderen.
Van hen stammen Rageneer en Rikeer.
Koning Rikeer.
Voorspel: Bond der Saksen en der Franken.
Ofwel:
I. Châlons-sur-Marne.
1o Voor den slag.
Hlodwig en zijne Bondgenooten.
Rikeer komt toe met zijne bende.
2o Na den slag.
Hlodwig en Rikeer wapenbroeders.
II Enz. (Zie hooger op.)
Koning Freyr.
De Graven, door de fransche vorsten in Vlaanderen gesteld om Vlaanderen in bedwang te houden, baren den koningen zelve kommer. Langs de kusten blijven overigens de Saksen nog vrij en hebben koningen.
De Noordmannen in Vlaanderen.
De dood van koning Freyr. (wraak der Noordmannen voor het eene of het andere; misschien in verband met Hengst en Horsa, of beter: hulp geweigerd aan de zonen van Rikeer die hunnen vader willen wreken) en het uitroeien van zijnen stam geven den graven macht over geheel Vlaanderen.
Kerelskamp.
De gemeenten ontwikkelen met de Kruisvaart.
Einde van den Kerelskamp met
Karel den Goeden.
* * *
Als men die verschillende plannen overleest, zoo maar in eens daargesteld, hoe voorloopig ook, wordt men niet reeds de scheppende macht des Dichters gewaar, het wijd-uitstralen van zijn doorpeilenden blik, en verre dracht van inbeelding en verstandvermogens?
Daar werpt hij achtereenvolgens een tal plannen neer, in on- | |
| |
derling verband, het eene vloeiend uit het andere, en uit ééne oorgedachte ontstaan, met Wet en Les den volke voorgesteld.
Wel is waar staat alles nog onvast en zullen deze plannen slechts bij verdere ontwikkeling tot kloeke brokken letterkunde gedijen; doch hoe bondig zij gesloten zijn, reeds ondergaat men bij de lezing den indruk van iets machtigs dat aan het worden is, lijk wolken die samenpakken en dreigen aan den hemel, waar vale weerlichten flikkeren, en donder, onweer en storm voorspellen.
Men onderzoeke, ten bewijze, het hooger aangehaalde plan voor Gudrun dat wij doorstreept in deze nota vonden, en het eigenlijke drama dat uit die schets ontstond en tot vollen wasdom groeide.
Het moet op dat tijdstip der nota's zijn, dat Albrecht zijn drama geschreven heeft; daar hij een tijd het algemeen ontwerp tot die Büne laat rusten om het beeld van Gudrun te doorkijken, te bewonderen, te beminnen, en het met liefde te dichten, ten einde zijne schepping den volke te toonen als het eerste beeld der reeks Vlaamsche beelden ter oprichting van zijn gedroomd gedenkteeken aan Vlaanderen.
***
Bij honderden nota's volgen nu zonder betrek met die Büne. De eerste nota's die we weer ontmoeten geven, om zoo te zeggen, slechts de herhaling van vroegere aanduidingen tot prologen en onderwerpen, en zetten de rangschikking voort door alle eeuwen tot den hedendaagschen tijd.
Wij achten het onnoodig, deze studie met de opgaaf dezer titels van onderwerpen te verlengen, zelfs voor iemand wien het lusten zou, den zoekenden geest des dichters te volgen langs ongebaande wegen, als naar een wonderland waarvan hij droomt. Trouwens, meer belichaamde nota's zullen verder volgen, en intusschen korten wij in, op de baan naar den berg, van waar het oog het machtig panorama zal kunnen aanschouwen, waardoor de kleinere wegen loopen, en waar hier en daar, lijk aangelegde hoven, de tusschen-onderwerpen zullen liggen te spelen. Van daar ontwaren wij hunne verscheidenheid, daar we hooger zullen gestegen zijn, en zij vóór onze voeten zullen spreiden in 't bereik der opensprietelende stralen
| |
| |
onzer blikken, en beschenen door de schilderende zon, de geest van hem die ze droomde en liet geworden.
Nog enkele palen met T.V. Vl. duiden ons den weg aan door die Büne, en dra rijst de berg vóór ons, langs waar we klimmen naar de Humana Comoedia. Want grootscher nog wil de dichter bouwen, en tracht hij, benevens die Büne voor Vlaanderen, de Wereld-geschiedenis ten tooneele te brengen. En onder nieuwen titel legt hij het plan aan:
| |
Aller Spelen Spel.
Schepping. God: Eenzaam oneindig, ik ben wie ben.
Vruchtbaar.........
Wordt geesten!
Waarom? - Voordeel en nadeel: de strijd.
Nu, veropenbaring der macht en lof door getrouwheid en opstand.
Maar hun ongeluk? Zij zullen kans hebben tot eeuwig heil en roem.
Samenspraak met de geesten.
Een stofken wordt ontwikkeld -: de wereld ontstaat.
De mensch: geest en stoffe.
Eerste kwaad (Wezen vrij = strijd van goed en kwaad.)
Gabriëls bazuin.
Lucifers woord: Kern des opstands.
Val des menschen. - Het Paradijs. - Geboorte van het eerste kind.
Gedonder in de lucht. Val der Engelen.
Geluk. God zelf legt het uit.
De duivel in den hof.
Val.
Straf. - Voorzegging van Caïn en Abel.
Na den vloek, eerst woede, dan verzoening van Adam en Eva
Zondvloed
Sinaï.
De Kerk.
Karlemanje.
Luther.
De 19e eeuw.
Wat verder volgt eene tweede nota met titel Tooneel Jer Wereld, zelfde onderwerp, meer ontwikkeld.
Schepping en val. (Voorzegging). Zondvloed en Babel. (Les types de l'humanité.)
Keizerrijken - Griekenland en Asia - Rome (vervolging.)
Cyrus - Karlemanje - Hendrik IV van Duitschland.
(Rome - Kerk - Barbaren) (Karlemanje - werk gebroken.)
Keizer Karel en Luther - (30 jarige krijg?)
(Het nieuw princiep.)
Lodewijk XIV. - Fransche omwenteling en Napoleon.
| |
| |
De 19e eeuw - Wet?
Antechrist, hoe? - Alle krachten en alle kwaad ontwikkeld.
Foyer, point culminant, crise suprême - Dénouement éclate.
De twee nota's die volgen, zijn zonder titel en alles staat er door malkaar. Wij geven ze, zoo trouw mogelijk, tot opheldering van hetgeen volgen moet, en ten einde de uitgestrektheid van het plan te toonen.
De Dichter. (De 19e eeuw versmelt alle eeuwen.)
Tooneel der wereld.
De schepping.
De Reuzen.
euz.
Assiatische wereld.
Egyptische wereld. {Homeros: de Homeriden. de tragiken.
Grieksche wereld. {Homeros: de Homeriden. de tragiken.
Romeinsche wereld. {Homeros: de Homeriden. de tragiken.
Barbaarsche wereld.
Karlemanje.
Middeneeuwen.
Luther.
30 jarige krijg.
7 jarige krijg.
De 19e eeuw. (Camors × Scherreweg).
Schepping - enz. (Toutes grandes étapes.)
en val. (Zie Milton.)
(Schepping en val - ondergang der eerste Wereld - Babel.)
(Zie Lord Byron en Milton, enz.)
(Homeros; de tragiken, Dante, Tasso. enz. er in te brengen.)
Asia. (Trilogie.)
De Hebreeuwen (Triologie).
De Grieken: Homeros of Troia - Pericles - De Romeinen.
(prologus) (Asia, Ath., Sparta.)
Rome: Koningen (regifugium.) - Republiek (toppunt.)
Actium. (Zie Julius Coesar en Antony and Cleopatra.)
Het Kristendom: Petrus en Paulus? Constantinus.
(Nero.) (De Barbaren toonen zich reeds.)
De Barbaren: Attila - Leo de Groote - Karlemanje.
1ste Middeneeuwen. (Trilogie)
2e Middeneeuwen.
3e Middeneeuwen.
Luther - Calvin - Engeland, enz.
(Daarnevens T.V. Vl. om juist te onderscheiden.)Ga naar voetnoot(1)
| |
| |
Telkens iets overgelaten wordt, het kort begrijp (onderwerp en gedacht) schrijven, om reden van samenhang en natuurlijken groei. - Voorwoorden. (He vooroordeel tegen ons.)
* * *
En nu eene wetenschappelijke nota, die de nota's der Humana Comoedia voorafgaat en bewijst hoe, alvorens te bouwen, de dichter eerst goed den grond onderzoekt waarin hij de vesten zal leggen die het gebouw moeten dragen. Vandaar die stoutheid in het bouwen; en kennende de krachten en eigenschappen der bouwstoffen en materialen, vandaar die macht om in eens eene geheele schepping vóór 't oog te tooveren, en in eenen adem een wereldplan neer te pennen.
Dans la vie végétative et dans la vie animale et dans la vie immatérielle?) la science constate ce qu'elle appelle les protoplasmes, ou cellules, premières et primitives manifestations de la vie, microscopiques et tout élémentaires. (Il y a quelque temps, le draguage de l'Océan a fait découvrir le Bathybios, couche vivante dans l'Océan, et des fissures de rocher l'Eozeôn, dont on a voulu faire des manifestations vitales plus primitives encore que le protoplasme. L'Eozeôn est controuvé, le Bathybios (Batus Bios) fortement discrédité.) Sous le microscope on peut voir le développement du protoplasme. L'homme est une aggrégation innombrable de protoplasmes. Dans la création, la science constate et prouve que l'ordre de création doit avoir été de l'élémentaire au plus parfait, du protoplasme aux grands mammifères. Des inductions nombreuses tendent à faire admettre que les animaux naquirent par évolution.
Et l'homme? L'homme naquit en deux fois: corps, âme.
Dieu lui donna l'âme, le corps étant formé, on ne dit pas depuis quel temps.
Ce corps se forma du limon de la terre; directement? celan'est pas dit.
Il n'est donc contraire à aucune révélation d'admettre l'hypothèse que l'homme provint, soit par ex. de l'aggrégation de protoplasmes terrestres (voir une masse de mythologies: scandinaves, grecques, etc.), soit même du singe, formé lui-même indirectement par transformation et évolution d'une aggrégation de cellules vivantes.
* * *
En nu eindelijk de Humana Comoedia, omvattend aard en hemel, het heelal met al wat roert en leeft, dragend in zich een opperste Wet, wier nakoming of afwijking de oorzaak daarstellen zal aller ontwikkelingen in goeden of kwaden zin, de eeuwen door en onze geschiedenis.
| |
Humana Comoedia.
Eeuwenlang bezingen de Engelen het worden der dieren; eindelijk het worden van den mensch, uit de geheime werking der aarde te midden het aardsch Paradijs.
| |
| |
(De dieren alle achtereen geboren, de eene van de andere, doch het leven herbegint zijne werking om dat volmaakter wezen, den mensch, te vormen.)
De Engelen bewonderen hem.
God stort hem daarbij eene engelenziel in het lijf.
Lucifers onwillige kreet.
Daarop gebod, door Gabriël afgekondigd. (Zie Vondel) en het drama begint na het lyrisch deel.
Schepping der Engels.
God heerscht in de nevelige ruimte, schept er een paleis en uit hem geboren dalen de 9 choren af (Hun onderscheid en bediening.)
De aartsengelen (namen) krijgen elk eene der hooge bezigheden (een opperbevel, enz.)
(Schepping en val der Engelen.)
II. Adams val.
Nacht over het aardsch Paradijs.
Strijd in den hemel. Wacht der Engelen. Een strijder komt, kondigt de victorie, maant tot scherpe wacht, want - eene klaarte - ginds te... is de afgrond der aarde opongespleten om het wederspannig rot in zijnen vlammenden schoot te zwelgen.
Val der Engelen.
Lucifer stijgt, vindt Adam en Eva bewaakt. Zijne trotschheid.
Hij daalt. Morgen: Groet aan Adam en Eva. Hunne liefde. -
De Hel: Sombere gaanderijen van een onderaardsch paleis met heimelijke lichten verlicht. (IJs en vuur onzichtbaar kwellen de geesten die, uitgestrekt, wringen en huilen van pijn en elkander en Lucifer vloeken. - Troon. - Verbeeldingen, enz.
Zij vliegen elkander in 't haar (grijpen geweer).
Lucifer daalt als de bliksem en verschijnt op zijnen troon.
Zijne trotsche rede: zich niet meer bezitten; hem vloeken, wanneer hij zeker is hunne nederlaag te wreken en hun in eere en zege een rijk te verschaffen. - Zijn plan. -
- De poorten van 's hemels paleis (of beter het voorgeborgte waar hij eens woonde met de andere engels, nu ontruimd, de getrouwe Engels in den hemel zijnde bij God. - Reuzigheid der voorstelling. -)
Zijn plan,
zijne wroeging, zijne woede: alles op het spel om des te beter te verstaan dat hij slechts de tweede is. De tweede? zelfs de tweede niet. Zekerlijk de tweede, want hij wil en zal.
Zijn plan. ‘Non serviam! hoort gij, non serviam!’
De gordijn des hemels scheurt open. De hemel met de 9 choren vol glorie en majesteit.
Hij stort neder en wringt zich wanhopig in het stof.
Gods stem laat hem toe zijn plan te volvoeren, te weten: Adam en Eva te beproeven - gelijk de Engels beproefd wierden.
Hij kruipt weg, zijne oogen dekkend en diep in het stof vernederd, doch keert zich wringend om en huilt: ‘Non serviam!’
(Gedicht. Te beginnen van: De Hel.) (Satan.)
‘Wat heeft mijn dienaar in zijnen geest Gods gerechtigheid te rechten?’
Hij valt in het Paradijs, en botst op het serpent.
Rede met het serpent.
De paradijskinders komen gespeeld. Hij verbergt zich in de krollen van het reuzig serpent, wikkelt zich in de boomen en struiken en spreekt tot de kinders van Adam en Eva.
| |
| |
Zijn plan bij het zicht der kinders opgevat:
De eenigste wijze van zondigen is het gebruiken van den Lust tegen Gods gebod: God wil dat de mensch de natuur haren gang late gaan naar zijn woord: Crescite et multiplicamini super terram.
Hun behooren de boomen en dieren, zij mogen ze gebruiken, doch niet dooden, noch hunnen groei, werkzaamheid en leven beletten.
Ook mogen zij slechts hun eigen lijf tot zijne natuurlijke bestemming laten dienen en nimmer uit blooten lust de krachten verkwisten die God hun gaf tot voortplanting van hun geslacht.
Het serpent zingt (met kluttering van den steert) het lied van den Lust.
De kinderen verstaan niet; gevoelen onduidelijke geerten, loopen achter moeder, die - vrouw - horkt, medegesleept wordt en de kinders wegzendt.
Geweldige bekoringen van den Lust. - Zij begeert en wenscht Adam nu hier, dan ver van haar weg. Adam verschijnt, verneemt alles, en werpt tegen het serpent hunne onderhoorigheid op: zij hebben alles van God ontvangen, die alles om ter best schikte en alles naar zijn eigen wezen bevool te gaan en staan en handelen, ook den mensch.
De duivel: symbolism der huidige wetenschap.) Dit deed hij uit naijver, opdat gij hem niet gelijkig wezet. Ik was erbij. Een stond voor u baarde hem eene andere stoffe. Hij geniet alles als eerstgeboorne. Gij kunt genieten, doch Hij wil palen stellen aan uw genot, als teeken uwer dienstbaarheid. Zeg dan: Non serviam!
Eva's berouw: Ja, zoo is het! (met Adam sprekend.)
Adam aan God: O Heer, ik geloof dit listig dier niet. Gij zijt mijn Heer en mijn God, aleeuwig en zonder begin, maker van mij en van de Wereld. Ik ben gehoorzaamheid verschuldigd. Help mij, dat ik uwe trouwe slavernij bewijze... help mij.... help mij....
Zijne gedachten versterven, want onvrijwillig luistert hij naar het lied des serpents. Zijn ‘help mij’ wordt flauwer en flauwer,
eindelijk slechts machinewerk meer, en ‘help mij’ murmelend, kust hij Eva.
Een schetterlach. Benauwdheid maakt hem ijlhoofdig.
Wat was dit? De vogel, neen. Een schetterlach. Ik heb kwaad gedaan.
Heb niet gehoorzaamd, opstandeling in begeerte, - voltrekken?
Eva klemt zich aan hem vast: Ik blijf u bij, wat er van kome, voleind wat gij begonnen hebt - Eeuwige lust - welk een heil!
Adam, tusschen liefde en woede: O Hemel, waarom gaaft gij mij wat ik derven moet? Ruk mij de gave uit het lijf of laat ze mij dienen. Verdroog de bronne of laat mij drinken; verdor den boom of laat mij de vrucht plukken.
- O kom, de vrucht geplukt!
- O Hemel, het is kwaad (zie theologie.) Ik weet het, doch vergeef mij, gij schiept de vrucht van den lust zoo schoon!
Kom, plukken wij de vrucht.
Zij springen gestrengeld in de grotte.
De duivel verlaat het serpent.
(Gedurend de bekoring dwingt hij het serpent - ‘houd mij verborgen, sluikend dier, met machtige ringen, mijn zinnebeeld’ - Eva op oogen en lippen en borst te streelen met zijne warme, zacht geweekte tong.)
Schetterlach. Zucht der aarde.
Woest zegelied van Lucifer. Hij voorziet halvelings de toekomst.
Al met eens verschrikkelijk orkaan. Regen, wind en donder.
Natuur staat tegen haar zelven op en de dieren tegen elkander: een havik
| |
| |
verscheurt eene duive en vreet ze op.Ga naar voetnoot(1) Leeuw en leeuwin vechten. De bliksem verplettert ze. Lucifer, benauwd, wringt ineen, en verschrikt voor de ijselijkheid van zijn eigen werk.
Komt Adam en Eva. Eva op Adam nog leunend. Zij verschieten van de verwoesting die zij niet gehoord hadden. Zij zien Lucifer reuzig staan. Lucifer wijst dor slange Adam. Adam overwint de slang. Lucifer: Gegroet, koningen der aarde en der dieren: dit om u te bewijzen wat ik u kondige: gij waart mij tot vorsten bestemd en verhevender meesters. Voortaan behoort gij mij ten dienste: ik was Lucifer, ik ben Satan, ontembaar en gewroken.
Wroeging, wanhoop en woede. Adam werpt Eva op den grond en vertrapt ze. Eva: ‘Ik ben uwe vrouw.’ De kinders komen toe en springen tusschen. Adam: Laat af, edele zonen, gij zijt uit Eva geboren en deze is Lilith, het onvruchtbaar lustentuig, het wanschepsel in deze schepping. Laat af. Eene stem: Adam!
Satan verzinkt, de kinders vluchten, Adam en Eva ook.
De samenspraak lijk in het heilig schrift.
God wijst hem als kleederen de vellen der verbliksemde dieren.
Het vonnis.
Helsch gejoel onder de aarde. Adam en Eva plat ter aarde. De kinders komen, trekken ze recht. Zij hernemen hunne zinnen, doch vluchten ijlend en gejaagd. Bramen en struiken. Eva vernestelt. Adam snelt toe en verlost ze. ‘Vergeef mij,’ zegt Eva. Hij sluit ze in de armen. Zij vluchten.
Het aardsch Paradijs verdwijnt in den nevel en door den nevel verschijnt eene wacht van Engels.
De Hel. Zegelied. De Duivel maakt zijn plan: De afgoden.
Elke duivel krijgt bediening. Schikking van den kamp
des kwaads.
De Hemel. De 9 choren smeeken dat de Hel niet blijve zegevieren; om het vonnis, enz. De hemel zwijgt. De tweede persoon van God belooft redding. Gabriël afgezonden. Hosannah der choren tot Gods goedheid en aanbidding van het Lam. (Zie apocalypsis.)
Schepping. (lyrische prologe.) Einde: Welke engel zal daar koning zijn? (Questie der Engelen.)
I. (Schepping van den mensch) en Val der Engelen.
II. Val der menschen. I. 1 Aardsch paradijs.
2 Hel.
II 1 Hemel.
2 Aardsch paradijs.
III. 1 Hel.
2 Hemel.
III. De Reuzen (De ondergang der Eerste Wereld, naar Bilderdijk en Vondel.)
Eene trilogie.
Rol der Paradijskinders. In den zondvloed verdorven, dus duivels wordende: later opstandelingen onder de duivels. Zij, de kinderen Adams, bewerende van hoogere afkomst te zijn, gezonden naar de Noorderstreken: hun overheid wordt de Runenkoning die, na eene lange boete, eene zalige dood sterft, Christus begroetende. In de ark de zoon van een Paradijskind. Van hem stammen de bouwers van Babel af.)
| |
| |
I. De schuldige liefde en het plan der Paradijskinders.
II. Begin van uitvoer: Zondvloed.
III. Babel en verstrooiïng. (Begin der natiën: elke natie haren Engel. Elke natie haren duivel, in eenen God vermomd. - Begin der afgoderij.)
Dus trilogie (Met lyrisch voorspel: De schepping.):
De Hemel of der Engelen val;
Eden of des menschen val;
Babel of der natiën oorsprong.
(Opdracht aan Bilderdijk.)
Geheel dat schoon en machtig plan heeft Albrecht in eenen adem neergepend, doch schrikkelijk gejaagd, te oordeelen naar het geschrift. Was het vooringenomenheid van mijnentwege? Maar als ik voor de eerste maal dat onderwerp las, dat reuzig geraamte, zoo in eens belichaamd en bezield, in eens genoegzaam ontwikkeld, dat ieder beeld levend en handelend vóór u staat, met strijdende legers van aard, hel en hemelkrachten, kwam mij het woord te binnen van Veuillot als hij zegt van Victor Hugo: ‘Qui voit-on comme lui d'un seul coup d'aile atteindre ou le fond de l'abîme ou la hauteur des cieux?’
Eene enkele zinsnede, betreffende Spiridio uit zijn Irolds Jeugd, scheidt deze nota van de volgende, wat doet veronderstellen dat de dichter zijne warme bezieling niet verkoelen liet, maar onverpoosd zijn scheppend werk voortzette:
De Paradijsmensch teelt de Reuzen, hitst ze op, ontsnapt (met zijn stoffelijk kleed te verlaten) aan den zondvloed; daalt in de Hel, raadt er Babel aan, bestuurt de duivels in het bereiden en aanvuren van Babels bouwing, vlucht met hen in de hel, eischt - in eenen bloedigen hellekrijg ter verdeeling der Godenrollen - het gansche Noorden, en wordt er gezonden onder den naam van Woden (?) De Runenkoning, hij alleen. Hij wil in de koelte wonen om zijne schrikkelijke plannen te kunnen bevroeden, stil en gerust. Hij teelt er den ganschen stoet der noordsche mythologie (volledig) en werkt om zijne overmacht te vestigen; (sterfelijk als van eene menschenvrouw geboren (zie Edda): eerste voorspelling.) Doch de runen: (voorspellen hem der noordsche goden ondergang en dat Jehovah zegevieren moet.) Wanhopig verlaat hij zijn noordervolk en de Goden verbasteren van langs om meer.
Hij gaat somber en droevig op den noordpool droomen tot hij den God die komen moet erkenne.
Christus wordt geboren. De Noordervorst onderneemt de reis, en komt in Jodenland toe onder den naam van Ahasverus.
Asaveren (Asa - wer: De Godman. De romeinen maken er Asaverus van.) -
Bij de geboorte, enz. tegenwoordig, gelooft hij niet dat deze de God zij.
Samenspraak met de drie Koningen. (Asiatische geestdrift tegenover noordsche sombere koelheid.) Hij besluit daar te blijven tot de Messias kome.
| |
| |
Ondertusschen predikt Christus. Ahasverus' twijfel.
Passie. Kruisweg. - Ahasverus' nieuwe twijfel. - Een blik Christi geneest hem; hij schruwelt van ontzetting en wil Christus bevrijden.
Bijna mishandeld, vlucht hij, en vindt geen rust meer, gejaagd, door zijne afgrijselijke zonde. Berouw en boete.
Heel de Humana Comoedia door verschijnt hij als de noordsche boetende twijfelgeest. (Bij Galilei, Luther, enz., enz., enz.)
Intermezzo in de middeleenwen.
Prologe. Geboorte van Dante uit Asaverus en -? Nevens de geboorte van Beatrice. Van zijnen vader erft Dante de rusteloosheid.
Spel: Dante in de kerk. (Rusteloosheid: politiek, Beatrice, heimelijk noodlot, enz.)
Hij daalt in de aarde: Hel, Vagevuur, Hemel, en meer dan ooit naar de ruste langend, sterft hij in een klooster.
De Runenkoning teelt de noordsche Goden; doch onzeker over hunne onsterfelijkheid, (om reden hunner halve bovenmenschelijkheid) en willende het mysterie over hen spreiden, voert hij ze ten noordpool mede en leeft er met hen in den gloed van het noorderlicht, waarin hem de Skalden beschrijven. Hij teelt er Walkyriën, enz., enz. Reist soms door Skandinavië, doet de gestorven helden te peerd medevoeren, wanneer hij ondervindt dat de Goden verouderen. Zij zijn immers uit eene gewone vrouw geboren, op wie Adams straf weegt.
Dan dicht hij de droeve sage van der Goden ondergang.
Op het kind Balder steunde zijne hoop. Op Kerstnacht (feest) wordt Balder doodgeschoten. (Dus zij kunnen sterven, die Goden) en ter zelver tijde, ten teeken dat hun rijk uit is, verouderen de Goden. Hij poogt ze te bekeeren. Wraak der duivels: zij werken hem tegen. Dan heet hij de helden de Waalhalle met schieren hout omgeven, steekt alles in brand en vlucht alleen om den nieuwen God te zoeken, hem vergiffenis te vragen en hem te
erkennen. (Zie hooger op: samenspraak met de drie Koningen, twijfel, enz.)
Boete en berouw.
Asaverus: Antechrist? (na de mannenjaren weder bekomen te hebben.)
In allen gevalle verzoening van Asaverus met Christus in het laatst oordeel of onmiddellijk er voor. (Zinnebeeld: bermhertigheid Gods. - Satan eischt de straf van eenen heiligen heremijt die eens eene grove zonde deed: hij verkrijgt. Zegevierend sleurt hij daarop Asaverus voor Gods troon, die berouw heeft. God ontvangt Asaverus in zijne arms, ‘omdat hij die is rechtveerdig en bermhertig is.’
Onderstaande nota duidt de verschillende rollen of gedaanten aan van den Paradijsmensch door de eeuwen heen.
De Paradijsmensch: = Woden = Runenkoning = Asaver = Barrabas = Asaverus = Antechrist?
* * *
Wij geven de volgende nota voor de tusschenstelling die ze bevat rakende een karaktertrek om ontwikkeld te worden in de rol van den Paradijsmensch. Dees ingeschoven zin bewijst te meer hoe de
| |
| |
dichter seffens grijpt naar al wat strekken kan ter ontwikkeling van het gedurig groeiend onderwerp.
Wat vieze menschen de kwezels soms zijn.
Een boekhandelaar veroordeelt G. waar de natuurwet en zelf de kristelijke wet als grondwetten bestatigd worden -ja, waar de kerk, voor zooveel zij er te pas komt, in schoon licht wordt gesteld -: - alle trouwe aangeprezen, den opstand, hoe grootsch hij weze, gedoemd; de wulpschheid als laf verbeeld; de zonde als immer uit hare natuur zelf straf barend (dit in karakter van Paradijsmensch te brengen); alle kwaad der zinnen immer te zamen met lafheid gesteld; de zelfmoord gedoemd als door een Opperwezen verboden dat er het recht toe heeft; de veete-lenigende kristelijke liefde opgehemeld, enz., enz. en dezelfde boekhandelaar koopt, trekt en levert een tijdschrift wiens leering in alle vak regelrecht in strijd is met de katholieke kerk en zelfs in sommige punten met de algemeene orde Gods, gelijk de boekhandelaar moet weten, leest en verstaat hij BV. artikels als ‘Gedachten over Lilith.’
In den grond is dit de zaak:
In sommige landekens waar de priesterschap van hare macht misbruik maakt doet zij overal eene zedeleer binnendringen, steunende niet eigenlijk op de geboden die God den mensche voorschreef, maar op de wijziging van hun eigen menschelijk temperament onder de zware positive kerk-wet van eeuwige zuiverheid dat hun tevens eenen gruwel en eenen schrik geeft, niet alleen van wat kwaad is, maar van wat, kwaad voor hen, den menschen toegelaten is naar hunne van God geschapene natuur, en daarbij eene prikkelbaarheid en vatbaarheid tot bekoring die slechts door de bovennatuurlijke gratie van het sacrament moet kunnen in orde gehouden zijn.
* * *
Humana Comoedia.
Asaverus (sanskritische naam te geven aan den Paradijsmensch: de hooveerdige. (Satan?) × Lucifer. = (Zie de collectie duivelnamen in de historie
van Belgis) op zijne beurt der proeve onderworpen waar engels en mensch aan onderworpen wierd: hij moot tot eenen zekeren tijd in de onthouding leven. Alleen met de engels in het aardsch Paradijs De engels trachten hem te vergeestigen. Hij blijft droefgeestig, ofwel zijne vriendschap wordt te hevig en te éenzinnig, te ‘éenhandig.’ Op zekeren dag van op eenen berg schouwt hij over den tuin en ziet eene menschendochter. Liefde. Hij bezoekt ze, komt terug, vindt het Paradijs gesloten en bewaakt; vandaar zijnen kamp om het weder te krijgen. Op zekeren dag, uitdaging tegen God.
‘O ja, gij zijt machtig, doch gaaft gij mij de eeuwen, gij zoudt zien.’
God heeft hem steeds bemind (tooneel in vorig stuk) als des beminden Adams eerstgeboren zoon. Al voorziet hij afgrijselijk misbruik, hij schenkt hem - deels opdat hij zich uit eigen beweging bekeere - wapens tegen God: hij zal eeuwig leven, en zijn lijf zal slechts eene stonde sterven met het sterven der wereld. Hij zal jong of oud worden naar beliefte, enz.
Uitdaging tegen God. Verpersoonlijking der hooveerdigheid, die naar boven wil × Satan die omlaag wil door den lust (te beginnen zijner bekoring op Adam en Eva beproefd.)
Oorlog - Zondvloed - Babel. - Vrij ontsnapt - en zoekt hulp in de hel. - Jaloerschheid beider grootheden: Satan en de Paradijsmensch. - Krijg. - De Paradijsmensch wordt Wodan, dan de Runenkoning, Asawer, Barrabas, Ahasverus, enz.
| |
| |
Satan, Gods bermhertigheid jegens hem kennend, beproeft - met Gods toelating, na eene nieuwe klachte bij God - (tooneel à propos van Adam en Eva, voor den val; Mefistofeles in Faust's prologe; de duivel in Job, enz) hem schrikkelijk door den lust, en doet hem meer dan eens vallen en schelmstukken bedrijven; altijd daar om hem te tergen en te bekoren, ten einde hem ten val, ter helle, eens onder zijne voeten te brengen.
Edelheid des hooveerdigen Paradijsmensch, zelfs te midden het kwaad; hij weet dat hij kwaad doet en heeft bijna altijd berouw. Gejaagdheid en twijfel sinds hij God bekende langs den kruisweg. (Ashaverus.) Twijfel in hei noorden geleerd - wijziging van zijn karakter na het noorden bewrocht te hebben als Woden. - Komt in Galileie terwijl Christus predikt. Voor hem dicht Jesus de legende van den verloren zoon. Hij is ontroerd en komt (jongeling) vragen: wat moet ik doen? - Verzaak uw zelven. Zijne hooveerdij kan dat niet. Hij gaat aan. (Zie evangelie.)
Barrabas. = (Opstand tegen Rome). Passie. De kruisweg, enz.
Sinds dan onrust en twijfel. -
Werkt onder de ketterijen en vervolgingen.
Dante, enz.
Luther, enz.
Socialism, enz. De oorlog in het Oosten, enz.
Hij is Antichrist. Wetenschap vergaard: alle de ondervinding der eeuwen in hem besloten. Het goed en het kwaad, wetenschap, kunde, enz., alles is ten toppe. Hij vervat het kwaad rond hem en begint een hevigen strijd, duidende op de slechte deelen van het goed (slechte, hooveerdige, misbruik makende priesterschap.) Die priesterschap valt af en sluit zich bij hem. Nood der goede. Henoch en Heli komen. Aangehouden. Verwijtsels aan den Antichrist. Veroordeeld.
Des nachts doet Antichrist lotje trekken om te doen ontsnappen. (Eerst tooneel van wanhoop en berouw in bed). Hij zelf gaat den tweeden vinden (Henoch), smeekt hem om vergiffenis, neemt zijne plaats en verbiedt dat hij iets uitbrenge. Daarop laat hij hem uit.
Ondertusschen samenzwering door Lucifer gesmeed om Antichrist van den troon te werpen en er eenen anderen, een slag van Sardanapale te plaatsen (ofwel den duivel zelf onder eenen menschenvorm.) 's Anderdaags 's morgens stroomt het volk rond den ketel van Henoch, die in de olie koken moet. De veroordeelde komt. rukt zijnen blanken bumous af; het is Antichrist: zijne biecht aan God en het volk: hij vertelt zijne gansche geschiedenis en springt in den ketel. Ter zelver tijde is de opstand losgeborsten en de nieuwe dwingeland troont. Henoch en Elias willen het volk van hem afhouden, doch - het beest uit de apocalypse - trekt allen aan door den lust en het volk viert zijnen Koning en God door hemeltergende feesten.
Daarop het ongeweerte uit de apocalypse. God verbliksemt de wereld. Laatst oordeel. (Zie hooger op.)
Humana Gomoedia. Het laatst oordeel. Henoch en Heli in 't gevang. De cipier (verkleede christen) geeft hun slechte maren van den toestand. De profeten bedanken God dat hij in de uiterste toestanden steeds zijne mannen weet te plaatsen gelijk die moedige christen, en bidden dat God opnieuw het mirakel van den dag te voren vernieuwe = hen uit de kokende olie ongedeerd laten komen; dat Antichrist eindelijk de oogen opene: want ‘zij zijn er nog noodig.’ Betrouw op Gods woord: ‘het geloof verdraagt en verzet de bergen,’ enz. Komt Antichrist, door wroeging geplaagd. Hij doet loten. Op Heli valt het lot. Hij doet hem ontsnappen, blijft alleen met Henoch en neemt zijne plaats in.
| |
| |
's Anderdaags, biecht. Hij springt in den ketel. Henoch en Heli's predicatie. De christenen loven God. Lucifer de nieuwe koning, met zijne machten. Moord en brand. De hemel berst, de aarde berst en spuigen vlammen. De laatste dag.
* * *
De overige nota's betreffend de Humana Comoedia, en die we onder duizend nota's verspreid vinden, zijn nog enkele wijzigingen en toelichtingen, behalve de laatste die verspringt tot de hedendaagsche tijden, en van sprong tot sprong de groote standpunten aanduidt in de geschiedenis der machtige rijken door alle eeuwen heen. Wij geven ze achter elkaar, ten einde niets te verwaarloozen van wat de dichter tot het opbouwen zijner Büne voor Vlaanderen, benevens zijne Humana Comoedia, heeft neergepend.
Wat de overige onderwerpen betreft voor zijn tooneel van Vlaanderen, eenige, waaronder: De Brugsche Metten, de Ondergang der Kerels, de Gilde, de Wacht over Vlaanderen, De Studenten van Warschau, Charlatanisme, werden opgemaakt voor de studentengilden; de overige waren aangeduid, zoo niet aan het worden; doch het zou een te groote doolhof geworden zijn, hadden wij, benevens de groote baan der Büne, ook de pas aangelegde zijwegen moeten zoeken; wegen die we liever doorwandelen zullen op tijd en stond.
* * *
Humana Comoedia. 's Menschen val: plukking der vrucht = de wellust. (Zie de woorden van het vonnis: Paries in dolore - rechtstreeksche straf, enz. - slechts deze die, onbevlekt, den menschen eenen verlosser zal baren, non pariet in dolore, enz.) Zie de Lilithsage. Ook van Lilith spraak in Faust, I. Walpurgisnacht.
Lucifer (Satan) en Asawer: L'un tombe de haut en bas, étant la concupiscence de la chair (Concupiscence d'Eve: il lui apprend l'acte de pure concupiscence antinaturelle et stérile. Voir plus haut.)
L'autre veut s'élever de bas en haut, étant la concupiscence de l'esprit vers la puissance et la grandeur: la concupiscence charnelle demeure en bas, la concupiscence spirituelle se réconcilie avec Dieu.
(De verlossing des Daimôns.)
(Humana Comoedia. -De beide krachten spelen, vijandig, met het menschdom, dat soms tegenworstelt en overwint.)
Asawers eigenlijke naam moet bedieden: Gods kleinzoon, of de Eerstgeboren, de eerstgebaarde of zoo iets.
Humana Comoedia. Zie Talmud, apocryfe deelen van Bijbel en Evangelie, Renan (vie de Jesus et des apôtres,, enz.), D. Sepp, enz.
| |
| |
Humana Comoedia. Asawer en Lucifer strijden om den titel van Satan (De Wederstander.)
Asawer: Gij duikelt, ik stijge - en God woont omhoog.
Asawers streven: Lucifer, door jaloerschheid en ook onzuivere min gedreven, wil God zijn en de wetten der natuur veranderen, om Eva te bezitten.
(De drift tot zinneloosheid drijvend )
(Wederzijdsche hooveerdij uit onkuischheid en onkuischheid uit standvergetende hooveerdij = (ik-zucht.)
Asawer: hij wil Gods plaats niet, maar wat hij zijn recht heet.
Hij zegt tot God: Wat beroemt gij recht te zijn? Tegen alle recht ontstoolt gij mij het mijne. (Eden verloren: straf zijner schuldige liefde.) Doch rechtverkrenking krenkt uwe Goddelijkheid: daar is geene sterkte tegen het recht dat goddelijk is, en had ik de kracht......
- Wat begeert gij?
- Tijd.
‘Leef lijvelijk tot het einde der eeuwen.’
Humana Comoedia. De Paradijsmensch en Lucifer te Sodoma.
De vloek van den Paradijsmensch te midden zijne schaamte.
Humana Comoedia. Asawer te Sodoma. Eischt den donder, enz. op hem zelve. God antwoordt hem dat Hij tegen zijne eigene beloften niets vermag. Asawers berouw. Op het punt te bekennen, herinnert hij zich opnieuw zijn recht en vliedt, doch erkent God als God en groet hem knielend - af.
God: Het is de tijd nog niet.
Humana Comoedia. Hedendaagsche tijden: hoog en laag - het goede en het kwade - Vicentius-à-Paulo × socialism. Exploitatie van het straatjesvolk tot spontanéitrs foudroyantes.
I. Synthesis naar de historie (versmelten met
II. Synthesis naar de algemeene Wetten:
De zeven hoofdzonden; Armoede en Rijkdom, enz.?)
Vorige geschiedenis: De Zondvloed. - Babel.
Oude geschiedenis:
De Hebreeuwen en Asia. {Egypten en de woestijn. - Channan.
De Hebreeuwen en Asia. {David, Salomon en de tempel.
De Hebreeuwen en Asia. {Gevangenis.
De Grieken. {Ilias Kαı⩽ Oδνσσεια, enz.
De Grieken. {De Persen.
De Grieken. {Guerre du Péloponèse. (Alexandre point à l'horizon.)
De Romeinen.
Ons Heer en de Apostelen.
De Germanen.
Middeleeuwen. {De Noordmannen ofwel {Van den kleinen Hertog.
Middeleeuwen. {Koningen en Vasalen. {Van den kleinen Hertog.
Val: (Zie Pol de Mont: De eerste Mensch.)
Babel. = Opdracht aan Gezelle.
Grieken. {Troya.
Grieken. {Sparta en Athenen (+ Persen.)
Grieken. {Alexander.
| |
| |
Rome. {Horatius of Brutus.
Rome. {De Republiek.
Rome. {Catilina en Coesar.
Christendom. {Xριστoς IIασ??υ. {(Les martyrs. Chateaubriand?) De Thebanen? enz.
Christendom. {Vervolging. (St.-Agnes.) {(Les martyrs. Chateaubriand?) De Thebanen? enz.
Christendom. {Constantinus. {(Les martyrs. Chateaubriand?) De Thebanen? enz.
Deze nota's voorspellen wat het gewrocht, of beter de reeks gewrochten, zou geworden zijn, ware de dood met zijn noodlottig veto er niet tusschengekomen.
Wij meenen goed werk te verrichten, deze en andere nota's, onderwerpen, taal- en letterkundige studies, één voor één, zorgvuldig uit te halen, lijk scheuten met de wortelen mede, om ze in den openbaren hof onzer Letterkunde te verplanten.
Mocht het brein, waaruit deze scheuten ontkiemden, ze niet ontwikkelen tot volledigen wasdom, schoonheid en bloei; en is de jonge dichter, die deze reuzige geraamten timmerde, en die ze belichaamd en bezield zou hebben met de kracht en het leven zijner scheppende ziel, heengegaan, toch zullen deze nota's getuigen van de ontzaglijke macht die eens in dat voorhoofd woonde, en toonen, ten minste, hoe Albrecht Rodenbach wrocht.
Ferdinand Rodenbach.
|
-
voetnoot(1)
- Deze parenthesis staat te midden in de nota, en doet veronderstellen dat de dichter, binevens zijn Tooneel voor Vlaanderen - dat misschien afzonderlijk zou bewerkt worden - tevens zijn Wereldtooneel ontwikkelde, hebbende beide dezelfde Wet als oer-wet en spruitende uit eene zelfde oorgedachte.
-
voetnoot(1)
- Dit moet de verbeelding zijn der twee vechtende vogels op het nest tegen den wand der grot waarin Adam en Eva vluchten, voorgesteld op de schilderij: ‘Kristus aan het kruis’ waarover wij gehandeld hebben, en die door Albrecht werd verveerdigd in 1873.
|