De Vlaamsche Gids. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Ons toekomstig Ministerie van Koloniën.Op het oogenblik dat iedereen van de overname van Congo-Vrijstaat spreekt, heeft België recht op een nieuw ministerie, of ten minste, het recht er aan te denken. Het kolonial idee heeft zich ten onzent, niet zonder moeite, een weg gebaand. Geruimen tijd hield men degenen, die onze toekomstige kolonie voorstonden, voor ideologen, of wel viel men ze aan als gevaarlijke lieden, die onze Staatshulk op avontuur en in het riet wilden sturen, Sedert de stichting der Association Internationale Africaine en de ontdekkingen van Stanley, heeft de publieke opinie, eerst onzeker, stilaan vertrouwen gekregen. De ongemeene bloei en voorspoed van Congo-Vrijstaat heeft ons volk doen inzien van wat belang een gematigde koloniale politiek kan en moet zijn voor de toekomst van onze natie en van ons land. ‘De stichting eener kolonie, zegt J. Stuart Mill, is de beste zaak (the best affair of business), waartoe men de kapitalen van een rijk land kan aanwenden.’ Wel hebben strenge economisten beweerd dat koloniën schadelijk zijn, een stelsel van uitbuiting met het eigenlijk bestaan der koloniën verwarrend. Volgens hen moest handelsvrijheid aan alles voldoen en een groote natie had geen behoefte aan deze kunstmatige organismen, om in de wereld de plaats in te nemen, die haar toekwam. Het was immers slechts onder den uitsluitenden indruk van den vooruitgang van den vrijhandel, dat men de verdiensten der koloniën heeft geloochend: enkele zeldzame partijgangers der verregaande Manchestersche school, zooals Lowe en Harisson, hebben Egeland's koloniën voorgesteld als een bron van gevaar voor Groot-Britannië. Wij ontleenen een definitie der koloniën aan de groote debat- | |
[pagina 235]
| |
ten over het koloniaal regime, die, in 1866, plaats grepen in het Fransche Parlement: ‘Les colonies sont des postes avaricés que la métropole enlretient sur les points du globe les plus éloignés, pour servir d'appui à ses opérations militaires, de débouchés à son commerce, et d' auxiliaires à son influence politique: leur utilité doit se mesurer à ces divers intérêts, et non à la balance de ce qu'elles coûtent et de ce qu'elles rapportent.’ En waarlijk, als een land het geluk heeft een kolonie te bezitten, dan mag het daarin niet slechts een uitbuitbaar erfdeel zien, maar wel een verlenging van het vaderland, die aan den nationalen rijkdom nieuw voedsel geeft en ruime velden aan de werkzaamheid opent, maar tevens belangen en noodwendigheden heeft, welke het moederland nauw aan het hart moeten liggen. De koloniën zijn de uitdrukking van den ondernemingsgeest van krachtige natiën, die steeds een klimmende lijn volgen; - ieder volk dat in zich de voorwaarden van een volle uitbreiding bezit, heeft koloniën gesticht. Voor een kolonie moeten de in te spannen krachten onmiddellijk zijn, al zijn de gevolgen het niet, daar een koloniale politiek het heden belast met het oog op de toekomst; - en de inrichting van een kolonie kan ook maar ondernomen worden door mannen die in staat zijn zich boven de kleine driften van het moment te verheffen, daar een koloniale politiek noch van de omstandigheden kan afhangen, noch een eenvoudige quaestie van opportuniteit uitmaken. Deze inrichting van onze Congo-kolonie zal aan het toekomstig Ministerie van Koloniën worden toevertrouwd: een zware taak voorwaar, maar ook prachtig en schitterend! Hoe zal het ministerie gevormd worden? Wat is zijn domein? Wat zijn de bevoegdheden van den minister? Welke autonome bedieningen zullen er bestaan? Hoe zal men het personeel aanwerven? Wat zal het centraal bestuur der kolonie zijn? Eindelijk, welke zijn de hulporganen van het Ministerie van Koloniën? Eene eerste vraag: moet het Ministerie van Koloniën niet met dit van Marine een en zelfde departement uitmaken? De eeuwenoude vereeniging van Marine en Koloniën, die thans nog in Portugal bestaat, werd in Frankrijk in 1882 door generaal Frebault aan de extra- | |
[pagina 236]
| |
parlementaire commissie voorgesteld en was, honderd jaar vroeger, door de Assemblée Constituante aangenomen geworden. Het Ministerie van Koloniën werd echter bij onze zuiderburen op eigen voet ingericht, eerst als sous-secrétariat d'Etat, later als afzonderlijk departement (1894); - Nederland bezit het sedert 1834; - Groot-Britannië sedert 1854. De taak van het nieuw departement is: de beginselen van het koloniaal gouvernement te doen uitkomen en er de toepassing van te verzekeren. Een minister van Koloniën moet een groot minister van Buitenlandsche Zaken zijn: zijn bevoegdheid moet vooral politiek zijn, en die zal altijd belangrijk genoeg wezen, vermits zij het algemeene toezicht der groote koloniale belangen heeft. Immers vervangt de minister van Koloniën over de zee de zeven departementen van het moederland: hij belast zich met de politiek, administratie, veiligheid, rechtswezen, openbare werken, onderwijs, financiën, enz.; - maar de minister moet zijn eigen bedieningen bezitten, ze inrichten, in hun werving kunnen voorzien.
Is het wenschelijk, ambtenaren van het moederland te hebben, die gedetacheerd worden in de kolonie? Over het algemeen, zal het moederland slechts de meest middelmatige afstaan; want zelfs de beste en meest bekwame ambtenaar in het moederland kan, in de kolonie, de minst geschikte diensten bewijzen, ja, er erg middelmatig zijn betrekking uitoefenen. Daarom is het m.i. niet aan te bevelen, dat Belgische ambtenaars in Congo worden gedetacheerd: een ambtenaar voor het moederland kan niet dienen voor de koloniën en, in dit opzicht, laat de ondervinding der Engelschen en Hollanders niet de minste aarzeling over. Verplaatst een ambtenaar of een magistraat van Europa naar Afrika, - en jaren zullen verloopen, eer deze gewichtige diensten zal kunnen bewijzen; want hij kent noch de wetten, noch de gewoonten, noch de vooroordeelen, noch de taal der onderhoorigen. Het is dan 00k een grove fout, het koloniaal bestuur als een secondaire administratie te beschouwen, waarvan het personeel alleen kan aangeworven worden onder voorwaarden van gewisse minderderheid: de koloniën zijn immers niet bestemd om er het ‘trop plein’ van middelmatigen of zonder waarde uit te storten. | |
[pagina 237]
| |
Op het gebied van Staatsrecht moet de kolonie slechts aan het moederland geassimileerd worden in zooverre de bijzondere staat der inlandsche bevolking het kan toelaten: het gouvernement van het moederland moet tegenover de kolonie als een soort van dictatuur uitoefenen. ‘Koloniën, zegt M. VisseringGa naar voetnoot(1), waar een talrijke inlandsche bevolking aan het Europeesch gezag onderworpen is, worden het best dus bestuurd, dat die inboorling gevoele dat de Europeesche heerschappij weldadig werkt tot vermeerdering zijner welvaart.’ Het ware dan ook een herschenschim, een land zooals Congo, volksstammen van zwart ras, die in een schromelijk achterlijken toestand verkeeren, tot allerlei godsdiensten, tot de meest uiteenloopende beschavingen - individualisme en collectivisme, monogamie en polygamie - behooren, op dezelfde wijze als België, zoowel ten opzichte van administratie als van justitie, te willen besturen. Deze theorie der volledige assimilatie is nu verlaten: zij is een chimera, een stelsel van zwarigheden en verdrukkingen, die geen ander gevolg hebben dan de verwijdering der inlanders. Wat moet de wet zijn voor eene kolonie? Wie is er het best toebereid om de wetten uit te vaardigen? Een beginsel moet zijn: de wetten naar het land en naar de bevolking te schikken. In de Fransche koloniën bestaat de wetgevende macht uit vier organismen: 1o) Het Parlement: dit is niet de gewone wetgever voor de koloniën; het neemt slechts kennis van financiëele wetten (uitgaven; bespreking van het budget; aanvraag tot supplementaire credieten); 2o) De Uitvoerende Macht is de gewone wetgever: De Wet in de kolonie maakt plaats voor het Decreet, dat van de uitvoerende macht uitgaat en kracht van wet heeft. En waarlijk, in een kolonie kan het Gouvernement zich met den wetgever versmelten, daar de wet zelfs zeer dikwijls een administratieve maatregel is; 3o) De ‘Conseils Généraux’, wier leden in de koloniën bij stemming gekozen worden en over de belastingen beschikken, die in de kolonie moeten geheven worden; | |
[pagina 238]
| |
4o) De Gouverneurs, die allen onrechtstreeks deel uitmaken van de wetgevende macht: zij zijn belast met een tweede afkondiging der wetten. Hier blijven we een oogenblik stilstaan. Zooeven spraken wij over wetten, die niet dezelfde in de kolonie als in de metropole konden zijn. Zekere wetten moeten nochtans beide tegelijk regeeren; d.z. douanewetten, internationale tractaten, enz. In deze stof moet als regel gelden: een wet van het moederland is slechts bij expresse bepaling uitvoerbaar in de kolonie.
Als type van een rechterlijke organisatie voor een kolonie, die rekenschap houdt met den toestand der inboorlingen, mag genoemd worden het vroeger Inlandsch Reglement van Nederlandsch-Indië van 5 April 1848, sedert 1873 afgeschaft. Evenwijdig aan de hierarchie der Europeesche ambtenaren bestaat er in Nederlandsch-Indië een hierarchie van inlandsche ambtenaren. Naast ieder resident is er een radjah, die tot een aloude inlandsche familie behoort en die een mooi tractement van het Gouvernement ontvangt. De resident doet niets zonder tusschenkomst van den inlandschen regent: hij geeft hem bevelen onder vorm van ‘aanbevelingen’ en de regent leeft die stipt na. Voor de rechtspleging bij de inlandsche rechtbanken verraden de voorschriften van voornoemd reglement de bedoeling, om menschen zonder opvoeding, zonder kennis van wetten, zonder hulp van practizijns en zonder schrifturen en kosten de gelegenheid te geven hun recht te doen gelden (cf. art. 110, 120, 127, 128, 183): een Mohammedaansch priester (panghoeloe) moet de terechtzitting in strafzaken tegen Mohammedanen bijwonen als adviseur, ten aanzien van de ter zake betrekkelijke godsdienstige en andere wetten of gebruiken, ten einde daarop bij het doen van de uitspraak worde gelet; dat advies is een conditio sine qua non van de rechtspraak en aldus bekomt men een rechtvaardige strafpleging. Een identieke toepassing vindt men terug in the Lower Burma courts act van 1889: ‘in al deze geschillen (status, huwelijk, erfrecht, godsdienstige quaesties) zal de toepasselijke wet zijn, de Boedhistische wet, zoo partijen Boedhist zijn, de Mohammedaansche wet, | |
[pagina 239]
| |
zoo partijen Mohammedaansch zijn, de Hindoe wet, zoo partijen Hindoe zijn, tenzij deze wetten positief veranderd of afgeschaft zijn, of wel niet strooken met eenige gewoonten die kracht van wet hebben in Lager Burma.’ Niet onaardige anecdoten over koloniale rechtspraak worden door sir W.H. Sleeman, majoor-generaal in Engelsch-Indië, verhaald, en sir Erskine Perry, chief justice van Bombay, schrijft: ‘Ik zou kunnen steunen, om deze opinie te staven, op het affirmatief antwoord van een der getuigen. Doch het is een trek van het Hindoe karakter dat een vraag, op zekere wijze door een superieur gesteld, immer het antwoord geeft, dat men denkt te kunnen behagen aan dien superieur.’ - En dit is ook waar voor hem, die eenigen tijd met de negerbevolking uit Congo heeft geleefd! Kunnen wij, die ruim twintig eeuwen beschaving achter den rug hebben, met goed gevolg onze strafwetgeving toepassen op een bevolking, die zoo ver ten achter staat bij de Westersche kultuur, in wier tradities en gewoonten men zooveel onzekerheid en verwarring vaststelt?Ga naar voetnoot(1) Laten wij dan toch niet handelen zooals de Franschen, die zich inbeelden negers of Maleyers met de Fransche Codes te regeeren! Den 11 November 1883 verscheen in het Journal Officiel de eerste titel van het Burgerlijk Wetboek, waaraan de inlanders van Cochin-China zouden onderworpen zijn. Een eerste misslag was, dat men een strafwetboek wilde hebben; maar, in plaats van bevelen te geven, gaf men een commentarium uit over de grondbeginselen van het recht, net alsof het een academisch college gold ten gebruike der Annamieten, en men legde deze handelwijze uit door deze verklaring, ‘que cette forme a l'avantage de laisser à la jurisprudence une plus grande latitude qu'un texte législatif!’ Sedert de inlanders met ons, blanken, in aanraking zijn gekomen, hebben zij wetten noodig, die niet zoo eenvoudig zijn als deze welke zij thans bezitten, maar van daar tot het opdringen onzer wetboeken, zijn er reuzenschreden! Daarom kan ons als model dienen | |
[pagina 240]
| |
wat in Engelsch-Indië geschied is, waar, na jarenlangen arbeid van een commissie, waar Lord Macaulay en sir Henry Sumer Maine zetelden, een strafwetboek werd uitgevaardigd, dat zeker als een wonder mag geroemd worden. Voor zoover de gewoonten der inlanders niet aandruischen tegen onze ideeën van zeden en moraal, billijkheid en rechtvaardigheid, moet hun recht - en in zekere mate zelfs het recht van nieuwe wetten af te kondigen - blijven bestaan. Elk volk heeft immers zijn eigen grondslag voor wetgeving, zooals klimaat, ligging, godsdienst, geschiedenis en meer andere. Er volgt daaruit dat wat billijk en rechtvaardig wordt geacht voor het eene volk, dit daarom nog niet is voor het andere; dat de beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid subjectief zijn en dit alles moet ingezien worden niet met onze Westersche begrippen, maar met die der inlanders. Het is dan ook raadzaam of aan het Europeesch gezag alleen in de voornaamste zaken recht te doen spreken, of een soort van recht van bekrachtiging op alle acten van de inlandsche machten voor te behouden. Dit heeft de Nederlandsche wetgever best begrepen, als hij bepaalde dat de misdrijven ‘als attentaten zijnde op de publieke veiligheid, waarvan de bescherming en vendicatie voor Europeeërs, Chineezen en Inlanders gelijk moet zijn, en de hoogheid rakende van het Gouvernement, beoordeeld moesten worden volgens de Hollandsche wetgeving. De inlandsche wetten zouden alleen van kracht zijn in zaken welke de huwelijken, godsdienstplechtigheden of andere objecten, die in een direct verband staan met de zeden en gewoonten der Javanen, concerneeren, dan wel die punten uit haat en nijd van Javanen tot Javanen; die tot doodslag overgaan zonder van roof vergezeld te zijn.’ Het Inlandsch Reglement van 1848 heeft dus wel met de toestanden der inboorlingen rekenschap gehouden en, om de woorden van den Procureur-Generaal op 23 Juli 1854 aan te halen: ‘Het Inlandsch Reglement heeft die hooge mate van eenvoudigheid beoogd, die zelfs den niet geroutineerde den juisten weg doet vinden om de zaken voor inlanders af te doen volgens hunne gewoonten en hunne begrippen van hetgeen recht en billijk is.’ Aldus moet het regeeringsstelsel der kolonie vooral rekenschap | |
[pagina 241]
| |
houden met feitelijke beweegredenenGa naar voetnoot(1): onze Codes zijn in Afrika een anachronisme: de Engelschen, onze meesters in koloniale zaken, hebben begrepen dat de wetgeving met de breedte moet veranderen, dat ieder land een daaraan geapproprieerde wetgeving vergt. Daarom hebben zij hier wetskracht gegeven aan de godsdienstige geschriften, daar aan de locale gewoonten, en het gouvernement heeft meer gezorgd voor de werving van rechters dan voor de redactie der wetten. De Engelsche magistraat in Indië ging te werk als de praetor peregrinus te Rome: hij condenseerde al deze zoo verschillend inlandsche wetten en zette het Gouvernement aan er één geheel van te maken en wetboeken af te kondigen, die voor Engelsch-Indie zijn wat voor de Romeinsche provinciën het jus gentium was.
Het personeel der kolonie moet zorgvuldig opgeleid en even zorgvuldig uitgekozen worden. Goede koloniale ambtenaren te bezitten is altijd het streven geweest van Engeland en Nederland. Voor de rechterlijke macht noemt het India Office slechts die, genen, die speciaal voor deze functies zijn opgeleid; hetzelfde voor de openbare werken, waarvoor ‘The Royal Indian Engineering College Cooper's Hill’ is ingericht. Hetzelfde zou moeten gelden voor alle koloniale betrekkingen. Een der eerste zaken van het toekomstig ministerie zal zijn een Koloniale School op te richten met wel bepaald en homogeen programma: de ‘Ecole Mondiale’ te Tervuren is misschien wel daarvoor geschikt. Deze Koloniale School moet op een practische wijze ingericht worden en er moeten aan de studenten eervolle débouchés en een zekere carrière verzekerd wordenGa naar voetnoot(2). In Engeland bestaat een bestendig korps van commissarissen van den dienst der koloniën, die onder verschillende voorwaarden | |
[pagina 242]
| |
belast zijn, door middel van openbare wedstrijden, het personeel voor alle koloniale ambten aan te werven. Er bestaan geen ambtenaars, die met meer zorg en behendigheid gekozen worden dan de Indische ambtenaren: zij munten uit door hun groote vernuftigheid en hun onaantastbaar karakter. Men werft deze elementen aan door middel van examens en door middel van keus. Worden op die laatste manier aangenomen lieden, die niet alleen door hun technische kennis, maar ook door hunne intellectueele of moreele of physische bekwaamheden uitmunten, hoedanigheden waarvan een examen niet het minste spoor kan doen ontdekken. Nochtans blijft het examen de regel, daar de keus zeer dikwijls allerlei ongelegenheden kan verwekken. In Engelsch-Indië worden de jonge ambtenaren aan de overheden toegevoegd, vooraleer aan zich zelf overgelaten te worden: men noemt ze dan ook ineffective officers. Zij bekomen weldra den practischen zin der administratie en de ware notitie van het belang hunner betrekking. Alleen voor het leger schijnt deze stelling niet noodzakelijk en kan de minister van Koloniën zich tot zijn collega van Oorlog wenden. De inlandsche regimenten, door Belgische officieren gecommandeerd, hebben noch het belang, noch de beweegbaarheid, die een leger kenschetst. En nochtans moeten de officieren een koloniale opvoeding genieten: het koloniale leger heeft immers meer een politieke dan een militaire rol. De koloniale officier is een dagelijksch medewerker van den administrateur, hij staat hem bij met raad en daad, geeft hem inlichtingen, enz. Dit stelsel bestaat in Engelsch-Indië.
Het nieuwe ministerie moet ook niet opgepropt zijn met directeurs en divisieoversten. Door het spel van het parlementarisme is de minister over het algemeen - en het is des te beter - geen specialist voor de zaken van zijn ministerie. Welke diensten kan en mag de minister van zijn bureaux verwachten? Iedere zaak moet in de bureaux gecommenteerd en geclasseerd worden: de ambtenaren moeten dan wel specialisten zijn. Wel | |
[pagina 243]
| |
is waar verkrimpt de specialisatie wel iets het verstand, doch iedere afdeeling is groot genoeg om algemeene begrippen te hebben. Onder de menigvuldige afdeelingen, zooals comptabiliteit, justitie, tol en handel, onderwijs, openbare werken, personeel, is er een, waarop wij even aandringen, nl. inlichtingen. Deze afdeeling is hoogst nuttig en voor kooplui, en voor emigranten, en voor Staatslieden. Zeker vervullen de koophandelsmusea, de tentoonstellingen van koloniale produkten, de monsterzendingen een deel van de rol dezer afdeeling; doch het Gouvernement kan inlichtingen geven die of zeer algemeen, of zeer speciaal zijn: deze haven is in quarantaine, dit douanetarief wordt in deze kolonie ingevoerd, enz. Wat de emigranten betreft, dezen hebben alles te leeren: ook moet aan het hoofd van deze afdeeling een oud-koloniaal staan, die in alle opzichten hen zou wijzen en begeleiden. Het zijn immers de emigranten die de kolonie moeten redden. De Union Coloniale Française en de Emigrant's Information Office zijn met dit doel opgericht. En voor Staatslieden? De officieele uitgaven zijn op verre na niet toereikend. Kaarten, schetsen, statistieken, rapporten over koophandel moeten, op last van het ministerie, het licht zien. Zoo geeft het Colonial Office van Londen ieder jaar een korten inhoud van 10 à 20 blz. uit, die aan de leden van het Parlement worden uitgedeeld en voor een paar centen te koop zijn. Deze uitgaven zijn de korte inhoud van het Blue book, dat jaarlijks door iedere kolonie wordt uitgegeven. In Holland bestaat het zeer nauwkeurige ‘Verslag betreffende Nederlandsch-Indië.’
Er blijft ons van de hulporganen van het Ministerie van Koloniën te spreken. Wij bedoelen de ‘generale agenten’ en den Raad van Koloniën. In Groot-Britannië bestaat, naast het Ministerie van Koloniën, een organisme dat den minister voorlicht, namelijk de ‘agenten van koloniën.’ Deze zijn de ‘crown agents,’ d.i. ambtenaren der koloniën die rechtstreeks onder de Engelsche kroon staan, b.v. de Antillen, Hong-Kong, B.B.A. enz.; en de ‘agents general’ der koloniën zijn die welke een eigen gouvernement hebben, zooals Kaapkolonie, Australië, enz. | |
[pagina 244]
| |
De agents general zijn echte diplomaten, die door de kolonie bij Engeland zijn geaccrediteerd. Zij behandelen de belangrijkste zaken der kolonie (verdediging, buitenlandsche betrekkingen, uitbreiding) met de verschillende ministerieele departementen van het moederland, doch altijd door tusschenkomst van den Minister van Koloniën. Zij zijn de officieele en rechtstreeksche vertegenwoordigers der kolonie. Zij doen de hulpmiddelen kennen, sluiten de leeningen, gaan alle contracten aan en worden bijgestaan door technische personen. Voor een tijdstip van drie jaar genoemd, hebben zij een jaarwedde van L 2500, met borgstelling van L 10.000. Door de agents general wordt de minister behoorlijk voorgelicht; de zaken worden sneller afgehandeld en was een overeenkomst ongunstig, dan blijft er altijd de borg over. De Raad van Koloniën is noodig: de gouverneurs doen over het algemeen de apologie van hun administratie. Engeland bezit zijn Raad van Indië te Calcutta en een te Londen. De Raad te Londen bestaat uit vijftien leden, waarvan twaalf voor tien jaar benoemd, en drie levenslang. De meerderheid der leden moet in Indië minstens tien jaar gediend en hooge posten bekleed hebben. Nederland heeft zijn Raad van Indië, die te Batavia zetelt; maar de raad heeft alleen raadplegende stem.
Het nieuw ministerie zal dus alles te doen hebben: onderwijzen, outilleeren, verrijken. Is het doel der kolonisatie niet een nieuwe maatschappij in betere voorwaarden te stellen van voorspoed en vooruitgang? Daarom moet het ministerie zorgen voor goede methode, volhardings- en voortzettingsgeest en een eindeloos geduld: de wetenschap der koloniale administratie kan niet geïmproviseerd worden; men moet ze leeren; zij is veel ingewikkelder dan onze administratie, daar zij alle vragen omhelst. Voeg daarbij nog de locale quaesties. Al deze zaken worden niet uitgevonden en maken van zeer weinig nut de algemeene studies, die men in het moederland in dit opzicht heeft kunnen doen. Het gevaar, in zake kolonisatie, is te veel theoretisch te zijn: | |
[pagina 245]
| |
hier vooral zullen de feitelijke beweeggronden moeten beheerschen. Tegenover de inlanders zal het gezag bezield zijn met oprechten zin tot lotsverbetering, want de economische toestand beheerscht de ontwikkeling van een volk. In de meerdere of mindere mate van dien zin, in de meerdere of mindere mate van beradenheid bij het gevolg geven aan dien zin, is de knoop gelegen. De wetgeving moet aangepast worden aan den graad van beschaving der onderhoorigen; want voor de menschelijke maatschappijen zijn niet alleen de politieke wetten en de economische organisatie de eenige agenten van hun bloei; - er zal rekening gehouden worden met het klimaat, met de geographische en geologische bijzonderheden, met de inborst en de gewoonten der rassen, eindelijk met de historische gebeurtenissen, die hunne geboorte en hun groei hebben vergezeld. Door de Congo-kolonie komt een grooter België tot stand. Wat altijd het ideaal van onzen Koning geweest is, de schepping van een koloniaal België, is thans virtueel verwezenlijkt. Zoodra ons volk den lust zal gevoelen om over zee carrière te maken en zal begrijpen waarheen het gaat, zal men in onze nieuwe kolonie zooveel Belgen aantreffen als Hollanders in de Oost of Duitschers in hun Schutzgebiete. Door de kolonisatie krijgt ons volk meer energie: het is dan ook de zending van het Gouvernement, zonder dralen en door allerlei middelen deze beweging naar Congo te scheppen en te doen voortleven, met al de grootschheid die behoort bij de uitgestrektheid van ons koloniaal domein.
Mei 1908. Bwana Nguvu. |
|