| |
| |
| |
Harde Waarheden.
Schoolmeester, hedendaagsche roman door Alfons Sevens (Gent, Alfons Sevens, Oudburg, 21, en V. Roegiers-Van Schoorisse, 1, Korte Kruisstraat); z.j. (1908); 200 blz.; 2 fr.
Wie destijds in werken als In onze Vlaamsche Gewesten, Sophie, Arm Vlaanderen, Karel Vrijman en dgl. den noodlottigen invloed leerde kennen, dien de geestelijkheid en de ‘leidende’ standen oefenen op de geestelijke ontwikkeling en het karakter van den landman, op de opleiding der aspirant-onderwijzers en dies meer, en wie toch niet beter vraagde dan daaraan te mogen twijfelen, kon zich nog sussen met het denkbeeld: de schrijvers van die werken zijn politieke tegenstrevers van de partij, waartoe de geestelijkheid behoort, en kleuren den toestand zwarter dan hij is. Maar wie kan nog twijfelen, als hij dezelfde beschuldigingen leest bij een overtuigden, militanten katholiek, een gewezen vrijen onderwijzer 'lijk Alfons Sevens is, die den roman Schoolmeester heeft laten verschijnen?
Lang - aldus schrijft hij in het ‘Voorwoord’ - ‘lang heb ik gedacht en herdacht of ik Schoolmeester, dien ik reeds in 1900 in drama schreef, in roman zou omwerken. De kiesstrijd, dien ik in 1906 in de Kempen meevoerde, heeft aan mijn besluiteloosheid een einde gesteld. Zooals Karel De Weider, de held van mijn roman, het ergens zegt: het stelsel, dat de waarheid niet altijd mag gezegd worden, is een schandelijk stelsel, een christen niet waardig.
De waarheid moet gezegd worden, als het geldt het Vlaamsche volk te verheffen uit de onwetendheid, waarin het gedompeld ligt en waarin men het gedompeld wil houden; - als het geldt van het Vlaamsche volk de laag van schijnheiligheid te doen verdwijnen, waaronder het stikt; - als het geldt aan het Vlaamsche volk de vrijheid terug te schenken, die het groot, eerlijk en krachtig moet maken.
Schoolmeester is een pleidooi ten voordeele van het verplicht onderwijs; een aanval tegen den adeldom en de geldaristocratie, die ons volk onder den hiel houden; een wenk aan de geestelijkheid, die het Vlaamsche volk niet vrij laat in zijn ontwikkeling.’
| |
| |
Heeft dit ‘Voorwoord’ uwe nieuwsgierigheid geprikkeld, lezer? Zoo ja, laat mij u dan den inhoud van 't boek samenvatten, in afwachting dat gij het zelf ter hand neemt.
* * *
In de vrije normaalschool te Sperreghem heeft Karel De Welder zijn onderwijzers- en kostersdiploma behaald; maar om zijn onafhankelijk karakter stond hij er op een zwart blaadje. De ‘kruipers’ kwamen, door bemiddeling van den bestuurder, allen aan eene betrekking; hij moest zelf eene plaats zoeken. Hij werd in 't Walenland ‘professeur-surveillant’, voor een hongerloon. Eerst later, nadat er geen ‘candidaten van Sperreghem’ meer beschikbaar zijn, vraagt hij eene plaats van hulponderwijzer aan te Lichterghem. ‘'t Is wel een gemeenteschool, - wordt er hem gezegd - maar de pastoor heeft alles te vertellen. Alle Zondagen moet ge met de jongens naar de mis... Onze burgemeester is baron de la Rivière. De helft van Lichterghem is zijn eigendom. Hij en de pastoor zijn twee vliegen in een zak. De gemeenteraad heeft volstrekt niets te vertellen. Dat is een beetje de gewoonte in Vlaanderen, een beetje veel! Ge moet u dus presenteeren bij den pastoor en den burgemeester.’ Deze laatste wil hem niet eens ontvangen. ‘Zijt ge reeds bij den pastoor geweest? - laat hij door eenen knecht vragen. - Dat is voldoende.’
Karel wordt benoemd en gaat, op raad van den pastoor, bij eene kwezel inwonen. Hij werkt met lust en ijver in de laagste afdeeling der school, studeert veel, denkt na, schrijft van tijd tot tijd eenige indrukken neer. Hij doet goed in stilte en geniet de algemeene sympathie in 't dorp. Hij speelt piston solo in de muziekmaatschappij, waarvan de burgemeester eerevoorzitter wordt, zijn voorzitterschap overlatende aan zijnen zoon Gaston, die populariteit zoekt, om eene rol te kunnen spelen in de politiek, en die ook de mooie meisjes opzoekt, om hun onedele voorstellen te doen. Karel maakt het Ceciliafeest mee, en zorgt dat er leven en leute is op het dorp. Hij sticht eene zangmaatschappij. Hij richt des winters tooneelvertooningen in. Als Gaston de la Rivière tot lid van den provincieraad verkozen wordt, is Karel secretaris van de feestcommissie, die de volksspelen regelt, door den baron bekostigd: mastklimming, prijskamp met de krulbol voor vrouwen, strooplikken, emmerkensteken, koers met kikvorschen op eenen kruiwagen, enz. Hij belegt eene vergadering op 11n Juli, om den Sporenslag te herdenken. Gaston de la Rivière, voor wien de Flaminganten ‘driedubbele ezels’ zijn, zit die verga- | |
| |
dering voor: hij zal eens of morgen zijne candidatuur stellen om in de Kamer te geraken....
Karel leert nauwkeurig zijne omgeving kennen. Bij ‘de papen patatteneters van Vlaanderen’, bij landbouwwerklui, ‘thuiswevers’, fabriekarbeiders, koeiboerkens, ambachtslieden, gaat hij de vreugde na en de armoede, - armoede naar lichaam en geest. Bij groot en klein merkt hij het gemis aan fierheid, aan vertrouwen, aan karakter, aan vrijheid: heel het dorp is eene ketting, waarvan de uiteinden vastgehouden worden door den pastoor en den kasteelheer. Altijd had hij hooren spreken van de kuische zeden van het Vlaamsche volk. Nu verneemt hij hoe het er toegaat in vlasgaarden en koestallen, hoe zich sommige klanten gedragen van 't café Sinte-Cecilia en ook de ‘weledele heer Gaston de la Rivière, katholiek provinciaal raadslid en flambeeuwdrager in de processie. Zelfs nu die getrouwd was, en zoo voortreffelijk ingehaald werd met kanongeschut, poorten en een Te Deum, reed hij nog veel te paard uit, om de herbergmeisjes van 't omliggende den penning te jonnen.’ En de kwezel, bij wie Karel inwoont, wil hem, ‘die kuisch door de wereld wandelt’, tot... dingen verleiden, ‘die de pastoor niet moet weten.’ Met walg stampt hij haar van zich af.
Zijn hart is bij Rozeken, uit den Keizer van Oostenrijk, al bekent hij aan 't meisje niets van zijn gevoel.
De jonge baron valt Rozeken dikwijls lastig, - zonder succes. Van daar zijn wrevel - tegen den schoolmeester. Hij komt, buiten zijne gewoonte, in den Keizer van Oostenrijk en brengt met opzet het gesprek op het verplicht onderwijs, wel wetende dat Karel er zich voorstander van zal verklaren, mits vrije keuze van de school. Dat gebeurt inderdaad. Maar na dien redetwist is het uit met de sympathie voor den schoolmeester: hij is nu een geus, een democraat. Het is uit met de nering in Rozekens huis en met de zangmaatschappij: er wordt eene andere gesticht. Het is uit met de positie van den schoolmeester: hij wordt geen hoofdonderwijzer benoemd. Hij ware het toch geworden, had hij den burgemeester willen beloven, zijnen invloed te gebruiken om de verkiezing van Gaston te verzekeren. Maar dat wil hij niet: hij ijvert voor eenen candidaat, die als ‘vrije katholiek’ optreedt, en helpt hem aan een lokaal om eene meeting in te richten, nl. bij iemand, die ‘met den pastoor of den baron niet moet leven.’
De geestelijkheid zorgt er wel voor, dat de dissident niet gekozen wordt. En te Lichterghem heet het: ‘Meester, wat zegt ge van uwe buis?’ Het scheelt niet veel, of Karel krijgt een pak slagen.
| |
| |
Van 't zoontje van eenen schepen, welke schepen hem vroeger tot schoonzoon begeerde en hem allerlei geschenken liet aanbieden, moet hij 's anderen daags hooren dat hij een geus is en men hem uit de school zal schoppen. Hij geeft den kwajongen - den eersten keer in zijn leven - een klets om de ooren. In 't bijzijn van den onderpastoor maakt de schepen eene scène, terwijl de onderwijzer bloed spuwt, en - het komt tot eene aanklacht bij het gerecht.
Eene maand blijft de meester te huis, doodelijk ziek. De onderpastoor bezoekt hem trouw, maar... zal naar een kleiner dorp overgeplaatst worden. Den dag waarop Karel dit nieuws verneemt, moet het ingespannen proces afloopen. Hij heeft een naamloos schrijven ontvangen van den volgenden inhoud:
‘Hertelijke Meester,
Als gij dezen namiddag de muziek zult hooren spelen, is het een bewijs dat gij veroordeeld zijt en geschandvlekt voor altijd. Het zal u deugd doen met al uw pretentie, geus! Lichterghem heeft zulke beslagmakers als gij niet meer noodig. Maak uwe papieren gereed!’
Dien namiddag komt Rozeken hem bezoeken. Eenige dagen geleden heeft men haren vader uit zijne woning gezet, als hij op sterven lag. Nu is hij dood. 's Anderen daags wordt hij begraven. Rozeken zal het dorp verlaten en wou niet heengaan zonder den meester goên avond te komen zeggen. En - voor 't eerst bekennen beiden elkaar hunne liefde. Daar klinkt een pas redoublé. Karel weet wat dit beteekent. Hij toont aan Rozeken den anoniemen brief. Zij herkent de hand van Gaston de la Rivière. En als de opgehitste en dronken gemaakte dorpelingen onder Karels venster komen schreeuwen, durft zij hun ‘lafaards’ toeroepen; en Gaston, die bij de bende is, moet hooren dat hij ook aan haar een briefje heeft gezonden, om haar nogmaals rijkdom voor te spiegelen.
Razend schreeuwt de baron:
‘Bucht dat ge zijt! Ha! schoolmeester, u heb ik toch kapot gekregen!’
- ‘Ja, gij hebt mij kapot gekregen,’ gilt Karel. ‘Maar u ook, barons van Vlaanderen, zal het volk wel eens kapot krijgen... En als de geestelijkheid langs uwen kant blijft, zal het volk de geestelijkheid met u kapot maken.’
Dat verhaast het einde van den jongeling. De onderpastoor, die óók beleedigd werd, spreekt de absolutie uit.
‘De klok klepte voor de berechting. Een oogenblik gingen de oogen van De Weider open. Hij richtte zich op en kreunde: Rozeken!
| |
| |
‘Zij sprong naar hem. Doch zijn hoofd viel terug op het kussen en de doodsnik ratelde in zijn keel.
‘In de verte speelde de muziek van Lichterghem een dansdeuntje als doodmarsch van den schoolmeester.’
* * *
De theatrale slottooneelen kwamen hoogst waarschijnlijk in 't drama van 1900 voor, en de schrijver heeft ze als te ‘pakkend’ beschouwd om ze door te halen, al is het optreden van Rozeken tegenover ‘den hoop zatte jongelieden, mannen en wijven’ (‘bij haar verschijning werd het ineens doodstil!’) vèèl te onwaarschijnlijk uitgevallen. Er kan ingebracht worden, dat de meetingredevoeringen, die in Schoolmeester voorkomen, te lang zijn; evenzoo dat sommige bijzonderheden uit 's meesters omgeving of wel konden gemist, of wel met andere even belangrijke (of even weinig belangrijke) moesten aangevuld worden. De taal draagt ook sporen van overhaasting: dingen als bijzonderste (blz. 51 en 87), buiten hij (blz. 7), wij zullen ons wederzien (blz. 192), het muziek (blz. 190, naast de muziek), het volk druipte af (blz. 199), de baron schoot hem tusschen het volk weg (blz. 200), men was in de maand Juli gerocht (blz. 101) e.a. hadden gemakkelijk kunnen vermeden worden.
Maar daartegen staan veel hoedanigheden. Er loopt een draad door het verhaal; er is kleur en afwisseling in; de belangstelling wordt tot het einde gaande gehouden, en sommige personen en tooneeltjes zijn nauwkeurig naar de natuur geschilderd. De maaltijd op Ste-Ceciliafeest is een Teniersje, opentop! Ook sommige bijzonderheden over de volksspelen, het kijkje in een arm huisgezin, het overzicht van den economischen toestand van het dorp behooren tot de beste bladzijden van het werk.
Bitter, maar niet ongewettigd, zijn de klachten over de opleiding en het bestaan der zoogezeide vrije onderwijzers. En striemend, maar even gewettigd, zijn de zweepslagen, die hij aan den adel en de geestelijkheid toedient.
Om den lezer daarover te laten oordeelen, zullen wij ons nog enkele aanhalingen veroorloven.
* * *
Op verschillende plaatsen klaagt de katholieke schrijver over de katholieke normaalschool van Sperreghem, waar men de aspi- | |
| |
rant-onderwijzers ‘niet alleen slecht voedsel, maar ook een slechte opvoeding’ geeft, en klaagt hij over ‘de partij, die den schoolmeester zijn brood niet gunt en hem alle onafhankelijkheid ontneemt.’
‘Drie jaar van zedelijke onderdrukking, van ondermijning van zijn geestdrift en zijn geloof’ heeft De Weider in de normaalschool te Sperreghem doorgebracht.
‘Ha! hij griezelde er nog van, als hij dacht aan die priesters, die de leering van Christus, de leering van liefde, gebruikten om verslaving uit te oefenen, die in allen vrijen wil opstand tegen de overheid, die in alle opwelling van eerste en reine passie zonde van wulpschheid zien. Neen, voor hen telde noch initiatief, noch werkkracht, noch gevoelen; voor hen telde alleen kruiperij. Geen vorming van mannen kenden zij, maar vorming van knielers en schijnheiligaards, die hun parvenu's hoogmoed van priesters-professors konden streelen.’
‘Ha, ge zie koppig,’ zei een professor, ‘natuurlijk in het plat Westvlaamsch, want meer kon hij niet’, tot een vier en twintigjarigen jongeling, die mèt hèm in 't klein seminarie had gestudeerd, maar geen priester was mogen worden, en die nu niet had willen antwoorden op de vraag: ‘De vader, de, wâ voir en wordjen es da?’ - ‘Ha, ge zie koppig. Hewel, Lichtaert, ga gie en bitje op u kniên gaan zitten. Daar zie, in 't hoeksken.’ En Lichtaert ging en knielde neer. ‘'t Was op de knieën of buiten.’
Het eten was er onvoldoende, zoo in hoeveelheid als in hoedanigheid. De meesten leerden er sjieken (tabak kauwen) om hunnen honger te stillen.
‘Nooit heb ik zooveel hooren vloeken als in de normaalschool. Ik zie nog die bende jong mannevolk in het volle opkomen hunner jaren, met hun ijdele magen om de koer loopen en de professors verdoemen, die we in hun refectoir konden zien zitten.’
* * *
Ook het volgende is kenschetsend.
Na eene conferentie praten katholieke onderwijzers, natuurlijk over schoolaangelegenheden.
‘De aangenomen school is juist de macht der katholieken,’ zegt er een. ‘De Staat, de provincie en de gemeente betalen, en ze hebben niets te vertellen. De onderwijzers worden gezonden door Sperreghem. Ze moeten de knechten blijven van de pastoors, of ze zijn buiten en ze hebben niets te reklameeren.’
| |
| |
‘Nooit werd er iets beters uitgebuit door de katholieken,’ zegt een ander, een oude, ‘dan de schoolwet van 79. De gemeentescholen zijn in heel veel plaatsen afgeschaft, en de pastoors zijn heel en gansch baas zonder dat het hun een cent kost.’
* * *
Gaston de la Rivière, tot provincieraadslid gekozen, heeft niet alleen volksspelen bekostigd, maar ook de muzikanten en de manspersonen, die met de fanfaren meegekomen waren, op Champagne onthaald. Tot zijne aanstaande zegt hij dan:
‘De wijn, dien ik vandaag door die dutsen heb laten opzuipen - door die dutsen, die 's Zondags met moeite een glas bier mogen drinken en zich voeden als beesten met pap, brood en patatten, - die wijn heeft me voor altijd en eeuwig hun vriend gemaakt. Als dat volkske maar mag zuipen en als men ze niet te brutaal behandelt! Te vriendschappelijk mag men er echter ook niet mede omgaan: beminnen moeten zij u niet, wel vreezen!
De menschen hebben tegenwoordig vrijheden, doch waartoe dient het hun! Feitelijk hooren ze de rijken en machtigen toe. Wie een woord durft spreken, wordt uitgescholden voor slechte katholiek, en gebroodroofd.
Luister. Hoort ge dat lied? Dat is het strijdlied van het Vlaamsche volk: Ze zullen hem niet temmen, den fleren Vlaamschen Leeuw. Ha, ha, ha!...
De schoolmeester dweept met Vlaanderen... Hij weet, hoe de boeren werkelijk ontzenuwde menschen zijn, die zelfs een rijke en machtige in de oogen niet durven kijken. Hij wil dat veranderen! Hij wil den boer en den werkman ontwikkelen, hun meer welstand en hooger leven schenken. Ha, ha, ha!
Dat zal niet! Als de schoolmeester zich stil houdt en ons dient, wordt hij nog iets in de wereld. Doch durft hij tegen ons opkomen, durft hij aan de boeren alle soorten van onafhankelijke gedachten trachten in te stampen, dan moet hij vallen.’
* * *
Dat wordt Karel ook door zijnen hoofdonderwijzer voorspeld:
‘De baron! Die zal u knakken, als ge voor hem niet buigt. En denk niet, dat ge dan het volk langs uw kant zult hebben, integendeel! De pastoor ook, die liever pastoor is van een stil en van een dom dorp, zal u op tijd wel vernietigen. Een woord van hem, en 't is uit!’
| |
| |
Zoo spreekt de man van ondervinding na de vergadering van den 11n Juli.
Een advocaat van Brugge had, ‘in zijn zingenden Westvlaamschen tongval’, hulde gebracht aan de helden van 1302 en... aan den voorzitter, Gaston de la Rivière, dien hij tot voorbeeld had gesteld aan alle edelen.
De schoolmeester had gesproken over de miskenning van onze taal in het leger, in het gerecht, in het bestuur, in de nonnenscholen, in de hoogere standen. Hij had een goed lager onderwijs geëischt, uitsluitend in de moedertaal. Hij had de invoering van vakscholen gevraagd. Hij had gesproken over het Vlaamsch als voertaal in het middelbaar en in het hooger onderwijs, en over het stembriefje, als ‘het eenig middel, dat het Vlaamsch volk overbleef, om zijn recht te bekomen.’
De Brugsche advocaat vond hem ‘een beetje te hevig.’
En in zijn eentje schaterlacht de edelman:
‘Ezels, driedubbele ezels zijn de Faminganten! Morgen sta ik in de gazetten als hebbende een Vlaamsche meeting voorgezeten. Wat zullen mijn vrienden plezier hebben! Ik word nog leider van de Vlaamsche beweging!!!... Eén voelt waar het paard gebonden ligt, en 't is de schoolmeester. Daarom juist moet hij gebroken worden. De Vlaamsche beweging mag slechts een lokaas zijn om de dutsen van Vlamingen te bedriegen; meer niet. Wij, rijken, wij blijven de bazen; en, zooals De Weider het heel goed zeide, wij verfoeien het Vlaamsch, juist zooals we het werkvolk verfoeien!’
* * *
De schrijver weidt uit over de armoede in de omgeving van den schoolmeester.
‘Neen,’ verklaart iemand, ‘men kent de ellende van den Vlaamschen buiten niet. 't Is een christen land onwaardig. De werklieden op den buiten hebben geen menschenleven.’
Elders heet het:
‘Ginder staat het kasteel en hier staat de kerk. De kasteelheer houdt het volk kort, en de priester houdt het dom.’
En wat stelde De Weider vast?
‘Het leven van meest allen was een leven van armoede naar het lichaam en nog grootere armoede naar den geest! Enkelen hadden voor alle lezing een zondagsblad van moorden en branden; hier en daar in een herberg lag het nietsbeduidend centenblad en sommige meisjes besteedden alle weken drie of zes centimen aan de aflevering van den laatsten moordroman.
| |
| |
‘Neen, duizendmaal neen, van lichamelijk genot door reinheid en voedsel, van geestesgenot door lectuur, tooneel of muziek, van beschaving geen zweem!
‘Zelfs hun godsdienstig gevoel was loom en lomp. Geen veredeling van het hart, geen verzachting van de zeden! Alleenlijk vrees, waarin de vlammen der hel de grootste rol speelden.’
***
Het moet ons dan niet verwonderen, dat Karel zijne indrukken in dezer voege neerschrijft:
| |
Het beste Land.
‘Het beste land van gansch de wereld, dat is Vlaanderen. Zoo leeren de conservatieven,... maar zij dolen.
Als gij de statistieken der katholieke regeerders leest, dan zoudt ge uw handen samenslaan en stomvallen van verbazing bij al den vooruitgang, die in Vlaanderen vast te stellen is in handel en nijverheid, in geleerdheid en onderwijs.
Doch als ge een beetje de werkelijkheid nagaat, dan... vindt ge, dat in ons gezegend Vlaanderen de loonen ellendig klein en bespottelijk zijn, en dat er geen land ter wereld is - buiten Rusland en Spanje - waar meer onwetendheid heerscht en minder gelezen wordt...’
***
Over
| |
Het vrijste Land
zegt hij, onder meer:
‘...Vrijheid, heilige vrijheid! Is het niet in uw naam, dat een vader het recht heeft zijn kind het voedsel van den geest te weigeren en het voor eeuwig onwetend te houden?...
Vlaanderen is het land der vrijheid bij uitnemendheid, als ge door vrijheid losbandigheid verstaat.
Maar als ge door vrijheid verstaat het recht om het volk in te lichten over zijn stoffelijke en zedelijke belangen, het recht om het volk geleerdheid te verschaffen, opdat het zich onttrekke aan de rijken en machtigen, die het als slaven behandelen, dan is er geen vrijheid meer, dan heerscht alleen dwingelandij.
Bij de priesters van de Kerk van den Gekruiste is er vergiffenis te bekomen van alle zonden, zelfs van onkuischheid tegen de
| |
| |
natuur en achterhouding van het loon der werklieden. Een misdaad wordt uitgezonderd: het Vlaamsche volk beter eten en meer geleerdheid geven.
Voor dezen, die droomen de kluisters van gansch een volk te breken, is zelfs de hel hiernamaals niet voldoende. Zij moeten ook de hel hier beneden krijgen, onder vorm van vervolging, laster en broodroof.’
***
Zóó laat hij zich uit over
| |
Het heiligste Land.
‘Het heiligste land van de wereld, dat is Vlaanderen. Zoo leeren de conservatieven,... maar zij dolen.
In Vlaanderen krioelt het niet van heiligen, maar van schijnheiligen.’
***
Ten slotte nog enkele aanhalingen over den kiesstrijd.
Men herinnere zich dat een ‘vrije katholiek’ (Dewinne) zijne candidatuur heeft gesteld tegenover de conservatieve lijst, waarop Gaston de la Rivière als laatste effectieve volksvertegenwoordiger voorkomt.
De burgemeester meent dat de schoolmeester in den kiesstrijd voordeel zou kunnen aanbrengen, indien hij voor de ‘algemeene katholieke zaak’ wilde werken.
Maar de pastoor antwoordt:
‘Geachte burgemeester, natuurlijk, alle baten helpen. Doch vergeet het niet, wij, priesters, en wij alleen, maken de verkiezingen.’
En bij eene andere gelegenheid:
‘Eens de candidaten uitgeroepen, zal Dewinne zich wel onderwerpen. Want zoo hij zich niet onderwerpt, wordt hij uitgemaakt als scheurmaker, en alle priesters moeten hem bekampen. Dan is hij voor goed kapot.’
En hoe gaat men te werk om hem kapot te krijgen?
‘Van 's morgens na de mis was de pastoor op gang. In alle huizen, zelfs op het veld, waar hij de kiezers aantrof, luidde het sermoen.
De liberalen, vereenigd met socialisten en democraten, waren het uitspuwsel der hel. Hun eenig doel was de kerken te sluiten, de priesters weg te jagen, de nonnen buiten te schoppen. Overal
| |
| |
werden blaadjes met prenten uitgedeeld, om te bewijzen, wat er gebeurde in Frankrijk, waar de geuzen meester waren. En 't moest waar zijn, want het was getrokken als een portret. Wreed was het om aan te zien. Menschen werden doodgeschoten, 't bloed der priesters stroomde langs de vloeren der kerken.
En dat zou gebeuren in Vlaanderen!
Veel erger zou het gaan. De dochters zouden verkracht worden door de tirans,’ enz., enz.
‘...Bij sommige werklieden ging het zoo gemakkelijk niet. Daar werd moeder de vrouw er bij gevraagd. De pastoor haalde zijn kruisbeeld uit en riep: Stamp er op, als ge durft.
De vrouw kreeg er koude van op haar rug.
Beter is het op het kruisbeeld te stampen - klonk het theatraal - dan tegen de katholieken te stemmen.
Weg was hij, een koeoog (d.i. een stuk van vijf frank) vergetende...
...In de biecht kregen de vrouwen bevel alle gazetten, die niet van de katholieken kwamen, oogenblikkelijk te scheuren. Ze konden alzoo heel veel goeds doen, en veel verdiensten voor den hemel vergaderen. Verder moesten zij trachten door alle middelen hun man over te halen, bij de verkiezing zijn plicht te doen. Zij hadden zooveel invloed op hun echtgenoot; veel uitleg was daarover overbodig.
Hoe nader het bij de kiezing kwam, hoe heviger men donderde op de predikstoelen.
's Zondags vóór de kiezing predikte de pastoor van Lichterghem in de twee missen: Is het zonde voor een andere lijst dan de katholieke te stemmen? Ja, het is doodzonde. Het is het grootste kwaad, dat men kan bedrijven. - Als men voor de liberalen of scheurmakers stemt, moet men dat biechten? Ja, want zonder daarvoor vergiffenis bekomen te hebben, kan men naar den hemel niet gaan...
...En de laatste slag, gegeven aan velen, die nog twijfelden, was het briefken, dat ze 's morgens van de kiezing onder hun deur vonden, en waarin de zeer eerwaarde heer pastoor-deken van de arrondissementshoofdplaats hun vroeg en beval alleen voor de katholieken te stemmen onder nummer 3: briefken, dat hij met naam en toenaam onderteekend had.’
Ook de onderpastoor van Lichterghem had tegen Dewinne gewerkt.
‘Goede vriend - zegt hij kalm tot den onderwijzer - ik heb mijn oversten; ik moet gehoorzamen.’
| |
| |
Waarop Karel dan:
‘Welken invloed hebben de priesters gehad op de zedelijkheid? Heeft Vlaanderen de triestige beroemdheid niet, het land der messentrekkers te wezen? Troont hier de schijnheiligheid niet en de ongeleerdheid? En is dat de christen beschaving?... Wat is 't christen Vlaanderen op letterkundig gebied in de wereldgeschiedenis? Hoeveel boeken worden er in dat door en door katholiek Vlaanderen gelezen? Wat doet de geestelijkheid om de kunst in het volk te krijgen? Of maakt de verfijning van den mensch misschien geen deel (uit) van het programma van Christus?’
En verder:
‘...Niet alleen blijft de adeldom meester van den grond, maar ook van het geweten van den slaaf, die hem bebouwt. En... daaraan helpen de priesters van den Zoon van den timmerman.
...De katholieke partij... teert uit. En met die partij brokkelt de katholieke godsdienst of, omdat de priesters het ongelijk gehad hebben den godsdienst te vereenzelvigen met een partij.’
***
Sevens' roman geeft veel te denken.
Hij vinde zijnen weg bij 't lezend publiek: hij verdient dit ten volle.
De schrijver stelt zich voor, eerlang twee andere romans te laten verschijnen: Moeders Hoogmoed en De wijde Wereld.
In het eerste zal hij aandringen op een deugdelijk vakonderwijs, dat inderdaad eene nuttige aanvulling zou zijn van den leerplicht.
In het tweede zal hij de inrichting en de uitbreiding van het handelsonderwijs voorstaan. ‘Onze eigen schepen - zegt hij in het “Nawoord” - moeten onze eigen waren over de zeeën voeren,en op de vreemde markten moet de Vlaming, dank zij zijn werkkracht, geleerdheid en bekwaamheid, zijn woord te zeggen hebben.’
A.
|
|