De Vlaamsche Gids. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
De lijdensgeschiedenis van Coremans' wetsvoorstel op het vrij middelbaar Onderwijs (1883-1908).
| |
[pagina 98]
| |
heid van Coremans' taalwet en raadde aan, ‘gezien den dreigenden bisschopsstaf, in stilte voor het wetsontwerp te ijveren.’ Ons Recht schreef onbewimpeld: De Brugsche Landdag der studenten heeft de aandacht van alle Vlamingen op de hun zoo dierbare studentenbeweging gevestigd. Een ooggetuige beweert, dat er zonder de minste overdrijving over de 600 studenten den Landdag bijwoonden en dat men over de 60 priesters in de zaal telde. Treurig is het, dat het Bisdom van Brugge de vreugde over dit welslagen moest komen storen. Den studenten der colleges wordt het verboden aan de beweging deel te nemen. Flaminganten en Franskiljons weten zeer goed, dat de beste krachten onzer beweging in de colleges gekweekt worden. Men wil dus onze beweging eenen doodelijken steek toebrengen. Welnu, wij hopen, dat die slag zal afgeweerd worden en dat onze nazaten evenals wij, van kindsbeen af, en voor het geloof en voor hun landaard zullen leeren strijden, ten spijt van wie 't benijdt. En kost dit strijd en vervolging, Palma sub pondere crescit en Sanguis martyrum semen Christianorum. Dat is Latijn, dat wij zelf ook eens op het college leerden verstaan en benuttigen. De Brugsche bisschop liet het niet bij zijn verbod aan de jongens der West-Vlaamsche bisschoppelijke gestichten. Den 14n Juli riep Mgr. Waffelaert in zijn paleis de priesters-bestuurders (principalen) zijner colleges bijeen en las hun eene Fransche allocution voorGa naar voetnoot(1), waarin hij verklaarde: Welk is het voldoende deel, dat de landtalen in 't programma der humaniora vergen? of beter: dat onze Vlaamsche taal vergt? Want inzonderheid over deze werd geredetwist. Daarna vaarde de bisschop uit tegen de Flaminganten: Men moet zich wachten de gekke pretentie (sotte prétention) van zekere liedenGa naar voetnoot(3) in te volgen, die zich, men weet niet met welk recht, de zending toeeigenen het onderwijs en dat der Vlaamsche taal in het bijzonder te verdedigen juist tegen degenen, die de goddelijke zonding hebben gekregen de jeugd op christene wijze te onderrichten en op te voeden. | |
[pagina 99]
| |
Wat zij in werkelijkheid doen is den geest van ongehoorzaamheid en schijnheiligheid inprenten, zonder het kwaad, dat zij stichten, te berekenen. Aan de bestuurders der colleges legde Mgr. Waffelaert ten slotte den plicht op, de gehoorzaamheid aan de geestelijke overheid op 't gebied van 't onderwijs in het hart te prenten van hunne leerlingen, die wellicht reeds aangetast schenen met ‘die verderfelijke stelsels van Jansenisten, koppigaards en schijnheiligen.’ In April had van zijnen kant de Pater jezuiet J. Verest eenen geregelden kruistocht begonnen in de gezaghebbende Revue Générale van Brussel tegen Coremans' wetsvoorstel, en de geestelijke overheid ging voort met de gevoelens der opkomende jeugd zooveel mogelijk te smoren. Alzoo werd te Geel eene Vlaamschgezinde studentengilde ontbonden verklaard wegens hare Coremansgezindheid. | |
Verdere gebeurtenissen van 1904.De middelafdeeling der Kamer was intusschen heel bedaard aan 't werk gegaan en veel tijd werd met allerlei middeltjes gewonnen; toen Woeste en Beernaert eendrachtig kwamen voorstellen eerst en vooral de taalwet van 1883 op de atheneums van den Staat te verscherpen door de afschaffing van het facultatieve régime wallon van haar art. 5. Ons Recht zag klaar in die verraderlijke taktiek en schreef bondig, maar krachtig: 't Waalsche regiem. Als antwoord op die bedreiging van Woeste en Beernaert vergaderden in Juli 1904 de liberale burgemeesters van Brussel en zijne voorsteden op het stadhuis der hoofdstad onder voorzitterschap van den Franschgezinden De Mot om integendeel bij de Regeering aan te dringen op eene milde toepassing der taalwet van 1883 door handhaving van het régime wallon. In Augustus had een grappig voorval plaats in den Provincieraad van Antwerpen. Een wensch der liberale minderheid ten voordeele van Coremans' wetsontwerp werd er bij gelijkheid van stemmen | |
[pagina 100]
| |
aangenomen door 22 liberalen en 3 clericalen, terwijl 25 clericalen tegenstemden. Het gros der almachtige rechterzijde van den Raad had reeds de zaal verlaten, daar men op 't einde der zitting was en de clericalen toch meenden genoeg in meerderheid te zijn om eenen anderen onbepaalden wensch te stemmen, die van Coremans en zijne taalwet geene melding maakte. Ons Recht schreef daarover: Katholieke Vlamingen, er is, zooals ge ziet, eene helsche samenzwering tegen onze taal en ons ras gesmeed. De hoogere geestelijkheid, de Fransche bladen en tijdschriften zijn rusteloos aan 't werk tegen ons. Het gebeurde in den Antwerpschen Provincieraad geeft ons eenen voorsmaak van wat er in de Kamers geschieden zal. Men bewerkt de gekozenen, men doet ze in een verbintenis tegen ons treden. Zij kennen onzen wil, maar staan op de zijde van onzen vijand. Welaan dan, als 't zijn moet, tegen hen in, over hen heen, vooruit! Het Handelsblad van Antwerpen schreef ook kort daarna: Wanneer zullen onze leiders en onze hoogere geestelijke overheid de noodzakelijkheid inzien van Coremans' wetsvoorstel? Wanneer het officieel onderwijs een leger van liberale Vlaamsche redenaars zal gevormd hebben om over den heelen buiten de katholieke zaak af te breken? En als we dan een Combes-gouvernement zullen hebben, dan zullen we daar schoon staan met de verfranschte opvoeding der katholieke jeugd! Dien dag zullen niet wij de schuld dragen van het gebeurde, maar zij, die vandaag de eersten zouden moeten zijn om eenen dam tegen de verfransching op te werpen en die, jammerlijk, de laatsten zijn. | |
De clericale Landdag te Antwerpen en de afval van het ‘Fondsenblad’.Te Antwerpen werd den 11n en 12n September 1904 onder voorzitterschap van den oud-volksvertegenwoordiger Heuvelmans een Landdag van den Vlaamschen Katholieken Landsbond gehouden, waar veel sprekers eene dreigende taal lieten hooren. Men had 25 clericale volksvertegenwoordigers der Vlaamsche gewesten uitgenoodigd. Een enkel was aanwezig. Niemand van de Antwerpsche Kamerleden had zich gewaardigd op te kernen. Een priester (De Cock, van Leuven) bestempelde het onderwijs der moedertaal in de bisschoppelijke colleges als ‘ellendig’. Advocaat De Visschere (Brugge), advocaat Van Dieren (Leuven), S. Lambrecht (Turnhout), Alfons SevensGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 101]
| |
(Gent) verklaarden herhaaldelijk, dat de Vlamingen in de verkiezingen niet meer voor de candidaten stemmen zouden, die zich tegen Coremans' wetsvoorstel gekant hadden. Student Van Puyvelde (Leuven) beknibbelde hevig Mgr. Waffelaert van Brugge. Lambrecht stelde al de bisschoppen ‘verantwoordelijk’. Een paar redenaars trachtten te vergeefs de talrijke en zeer opgewonden vergadering tot bedaren te brengen. Pastoor De Backer riep melodramatisch uit: ‘Denkt er aan, dat gij de katholieke partij den genadeslag kunt toebrengen.’ Niets hielp. Met alle stemmen buiten 4 werd de dagorder, voorgesteld door advocaat Van Dieren, geestdriftig aangenomen. Zij luidde als volgt: De Vlaamsche katholieke Landsbond eischt de onverminkte stemming van Coremans' wetsvoorstel in den aanstaanden zittijd der Kamers. Bij weigering zullen de Landsbond en alle katholieke Vlamingen hunnen steun en hunne stem weigeren aan hen, die tegen dat voorstel gestemd hebben, en zullen hen desnoods bestrijden. De opschudding in de clericale pers was groot. De Bien Public had als het ware 't hoofd verloren en noemde de leiders der clericale Vlaamschgezinden des énergumènes. De Courrier de Bruxelles gaf aan de redenaars van den Landdag den even vleienden naam van apachesGa naar voetnoot(1). Te gelijk kondigde het tot dan toe zeer Vlaamsch- en Coremansgezind Fondsenblad van kanunnik Verschueren, dat een voortvarend Vlaamschgezind gemeenteraadslidGa naar voetnoot(2) van Gent (Karel Lijbaert) onder zijne opstellers telde, een plechtig hoofdartikel af in zijn nr van 15n November 1904, waarin het verklaarde op bevel van Mgr. Stillemans, bisschop van Gent, Coremans' wetsvoorstel over boord te werpen. De bisschop had zijnen wil bekend gemaakt door eene verklaring opgenomen in zijn orgaan De Godsdienstige Week van Vlaanderen. De redactie van Het Fondsenblad beriep zich, wel is waar, op het oordeel van allerlei gezaghebbende katholieken (kanunniken, priesters, paters, Leuvensche hoogleeraren, enz.) ten voordeele van | |
[pagina 102]
| |
Coremans' stelsel; maar het zegde tevens te zullen gehoorzamen aan den bisschop: Niemand, die de betrekkingen kent, in welke wij tot de bisschoppelijke overheid staan, zal van ons verwachten, dat wij voortgaan met eene hervorming, hoe billijk wij die ook achten, te eischen, welke door haar beschouwd wordt als gevaarlijk voor de vrijheid van onderwijs, een der kostelijkste panden, welke zij tot plicht heeft te bewaren en te beschermen. Dus, ons gedragende naar de voorbehouding, welke wij altijd gemaakt hebben, achten wij het onzen plicht dien eisch te verzaken, om den wille der hoogere belangen van den godsdienst, die ons verbieden iets te betrachten wat de geestelijke overheid voor schadelijk of gevaarlijk houdt. De ontzetting over die erbarmelijke onderwerping van een gezaghebbend orgaan der clericale Vlaamschgezinden aan het veto der bisschoppen was diep en algemeen. Nog nooit was eene zoo ongehoorde palinodie in 't openbaar vertoond geworden. ‘Diep medelijden en onbegrensde walg’ was het brandmerk van Het Volksbelang. Integendeel wenschte de triomfantelijke Bien Public de afvallige redactie geluk over haar ‘dignité, à laquelle tout catholique rendra hommage.’ Ook in Noord-Nederland werd dit nieuw persverschijnsel streng besproken en zelfs de groote Kölnische Zeitung hield er zich mee bezig. Een blad merkte leuk op: Alzoo krijgt Het Fondsenblad de vermaardheid der groote misdadigers, die, vóór hunnen misstap nog in het duister levend, op eens eenen Europeeschen naam krijgen. Op een Congres der katholieke werken te Leuven in dezelfde maand November gehouden, werd de sociale beteekenis van Coremans' voorstel door advocaat Van Dieren, student Van Puyvelde en anderen krachtig besproken. De voorzitter (pastoor Temmerman) beproefde te vergeefs de bespreking te sluiten op het oogenblik dat kardinaal Goossens, aartsbisschop van Mechelen, de zaal binnentrad, hetgeen de gemoederen nochtans niet kon bedaren. De primaat van België achtte het geraadzaam niet langer getuige te zijn van dit onstuimig debat. Ons Recht gaf er het volgend verslag over: Zijne Eminentie de kardinaal aartsbisschop van Mechelen stond toen op om de zaal te verlaten en de Eerw. heer Temmerman verklaarde, dat Mgr. Goossens meer doen zou voor het Vlaamsch dan de Vlamingen zelve verlangen; waarop Mgr. de benediotie gaf en onder het eenparig handgeklap der talrijke toehoorders de zaal verliet. | |
[pagina 103]
| |
Het jaar 1905.In November 1904 waren de Kamers als naar gewoonte bijeengekomen, maar slechts einde Januari 1905 hervatte de middelafdeeling haar onderzoek over Coremans' wetsvoorstel. Voor de leden van het Vooruitstrevend democratisch Verbond hield alsdan volksvertegenwoordiger De Vigne te Antwerpen eene voordracht, waarin hij aantoonde, dat de clericale partij het hoogste belang had bij de uitbreiding der taalwet van 1883 tot haar middelbaar onderwijs van pastoors en paters. Hij voegde er de zeer opgemerkte verklaring bij: Het zou kleingeestig wezen voor ons liberalen, zoo wij die beweging niet steunden in de mate onzer krachten, zelfs indien wij vreesden, dat alleen de katholieken er profijt konden uit halen. Liever hebben wij, dat het volk naar hunne propagandisten luistert, dat het hunne dagbladen leest, dan dat het verstompt blijft. De geestesbeweging is een eerste stap naar vooruitgang, eene halve overwinning voor de liberalen. (Geestdriftige toejuichingen). Vervolgens berekende De Vigne de zwakke kansen van het wetsvoorstel wegens de tegenkanting der hoogere geestelijkheid. Coremans zelf had geduldig moeten wachten, van Augustus 1901 tot December 1903, vooraleer zijn ontwerp in de Kamerafdeelingen in behandeling kwam. En wat deed men sedertdien tenzij tijd verliezen en uitsluieren? ‘Dat alles bewijst’ - besloot De Vigne - ‘dat het wetsvoorstel bitter weinig kans heeft ooit gestemd te worden.’ Dit wellicht overdreven pessimisme van den liberalen vader der taalwet van 1883 scheen een spoorslag te zijn voor de clericale Vlaamschgezinden. Den 20n Januari 1905 trok Prof. G. Verriest van Leuven nogmaals met eenige afgevaardigden naar Brussel om in 't Paleis der Natie de goedgestemde Kamerleden te gaan bewerken. Pater Evers, algemeen secretaris van het Davids-fonds, Van Kerckhoven-Donnez namens den Nederduitschen Bond, jonge advocaten en studenten der vijf Vlaamsche gewesten vergezelden hem. Zij spraken beurtelings met de volksvertegenwoordigers Coremans, Helleputte, Bethune, De Bruyn, De Coster, J. Delbeke, Vander Linden en Begerem. Het Handelsblad schreef 's anderendaags: Het geheel van het onderhoud heeft toch dit bevredigends opgeleverd, dat men zich mogelijk nog in dezen zittijd aan de bespreking zal mogen verwachten, en dat ook de heer Woeste geene moeite zal doen om de zaak verder te doen verdagen. | |
[pagina 104]
| |
En Ons Recht voegde er bij: Er komt eindelijk weer leven in de brouwerij. De katholieke Vlamingen bewijzen, dat zij, trots onderduimsche en openbare tegenwerking, trots beschimpingen en drogredenen, vast besloten zijn voet bij stek te houden en het wetsvoorstel Coremans blijven eischen onverwijld en onverminkt. Doch eenige dagen later schreef Ons Recht met bittere ironie over den schier hopeloozen toestand: In de Kamer. Men wordt van langs om meer gerust over den keer, dien de zaken nemen. Reeds hoopt men het verlof te bereiken, zonder dat er iets van de zaak te recht kome. En zoo is men rustig de Onafhankelijkheidsfeesten voorbij. Aanstaande jaar is een verkiezingsjaar. Dan is het gebruik, den zittijd heel kort maken. En dan nog één kwaad: dan zijn de verkiezingen van 1906 achter den rug en dan, dan is men gered. Aanstaande jaar, vóór de verkiezingen, zoo gaat de ronk reeds, mogen de katholieken geene betwiste vragen aanraken. Vlamingen, gaat gij u laten foppen?... | |
Het manifest der Ste-Luitgaardisgilde van Dendermonde.Den 20n Februari 1905 vaardigde het bestuur der Sinte-Luitgaardisgilde van DendermondeGa naar voetnoot(1) een welsprekend en zeer eerbiedig-stout manifest uit tegen de houding der bisschoppen: Met innige droefheid stellen wij als christene Vlamingen vast, dat, indien het wetsvoorstel Coremans nog niet gestemd werd, zulks vooral te wijten is aan de tegenwerking van zijne Eminentie den kardinaal-aartsbisschop van Mechelen en van de Hoogweerdige bisschoppen van Brugge en van Gent. ‘Met allen eerbied en ootmoed, doch met oprecht leedwezen’ wees het stuk op de vaderlandslievende houding der bisschoppen van Kroatië, Ierland en Polen, terwijl onze hooggeachte Herders de zijde kiezen van de bevoorrechte hoogere | |
[pagina 105]
| |
standen en deze bijgevolg tegen het miskende verongelijkte verdrukte volk aanmoedigen en steunen in hunne vooroordeelen, in hunne onedele antivlaamsche gevoelens en in hunne antisociale en gevaarvolle houding ten opzichte der landstaal. Nog krasser was het volgende: Het heilig voorbeeld van den Zaligmaker zelven schijnt hier uit het oog verloren. Trouwens onzen Goddelijken Meester vond men steeds, gedurende zijn verblijf op aarde, te midden der zwakken en verdrukten om ze te beschermen tegen alle onrecht en tegen den overmoed en de willekeur der trotsche grooten, der plichtvergeten machtigen en dwingelanden. Onze Heilige Verlosser schonk, ten andere, aan zijne Apostelen de gaaf der talen, vooraleer zij zich over de wereld verspreidden ter onderrichting der volkeren. De opstand tegen de Vlaamsche bisschoppen, die volgens Mgr. Waffelaert wegens ‘hunne goddelijke zending’ alleen mochten gebiedten, werd onbewimpeld gepredikt, zij het dan ook in eenen uitertst eerbiedigen vorm: Vlamingen! Zoozeer als wij betreurt gij welzeker, dat onze geestelijke Hoofden zich aldus aan de spits van het leger der Franschgezinden plaatsen en zich bijgevolg er aan blootstellen voortaan de geduchtste vijanden van het Vlaamsche Volk genoemd te worden. Maar u daardoor laten ontmoedigen zult gij niet. Nog meer andere aangrijpende en verhevene beschouwingen bevatte dit uitvoerig stuk, dat eene der treffendste was, die sedert jaren in de Vlaamsche Beweging waren uitgevaardigd geworden, en dat in eenen nobelen, eerbiedigen, bezadigden toon was opgesteld, die in België niet alledaagsch heeten mag. Het werd natuurlijk zooveel mogelijk doodgezwegen door de clericale pers, Fransche en Vlaamsche, naar het wachtwoord der verbolgene bisschoppen. Het manifest der Dendermondsche Sinte-Luitgaardisgilde zegde slechts luidop wat veel clericale Vlamingen stil in hun hart dachten, en de verbittering tegen de Roomsch-katholieke kerkprelaten nam met den dag toe. Toen de verketterde en alom geschuwde christene democraten te Antwerpen op Zondag 12n Maart met pastoor Fonteyne | |
[pagina 106]
| |
en de advocaten Hector PlancquaertGa naar voetnoot(1) en Lebon, eene meeting hielden over Coremans' wetsvoorstel, waren veel leden van den Nederduitschen Bond toegesneld en juichten zij geestdriftig toe, terwijl advocaat Van den Broeck namens den Bond op het podium verklaren kwam, dat zijne clericale vrienden op dat vraagstuk het geheel en al eens waren met de christene democraten. Ons Recht, dat nagenoeg alleen in de gansche clericale pers stond om Coremans' wetsvoorstel nog te verdedigen, schreef zonder omwegen: De hoogere geestelijkheid verzet zich met hand en tand tegen de Vlaamsche Beweging... Maar de ontevredenheid zal niet immer met gelatenheid gepaard gaan; en dat het geestelijk gezag er deerlijk gehavend zal van afkomen, lijdt geen twijfel... Met innige voldoening zien wij, dat de Vlamingen zoowat alom feestelijk den bras geven van de slaafsche onderwerping, die plichtvergeten kerkvoogden van ons zouden willen eischen, waar 't geloof buiten kijf is en er slechts aristocratische haat voor 't volk en zijne taal op 't spel staan.. Doch in de Kamer verroerde noch Coremans noch niemand, buiten pastoor Daens, die zonder ophouden bij iedere gelegenheid vroeg, waarom de middelafdeeling van zich niets liet hooren; doch telkens werd hij door den voorzitter Schollaert met allerlei uitvluchten afgescheept. Tot de liberale leden van Kamer en Senaat richtte in in April de Liberale Vlaamsche Bond van Antwerpen het dringend verzoek ‘om door alle middelen het behandelen van het wetsontwerp te bespoedigen en het bij de bespreking vurig te ondersteunen en onverminkt te stemmen.’ Te gelijk bracht Ons Recht van Antwerpen de hooger vermelde allocution door Mgr. Waffelaert (in Juli 1904 te Brugge uitgesproken) aan het daglicht, hetgeen in de pers tamelijk veel gerucht maakte. Waarom bleef de middelafdeeling werkeloos? Als verslaggever had zij eerst den Gentschen werkman-volksvertegenwoordiger Huyshauwer aangeduid; maar deze was in Mei 1904 niet herkozen geworden. Nu vertelde men, dat Helleputte hem als verslaggever vervangen | |
[pagina 107]
| |
had, maar sedert geruimen tijd ziek was. Over de werkeloosheid der Kamer wisselden Pastoor Daens en De Vigne een paar brievenGa naar voetnoot(1), die enkele volksvertegenwoordigers schenen te hebben geprikkeld, daar Anseele, Buyl en Pieter Daens op het spoedig neerleggen van Helleputte's verslag aandrongen. Maar toen kwam de voorzitter Schollaert triomfantelijk met de verrassende verklaring: ‘De middelafdeeling heeft haren verslaggever nog niet aangeduid;’ waarop Buyl den voorzitter verzocht de middelafdeeling tot meer werkzaamheid aan te sporen. Heel bedaard antwoordde Schollaert als naar gewoonte met de geijkte formule: ‘Er wordt nota genomen van de vraag des heeren Buyl.’ En de middelafdeeling bleef slapen op hare beide ooren. Tegen 14n Mei 1905 werd een nieuwe Landdag te Leuven belegd, waarvan de bijwoning door een dringend manifest van het Algemeen Nederlandsch Verbond aan al zijne leden werd aanbevolen. In den ruimen de Bériotschouwburg zetelden aan het bureel, naast den voorzitter Reinhard, de volksvertegenwoordigers De Vigne, Buyl, Pastoor Daens en zijn broeder Pieter. Afwezige niet clericale Kamerleden (Anseele, Van de Walle, Van der Velde, Van Langendonck) verklaarden zich bij brieven ten voordeele van Coremans' wetsvoorstel. De clericalen waren in groote meerderheid op dien Landdag, maar geen enkel Kamerlid hunner partij was opgekomen, buiten Coremans, wien eene ovatie te beurt viel. De gebeurtenis van den dag was de redevoering van De Vigne (1), die oorverdoovend werd toegejuicht, toen hij verklaarde: De wet van 1883 heeft goede uitslagen opgeleverd voor de staatsgestichten. Zij is dus ook goed voor de vrije scholen. Thans wordt eene degelijke kennis van het Nederlandsch gevergd van de politieke mannen en van de propagandisten. We stellen er prijs op te staan tegenover tegenstrevers, die ons het hoofd kunnen bieden, liever dan tegenover zulke, die ontwapend zijn. We houden van de Staats-school, maar zien toch liever de kinderen in de vrije school dan op de straat. (Luide toejuichingen.) De liberalen zullen in de Kamer schier zonder uitzondering hunne stem geven aan Coremans' wetsvoorstel. (Ovatie). Veel bittere en dreigende woorden van clericale zijdeGa naar voetnoot(2) weerklon- | |
[pagina 108]
| |
ken op dien Landdag, die gehouden werd te Leuven, in de stad der Roomsch-katholieke Alma Mater, in de wetenschappelijke citadel van van het Belgisch ultramontanisme. Coremans, Heuvelmans, Adelfons Henderickx haalden er de bisschoppen tamelijk ruw over den hekel. Ook was de clericale pers zeer ongerust en hoogst ontevreden over den Vlaamschen Landdag van Leuven. | |
Het nieuw stelsel van Helleputte (1905).Doch nu gebeurde het lang verwachte mirakel: de middelafdeeling kwam bijeen. Al hare leden waren aanwezig, benevens Coremans en Van der Linden. Uit hare beraadslaging lekte, dat men na grondige bespreking een nieuw stelsel, dit van een gemakkelijk examen over het Nederlandsch, in de plaats der getuigschriften van Coremans' voorste), aan 't verzinnen was. Het was eene uitvinding van Woeste en van Schollaert en zij verwekte geene kleine beroering onder de Vlaamschgezinden. Ons Recht trok beslist te velde tegen die nieuwe oplossing en noemde het schilderachtig ‘eene doode musch.’ Een plakbrief van den Antwerpschen tak van het Algemeen Nederlandsch Verbond brandmerkte het voorgesteld examen als ‘eene fopperij op groote schaal.’ Den 22n Juni vergaderde de middelafdeeling opnieuw onder voorzitterschap van Schollaert en al hare leden (buiten Woeste) sloten zich aan bij het volgende voorstel van Helleputte: Het getuigschrift zal maar alleen afgeleverd worden aan degenen, die een examen zullen ondergaan hebben over de Vlaamsche taal, bestaande uit: 1o eene Vlaamsche vertaling, voor de oude humaniora uit het Latijn of uit het Grieksch, - voor de hedendaagsche humaniora, uit het Engelsch, het Duitsch of het Spaansch; 2o een Vlaamsch opstel zonder woordenboek; 3o eene ondervraging in het Vlaamsch over de vakken, die in den leergang van de rhetorikaklasse onderwezen worden. Het examen zou plaats hebben vóór eene jury, benoemd bij koninklijk besluit en bestaande uit een gelijk getal leeraars van het vrij en van het Staatsonderwijs, benevens den bestuurder van het gesticht, waar de leerling ter school ging, en eenen voorzitter, gekozen op eene dubbele lijst onder de leden der Koninklijke Vlaamsche Academie. Vander Linden en Vande Walle, bekende voorstanders van Coremans' wetsvoorstel, stemden met de overige leden, ook Coremans zelf. Van Cauwenbergh werd tot verslaggever der middelafdeeling benoemd, | |
[pagina 109]
| |
die nu hare taak eindelijk scheen volbracht te hebben. Maar aanstonds begreep men, dat het nieuw stelsel een bedekt graduaat was, waarvan de clericale meerderheid niet zou willen hooren, en daarenboven aan de Vlamingen een examen zou opleggen, waar de Walen van vrijgesteld bleven. Het doel was intusschen bereikt: er was alweer tijd gewonnen of liever verloren. De Kamer ging nogmaals uiteen zonder de hangende taalwet te hebben behandeld. Den 2n en 3n September hield het Davids-fonds te Lier eenen plechtigen Landdag ter gelegenheid der Belgische jubelfeesten. Schollaert zat voor, als eere-voorzitter van de maatschappij. Het wetsontwerp Coremans kwam er ter sprake en op voorstel van Adelfons Henderickx werd een dagorder aangenomen waarbij, onder meer, gezegd werd: De katholieke Vlamingen, te Lier in Congres vereenigd..., blijven overtuigd, dat Coremans' wetsvoorstel best het princiep huldigt van het gebruik der moedertaal als voertaal in het onderwijs, en kunnen de bezwaren, daartegen ingebracht, niet als ernstig beschouwen. Daar echter, krachtens de stemming der middelafdeeling, Helleputte's voorstel de prioriteit heeft voor de bespreking in de Kamers, kunnen zij zich aansluiten bij gezegd voorstel, op voorwaarde nochtans dat het examen, in dat voorstel voorzien, werkelijk ernstig weze en dat er de noodige verbeteringen worden aan toegebracht, onder andere om te beletten dat studenten van het Vlaamsche land zich aan de toepassing der wet zouden onttrekken. Die dagorder was een openlijk berusten in het onvermijdelijke kwaad, dat in de middelafdeeling was gebrouwd geworden. Coremans, die te Lier aanwezig was, werd door den voorzitter Schollaert uitgenoodigd om het woord te voeren; en de oude strijder vroeg zich af, - schreef Het Fondsenblad - ‘waarom de hoogere geestelijke overheid met ons niet medewerkt om eenen dam op te werpen tegen den modderachtigen stroom, die uit Frankrijk komt en geheel ons land verpest. Hopen wij, dat zij tot betere gevoelens kome!’ (Zouden de bisschoppen ook misschien in Coremans' oogen overgeloopen zijn tot het door hem uitgevonden parti de la Trance?) Hij besloot zijne zwaarmoedige toespraak met de woorden: Het is te hopen, dat tegen de verkiezingen van 1906 het wetsvoorstel Helleputte-Schollaert zal aanvaard worden, zoo niet geheel, dan toch grootendeels. Coremans zelf liet aldus zijn eigen kind in den steek om het | |
[pagina 110]
| |
nieuw ‘wetsvoorstel Helleputte-Schollaert’ met slecht verborgen tegenzin bij te treden. Was zulks de halfslachtige houding van het Davids-fonds, het Willems-fonds integendeel kantte zich tegen de stelsels van Schollaert en van Helleputte en bleef aan Coremans' wetsvoorstel getrouw, zooals het op bevel der jaarlijksche algemeene vergadering in een vertoogschrift aan de Kamer werd verklaard. Ook de Algemeene Raad van den machtigen liberalen Onderrichtsbond sprak eenen dergelijken wensch eenparig uit op een uitvoerig en zeer merkwaardig verslag van niemand minder dan den oud-burgemeester der hoofdstad Karel Buls. In November 1905 vergaderde de Kamer als naar gewoonte. Zou zij nog in dezen zittijd de taalwet in behandeling kunnen nemen? Ons Recht zag klaar in den toestand, en profeteerde de waarheid, toen het schreef, dat het ‘een twistappel was voor de katholieken’ naar het woord van eenen minister en dat de bespreking zorgvuldig zou vermeden worden in dit verkiezingsjaar 1906: Eerst moet de middelafdeeling nog vergaderen en moet zij nog eene beslissing nemen en moet de hoer Van Cauwenbergh zijn verslag nog neerleggen: een werk van weken en weken. En een dezer dagen schiet als een bliksemflits het akelige Te laat langsheen de telegraafdraden en vermelden de bladen: De Kamer heeft hare dagorder vastgesteld en Coremans' wetsvoorstel wordt verschoven. - Vlamingen, dat zal uwe schuld zijn... Waar blijft gij met uwe vergaderingen, met uwe meetingen, met uwe betoogingen, met uwe verzoekschriften en verzetschriften, met dien geestdrift, die al onze vroegere taalwetten voorafging en ze als stormenderhand winnen deed? | |
Nieuw tijdverlies.Den 23n November 1905 stelde de liberaal Termote (Brugge) in de Kamer voor, spoedig over te gaan tot de bespreking van Coremans' wesvoorstel, ‘sedert meer dan vier jaar neergelegd’, zooals hij deed opmerken. Na eenige woorden van Coremans scheepte de voorzitter Schollaert beide weer af met de bemerking, dat Van Cauwenbergh zijn verslag nog niet had ingediend, zoodat het voorstel tot bespreking ‘voorbarig’ was. ‘Welnu, ik zal het dan later herhalen,’ zei Coremans gelaten. In December kwam de middelafdeeling op nieuw en herhaaldelijk bijeen. Woeste las er eene nota voor ‘van de minderheid’ | |
[pagina 111]
| |
(dat was hij zelf alleen); en de andere leden redetwistten ondereen over allerlei moeilijke vragen als daar zijn: Wat verstaat men door ‘het Vlaaamsche land’? Wat te doen met eenen leerling uit het Vlaamsche land, die zijn rhetorikaklasse in 't Walenland uitdoet? Onder welk regiem zal hij staan, het Vlaamsche of het Waalsche? Mag men den leerling de keus der leerstoffen laten, waarover het examen loopen zal? enz. Het was aandoenlijk hoe die heeren tot in de minste bijzonderheden hunne taak ernstig opnamen. Tijdens de bespreking verklaarde Van de Walle, dat hij zich in Mei uit verzoeningsgeest met Helleputte's voorstel vereenigd had, maar dat hij nog steeds de voorkeur gaf aan Coremans' tekst. Schollaert vond, dat Helleputte's voorstel ‘eene schreeuwende ongelijkheid’ voor de Vlamingen daarstelde, daar zij aan een examen werden onderworpen om ter Hoogeschool te kunnen gaan, en de Walen niet. Hij stelde voor op nieuw zijn vroeger voorstel te onderzoeken, daar de middelafdeeling er nog niet over gestemd had. Van Cauwenbergh zegde, dat men aan de Walen ook een examen moest opleggen, hetgeen Coremans en Helleputte bijtraden. Beernaert en Woeste vonden zelfs Schollaert's formule ongrondwettelijk. De verwarring was algemeen en na jaren scheen alles weer in kwestie gesteld. Toch werd verteld, dat Helleputte een nieuw stelsel had uitgedacht: de vrije gestichten zouden namelijk de keuze hebben tusschen het onderwijzen van twee leervakken door middel van het Nederlandsch (taalwet van 1883), of het onderwijs in het Nederlandsch gedurende 8 uren per week (stelsel Schollaert), of het examen (eerste stelsel Helleputte). Alzoo werd iedereen bevredigd, hoopte men, door dit wetgevend mengelmoes ofte hutsepot. ‘Al die voorstellen’ - schreef Het Volksbelang - ‘zijn zoo buitensporig, dat ze neergelegd schijnen met de hoop van verworpen te worden; omdat “men” verlangt niets te moeten doen, en tevens wenscht te kunnen verklaren, dat “men” iets heeft willen doen.’Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 112]
| |
Het jaar 1906.In de nieuwjaardagen liet de Nederduitsche Bond op de muren van Antwerpen een geel plakkaat uithangen, dat op den man afging met Woeste, den voornaamsten vijand der voorgestelde taalwet, te lijve te gaan in dezer voege: Coremans' wetsvoorstel. Eenige dagen later hield de Nederduitsche Bond eene onstuimige vergadering, waarin de redenaars lang niet malsch waren. Heuvelmans zel vlakaf: 't Is nu reeds vijf jaar, dat de Vlamingen wachten. Zij zijn wel geduldig! Men heeft ons reeds lang genoeg getergd. Tegen de Antwerpsche volksvertegenwoordigers, die sedert lang Coremans in de steek lieten, werden hevige bedreigingen geuit met het oog op hunne herkiezing in Mei. Eenparig werd eene dagorder aangenomen, waarin gesproken werd van ‘eene zoo hardnekkige als oneerlijke tegenwerking’, van ‘slinksche middelen onder aanleiding van Woeste’. Als ‘besluit’ volgde, dat bij de aanstaande verkiezingen van Mei in al de Vlaamsche arrondissementen de vijandige clericale candidaten moesten vervangen worden door voorstanders van Coremans' wetsvoorstel. De Nederduitsche Bond zou de Vlamingen in al de kiesdistricten te dien einde ‘met raad en daad bijstaan, door zijne sprekers en door de meest doelmatige propagande’, zelfs door het verschaffen van candidaten, waar er zouden ontbreken. Nu werd de politieke toestand gespannen en dadelijk zag men het gezaghebbend Handelsblad, dat tot dan toe Coremans' stelsel had | |
[pagina 113]
| |
verdedigd, eenen halven omkeer maken bijna in den trant der bekeering van Het Fondsenblad. Zijne vroegere vrienden van den Nederduitschen Bond schold het nu openlijk uit voor ‘heethoofden, lawaaimakers, kladpapieren anarchisten, leeuwen van karton’, enz. De oneenigheid onder de clericale Vlaamschgezinden vermeerderde gedurig. De middelafdeeling had eindelijk hare verwarde en pijnlijke beraadslaging gesloten door het laatste voorstel van Helleputte (de vrije keus tusschen de drie voornaamste stelsels) aan te nemen met 2 stemmen (Woeste en Beernaert) tegen 4 onthoudingen! Die stemming zette de kroon op haar even langdurig als erbarmelijk knoeiwerk. Den 7n Februari legde Van Cauwenbergh het verslag der middelafdeeling neer en er ontstond te dier gelegenheid eene schermutseling in de Kamer, waaruit bleek dat er nog eene flauwe hoop kon behouden worden, dat de taalwet wellicht nog vóór de verkiezingen van Mei zou behandeld worden. Te Gent lieten alsdan eenige clericale Franschgezinde aristokraten eene petitie rondgaan tegen de taalwetten en in den Bien Public herbegon de veldtocht, waarvan de pater jezuiet Verest de veldheer was. Woeste, beweerde men, zat achter de schermen en zou in de Kamer eenen ‘goocheltoer’ spelen: Op 't laatste oogenblik - schreef Ons Recht - als alles in de war zal staan, zal hij een nieuw voorstel uit zijnen zak halen, dat zoo luidt: ‘Op 't einde der humaniora zal de leerling zijne kennis van 't Vlaamsch bewijzen door een examen, af te leggen vóór den overste van het gesticht, den professeur van rhetorika en den professeur van Vlaamsche taal uit het gesticht.’ Nogmaals hielden de clericale Vlaamschgezinden vergaderingen, waarin zij plechtige wenschen en bedreigingen stemden, terwijl de Fransche en Vlaamsche pers der bisschoppen in en buiten Brussel in hare vijandige houding volhardde, met den Gentschen Bien Public aan 't hoofd. Het bleek weldra uit den gang der Kamerdebatten, dat de zittijd nogmaals zou gesloten worden, zonder dat men over Coremans' wetsvoorstel zou hebben kunnen beraadslagen, Helleputte bekende het in Tijd en Vlijt te Leuven; maar minister de Trooz kondigde aan, dat hij een stelsel uitgevonden had, dat iedereen t'akkoord zou stellen, na de verkiezingen van Mei. | |
[pagina 114]
| |
De misnoegdheid steeg ten top onder de clericale Vlaamschgezinden, die de hoofden bijeenstaken en op eenige dagen tijds 400 mannen van aanzien en gezag uit al de Vlaamsche gewesten bijeenkregen om een ernstig openbaar vertoogschrift, dat in de Vlaamschgezinde dagbladen werd opgenomen, aan de clericale leden van Kamer en Senaat te zenden. Sedert de bekende vertoogschriften der liberale leiders aan de leden der linkerzijde bij het doordrijven der taalwet van 1878 had men zulk een indrukwekkende petitie niet meer gezien. Alhoewel het stuk schier uitsluitend en breedvoerig gericht was tegen het art. 2 der middelafdeeling, waarbij voor Brussel en zijne voorsteden eene uitzondering werd gemaakt, was het toch eene belangrijke betooging, waar de leiders der clericale partij moesten mee afrekenen. | |
De ‘taalwet de Trooz’.Den 23n April 1906 kwam minister de Trooz namens de Regeering een fonkelnieuw wetsvoorstel neerleggen, dat men te recht ‘de taalwet de Trooz’ doopte en dat, in den vorm van amendementen op Coremans' wetsvoorstel, een nieuw stelsel uitdacht om de moeilijkheid op te lossen, namelijk een soort van examen als het vroegere graduaat, dat Vlaamsch zou zijn in de Vlaamsche gewesten en Vlaamsch of Duitsch ad libitum in de Waalsche provincien. Voor de eerste maal sedert 1830 had een Belgisch ministerie het initiatief genomen tot het neerleggen eener belangrijke taalwet; maar men kon niet zeggen, dat er daardoor meer klaarheid in den verwarden toestand gekomen was; immers het examen van minister de Trooz was ingewikkeld en overladen. Daarenboven, en dit was zijn grootste euvel, het wetsontwerp de Trooz wilde de studie der Nederlandsche taal ook in het Walenland verplichtend maken en versterken, zoodat men op de hevige tegenkanting der Waalsche Kamerleden van alle richting rekenen mocht. Wellicht was dit het eigenlijke doel dier onverwachte ministerieele tusschenkomst in de reeds zoo verwarde zaak van Coremans' voorstel. Het werd zeer slecht onthaald in de pers. Ons Recht sprak van ‘de plompe listen van den minister’; Het Handelsblad van ‘eene ware fopperij’; zelfs het gemuilbande Fondsenblad keurde het af. In de middelafdeeling der Kamer werd het dadelijk onderzocht. | |
[pagina 115]
| |
Door Woeste verdedigd werd het er door Coremans en Helleputte bekampt. Dit zegt genoeg. Bij de stemming werd het aangenomen verklaard met 2 stemmen (Woeste en Beernaert) tegen vier onthoudingen (Helleputte, Van Cauwenbergh, Van de Walle en Schollaert). De leden, die zich onthielden, verklaarden de voorkeur te geven aan het oorspronkelijk wetsvoorstel Coremans. Zooals men ziet, was het eenvoudig in Mei eene tweede uitgave der potsierlijke stemming van Januari. Daarna ging de Kamer nogmaals onverrichterzake uiteen. Den dag vóór de sluiting der Kamerdebatten (10n Mei 1906) stelde Coremans weemoedig vast, dat zijn wetsvoorstel alweer wachten zou, en hij vroeg de behandeling bij den aanvang van den volgenden zittijd. Minister de Trooz beloofde zulks goedwillig tegen de volgende maand November; maar niemand nam die ministerieele belofte zeer ernstig op, en niet ten onrechte. Ons Recht was woedend: De comedie is uit... De Vlamingen zijn aldus door 't ministerie met de medeplichtigheid van verscheidene Kamerleden van 't Vlaamsche land op eene schandalige echt jezuietachtige wijze belogen en bedrogen geworden. Maar al de geweldige bedreigingen der vorige maanden werden vergeten. Er was geene sprake meer van den strijd aan te gaan tegen de Franschgezinde candidaten, van sprekers en mededingers door den Nederduitschen Bond in alle Vlaamsche arrondissementen te leveren, enz. De dag der verkiezingen naderde. Met Het Handelsblad verklaarde Ons Recht, dat de katholieke Vlaamschgezinden ‘niets anders kunnen doen dan, ondanks alles, te stemmen voor de Regeering.’ Het mooiste van al was nog dit: de liberale Vlaamschgezinden (‘de vriendjes van Het Volksbelang’), die sedert lange jaren niet opgehouden hadden dag aan dag aan te dringen op de noodzakelijkheid van de taalwet, werden door Het Handelsblad aangeklaagd als hebbende ‘evenveel schuld te dragen in het uitstellen van het wetsvoorstel Coremans als de hevigste Franskiljons.’ En het tamme Fondsenblad gewaagde nog strenger van deze ‘vertraging, waarvan alleen liberalen en socialisten de schuld zijn.’ Maar Ons Recht rukte onverschrokken de maskers af in een striemend hoofdartikel, getiteld Aan wie de schuld? Zijn antwoord was: aan de hoofden der papen- | |
[pagina 116]
| |
colleges, aan de Franschgezinde hoogere standen, aan de clericale dagbladpers ‘van hooger hand gepatroneerd’, die allen Coremans' voorstel hadden ‘bevochten op eene wijze en door middelen zooals er tegen de hevigste vijanden van den godsdienst wellicht nooit aangewend werden.’ Eenige dagen later schreef Ons Recht evenzoo met bittere verontwaardiging: ‘Wat al kuiperijen er bedacht en samenzwerinkjes er gesmeed werden dezen zomer, is niet te beschrijven.’ | |
Aartsbisschop Mercier en de andere bisschoppen.De oppositie had gehoopt het clericaal ministerie bij de Meiverkiezingen van 1906 omver te werpen. Dit gebeurde echter niet, doch de meerderheid der Regeering in de Kamer was toch van 20 op slechts 12 stemmen gevallen. Was de misnoegdheid der teleurgestelde clericale Vlaamschgezinden niet van eenigen invloed geweest op die halve nederlaag? Het kon moeilijk geloochend worden en algemeen begrepen de kopstukken der partij, dat men eindelijk iets moest doen. Maar wat? De bisschoppen en geestelijke orden wilden in hunne onderwijsgestichten volkomen vrij blijven, en de Vlaamschgezinden eischten eene taalwet om de vervlaamsching in die gestichten op te dringen. De moeilijkheid scheen voor geene oplossing vatbaar, toen de nieuwe aartsbischop van Mechelen als een deus ex machina optrad. Mgr. Mercier, een eenvoudig hoogleeraaar te Leuven, maar een geleerde van naam en lid der Koninklijke Academie van Brussel, was onlangs over het hoofd der vijf andere bisschoppen tot veler verbazing primaat van België geworden door 's Pausen wil. Hij was een schrander geslepen man, en, ofschoon een Waal van geboorte, had hij onze moedertaal aangeleerd. Men verzekerde, dat hij haar zeer genegen was en dat hij overtuigd was van hare groote sociale en politieke beteekenis in den strijd der partijen. In Juni 1906 hield hij te Mechelen in het bisschoppelijk St-Romboutscollege eene kleine Fransche toespraak, waarin hij zijne liefde en bewondering voor de taal der Vlamingen uitte, maar zich vijandig verklaarde aan elke wettelijke bepaling voor het vrij onderwijs. De Bien Public en de jezuieten waren opgetogen; doch de clericale Flaminganten konden niet gelooven, dat hun | |
[pagina 117]
| |
‘Vlaamschgezinde aartsbisschop’ den oorlog verklaren zou aan Coremans' wetsvoorstel. Eene polemiek ontstond in de pers over Mgr. Mercier's woorden en eene officieuse stenographie werd er van afgekondigd in de Voix de Malines van 10n Juni, waarin te lezen stond: Si vous me croyez sincère, je vous prie de faire tout votre possible à la Chambre, à la province, à la commune pour qu'on ne vienne pas commander dans nos collèges libres. Qu'on nous donne confiance. Dites-le dans vos meetings. Demandez-nous de faire ce que nous pouvons. Vous le savez fort bien: il y a toujours des jeunes qui veulent avoir le succès immédiat. Il faut savoir patienter. Ce que vous pouvez demander, c'est de marcher raisonnablement. La liberté d'enseignement est au-dessus de toutes les causes. Il faut que nous puissions faire ce que nous voulons dans nos collèges libres. Die zalvende taal was duidelijk genoeg. De aartsbisschop veroordeelde uitdrukkelijk de aanhangige taalwet Coremans. Tegelijk kondigde Ons Recht eene tweede toespraak af van den bisschop van Brugge, eene Latijnsche, den 26n Mei 1906 in eene vergadering zijner geestelijkheid (congregatio prosynodalis) uitgesprokenGa naar voetnoot(1). Mgr. Waffelaert betreurde het, dat ‘velen reeds in België’ het Vlaamsch als een dialect, en het Nederlandsch (‘de zoogenaamde Nederlandsche taal, met vreemde bestanddeelen vermengd en verheerlijkt,’) als hunne moedertaal beschouwden. Dit geschiedde door de schuld dergenen, die, onder voorwendsel van taal, onvoorzichtig trachten den geloofsgeest van het volk te vernielen of zelfs als niet bestaande te beschouwen. En 't is inderdaad van het allerhoogste belang, dat, met het aannemen der taal, niet ook de Nederlandsche letterkunde, zoo zij 't noemen, of de Nederlandsche boeken en schriften overal worden aangenomen, gelezen en verspreid. Niemand immers is het onbekend, dat diezelfde schriften over het algemeen naar rationalisme ruiken en dikwijls naar geloof scepticisme smaken. | |
[pagina 118]
| |
Na die oorlogsverklaring tegen de Nederlandsche taal, de Nederlandsche letterkunde en de Nederlandsche boeken, die als kettersch gebanvloekt en verboden werden, laakte de bisschop nog ten strengste de houding van die ‘zich noemende’ katholieken, welke ‘zelfs het geestelijke gezag versmadende, alsof het zijn recht overschreed, kost wat kost (per fas et nefas) hun eigen behagen in de Vlaamsche zaak betrachten.’ Dit was blijkbaar voor Coremans en zijne volgelingen gezegd. Die ‘veroordeeling der Vlaamsche Beweging’, zooals Ons Recht ze noemde, was tegelijk ‘een monument van naïeve onkunde op taalkundig gebied en van bekrompen onverdraagzaamheid’, zooals Het VolksbelangGa naar voetnoot(1) schreef. Het bleek heel duidelijk, dat men van de bisschoppen niets dan tegenstand te verwachten had. En nochtans kondigde de katholieke pers gedurig aan, dat Mgr. Mercier een warm Flamingant was, die er binnen kort het bewijs zou van leveren, met eene oplossing aan te brengen, beter dan die van Coremans' wetsvoorstel zelf. Op eenen Landdag van den Vlaamschen katholieken Landsbond te Brugge werd besloten te wachten naar de aangekondigde hervorming, beloofd door de bisschoppen, en voorloopig Coremans' taalwet te laten rusten. Maar Ons Recht had geen betrouwen en vertelde, dat, op een feestmaal, dat ten noorden van Antwerpen plaats greep ter gelegenheid van het toedienen van het Vormsel door den aartsbisschop, een clericaal volksvertegenwoordiger aan Mgr. Mercier zou gezegd hebben: ‘Eh bien, Monseigneur, il faudra que vous autres vous trouviez un moyen de nous délivrer de ce maudit projet de loi Coremans; car nous, députés, nous sommes forcés de le voter.’ | |
[pagina 119]
| |
De bisschoppelijke onderrichtingen (1906).Weldra vernam men, dat de Belgische bisschoppen te Mechelen onder voorzitterschap van hunnen primaat eene vergadering hadden gehouden, waarin zij hunne Instructions collectives over de vervlaamsching der papencolleges hadden vastgesteld. Einde September werd er de tekst van bekend en in de pers alom besproken. Die Instructions kwamen hierop neer: 1o In de voorbereidende afdeelingen (lagere scholen aan de colleges gehecht) zal het onderwijs in alle vakken tweetalig zijn. Te gelijk drongen al de bisschoppen (ook Mgr. Waffelaert) er op aan, dat niet eene gewesttaal, maar het algemeen Nederlandsch zuiver zou gebruikt worden. Maar zij voegden er bij, dat in de Hoogescholen, de officieele zoo min als de katholieke Leuvensche, van geene vervlaamsching kon sprake zijn, omdat de katholieke liefdadigheid geene twee hoogescholen te gelijk zou kunnen onderhouden en omdat het Fransch noodzakelijk het Vlaamsch moet overheerschen in de loopbanen, waartoe de universiteit voorbereidt. Uitdrukkelijk verklaarden de bisschoppen: De humaniora-studiën zijn, wat haar wezen betreft, dezelfde bij al de Europeesche volkeren. Zij zouden hun doel missen, indien zij de Belgen binnen de enge grenzen van hun land insloten. Zij zijn bestemd om aan den jongeling, welke ook zijne nationaliteit zij, de algemeene opleiding te schenken, die alleen hem toegankelijk maakt voor een hooger onderwijs en de deur openstelt voor universitaire studiën, wetenschappen, letteren en wijsbegeerte. Het is dus noodig, dat de voertaal van het aldus begrepen onderwijs eene internationale taal zij en, in ons land, kan dit natuurlijk niets anders zijn dan het Fransch... Het hooger onderwijs in zijne verhevene opvatting heeft voor doel de algemeene belangen der beschaving te bevorderen... En, daar eenieder mensch is, vooraleer Belg te zijn, dit wil zeggen, daar de algemeene belangen der beschaving hooger staan dan de partikuliere belangen van een volk, moet de kultuur van het Fransch, voor wie geroepen is eene rol te spelen in de algemeene beweging der gedachten, den voorrang hebben op het Vlaamsch.’ Dit plechtig bevelschrift der Roomsch-katholieke prelaten verwekte bij al de clericale Vlaamschgezinden eene diepe teleurstelling en bij de overtuigdste geene geringe verbittering. Was dat nu de oplossing der bisschoppen? Het Handelsblad drukte onbewimpeld de onte- | |
[pagina 120]
| |
vredenheid der Antwerpenaren uit, die reeds den 30n September met eenige Flaminganten der Scheldestad eene vergadering hielden, waarin zij met Juliaan Vander Linden van Brussel aan 't hoofd weigerden, op eenen overigens zeer eerbiedigen en waardeerenden toon, in de schikking der bisschoppen te berusten. Eene polemiek was over het geheele land losgebroken. Pater Verest en Prof. Mansion, welke beide (naar men beweerde) aan het opmaken der bisschoppelijke onderrichtigen geholpen hadden, schreven elken dag in den Bien Public, dat men de bisschoppen volgen moest en afzien van Coremans' noodlottig wetsvoorstel. De Bien Public beweerde zelfs, dat elke tusschenkomst van den wetgever overbodig was, nu al de vrije colleges de bevelen der bisschoppen naleefden. Als voorbeeld gaf hij het Ste-Barbaracollege der Gentsche jezuieten op: ‘Nous constatons dans son programme réformé que toutes les matières, à l'exception du français et du flamand, doivent être enseignées dans les deux langues.’ Zulke tastbare leugens, waarbij de jezuieten in hunne gestichten de taalwet van 1883 ver voorbij zouden streven, herinnerden aan de onbeschaamde beweringen van den Aalsterschen clericaal De Sadeleer in de Kamer tijdens de bespreking over de taalwet De Vigne-Coremans in 1883. Doch hetgeen het optreden der bisschoppen vooral bedorven had, was hunne afkeurende uitspraak over de zaak der vervlaamsching van het hooger onderwijs en nog meer hunne verklaring, dat het Fransch als wereldtaal boven de moedertaal der Vlamingen den eersten rang in gansch België moest behouden. Ons Recht schreef bitter melodramatisch: Goddank, nu is alle twijfel opgeheven. Nu weten wij met wien we te doen hebben. Nu moet elk onbevooroordeeld man de blinddoek afvallen... Mgr. Mercier Mgr. Mercier! Wel het Vlaamsche Volk zag met zooveel vertrouwen tot U op. Gij waart zijn redder, zijn lieveling, zijn Marcellus, nog voordat Gij tot uw hoog ambt geroepen werdt. Gij, Waal, gingt de laatste veete tusschen de twee volksstammen doen vergeten. Gij gingt op duurzame gronden de verbroedering stichten. En Onze Tijd voor God, taal en Vaderland van Brussel schreef bedaarder, maar niet minder kras: | |
[pagina 121]
| |
Het geheele stuk laat een droeven indruk na. Men gevoelt zich bemeesterd, niet door gramschap of verontwaardiging, maar door schaamte en bittere teleurstelling, omdat de Hoogere geestelijke Overheid, alhoewel het Vlaamsche volk niet ongenegen, blijkbaar medelijdend neerstaart op ons wroeten en kampen; onbewust van 't edele doel, dat wij najagen; onbewust ook van 't gevaar, dat ons volk bedreigt... Inderdaad, op eene vergadering te Antwerpen bijeengeroepen door den Nederduitschen Bond (8n October 1906), werden de onderrichtingen der bisschoppen als onvoldoende afgekeurd door redenaars uit Antwerpen, Brussel, Leuven, Lier en Hasselt, na eene heftige bespreking van meer dan drie en half uur, gevoerd tegen eenige priestersGa naar voetnoot(1), welke door de bisschoppen afgezonden waren om hen te verdedigen. Adelfons Henderickx, die sedert Mei volksvertegenwoordiger van Antwerpen was geworden, legde ten slotte de volgende verklaring af, die oorverdoovend werd toegejuicht: Sedert vijf- en twintig jaar vragen wij aan onze geestelijkheid een Vlaamsch onderwijs en zes jaar hebben wij strijd geleverd voor het wetsvoorstel Coremans. En nu dat wij den zege nabij zijn, zouden wij de wapens moeten neerleggen? Dat kunnen, dat mogen wij niet. | |
De Kamer weer bijeen (1906).Zoodra de Kamer in November weer bijeen was, werd de strijd nog heviger. Eene groep afgevaardigden der clericale Vlaamschgezinden uit alle gewesten werden in 't Paleis der Natie ontvangen door hunne volksvertegenwoordigers Coremans, Helleputte, Vander Linden, Desmaisières, Lepaige en Adelfons Henderickx, aan wie zij hunne laatste kiesbeloften herinnerden aangaande Coremans' voorstel en die zij aanspoorden te bewerken, dat de bespreking ervan aan het hoofd der dagorder zou geplaatst worden, zooals minister de Trooz in Mei had beloofd. Van liberale zijde kwam de knappe omzendbrief van den Liberalen Vlaamschen Bond van Antwerpen hetzelfde vragen aan de leden der linkerzijde. Dat liberaal manifest uitte zich in zeer strenge | |
[pagina 122]
| |
woorden over de onderrichtingen der bisschoppen. Ook Prof. Aug. Vermeylen der Brusselsche hoogeschool gaf een kranig stuk in zijn tijdschrift Vlaanderen. De clericale Vlamingen kwamen nu op met een tweede groot vertoogschrift, waaronder 360 handteekeningen te lezen stonden van geneesheeren, apothekers, rechters, advocaten, leeraars, hoogleeraars, notarissen, ingenieurs, groothandelaars, schepenen en gemeenteraadsleden van steden en dorpen, leden der Koninklijke Vlaamsche Academie, enz.; met een woord, allen mannen van invloed en velen van aanzien in hunne partij. Dit deftig, bezadigd en eerbiedig vertoogschrift, dat openbaar werd gemaakt, was gericht tot de zes Belgische bisschoppen, die men bedankte voor hunne goede bedoelingen; maar men weerlegde hun stelsel op grondige en kernachtige wijze. De vooringenomenheid der bisschoppen voor het Fransch boven het Nederlandsch werd als volgt beantwoord: Nederlanders, Denen, Zweden, Portugeozen, enz., bezigen hunne taal als hoofdtaal en voertaal in al de graden van 't onderwijs. Wij gelooven niet, dat iemand zal beweren, dat zij daardoor binnen de enge grenzen van hun land gesloten zijn en een hoogeren trap van ontwikkeling zouden bereiken, indien zij Engelsen, Spaansch, Buitsch of Fransch tot voertaal aannamen.Ga naar voetnoot(1) Ten slotte herinnerden de 360 onderteekenaars aan hunne bisschoppen met allen eerbied de gulden spreuk: In necessariis unitas, in dubiis libertas, in omnibus charitas. Zooals Prof. Vermeylen in Vlaanderen deed opmerken, waren de bisschoppelijke onderrichtingen, hoe Franschgezind ook in den grond, toch een bewijs, dat de Roomsche prelaten met de Vlaamsche Beweging moesten beginnen af te rekenen. Tien jaren vroeger zouden zij zich om Coremans en zijne taalwet niet bekreund hebben. Hun veto zou machtig genoeg zijn geweest om de rechterzijde te doen buigen. Ten anderen was het vertoogschrift der 360 onderteekenaars het bewijs, dat de clericale Vlaamschgezinden niet voornemens waren het hoofd deemoedig te bukken onder den krulstaf van het episcopaat, zooals Mgr. Waffelaert in zijne beruchte verklaringen het hun als een | |
[pagina 123]
| |
godsdienstige plicht wilde opleggen. Het is te denken, dat de Belgische kerkprelaten niet weinig verwonderd waren over dien onbuigzamen wederstand der clericale Vlaamschgezinden. Wat er ook van zij, eenige dagen later kon men in Ons Recht het volgend berichtje lezen: Mgr. Mercier, aartsbisschop van Mechelen, heeft eenen brief aan den heer Van Kerckhoven-Donnez, voorzitter van den Nederduitschen Bond, gericht, in antwoord op den brief der Vlaamsche intellectueelen aan de Bisschoppen van België. Zijne Hoogwaardigheid laat weten, dat hij kennis van dien brief aan zijne hoogeerwaarde collega's gegeven heeft en dat de Bisschoppen welwillend zullen onderzoeken in welke mate het zou voordeelig zijn met die wenschen rekening te houden. Daar de bisschoppelijke dagbladpers niet ontwapende, maar integendeel het beginsel van regeling bij de wet der vervlaamsching in de vrije clericale colleges met gelijke en zelfs stijgende hardnekkigheid bleef bekampen, was het blijkbaar, dat het episcopaat niet te bekeeren was, hetgeen overigens niemand verwonderde. Sedert de opening der Kamer had Coremans herhaaldelijk gevraagd, dat men zijn wetsvoorstel bespreken zou. Den 19nDecember drong er de liberaal Vande Walle nogmaals op aan en Coremans liet bittere klachten hooren. Hij werd bijgesprongen door zijnen partijgenoot J. Delbeke (Roeselare), geholpen door Woeste, (die nochtans te gelijk aankondigde, dat hij de taalwet zou bevechten); en de Regeering gaf toe. Er werd besloten, dat men beraadslagen zou, zoodra de aangekondigde mijnenwet uit te voeten zou zijn, dat is na de Kerstvacantie. Dat was eindelijk toch een goede stap vooruit. Nog werd vóór nieuwjaar het bestuur van den Katholieken Vlaamschen Bond van Brussel in 't Paleis der Natie ontvangen door Vander Linden, Nerincx, De Lantsheere, De Coster, Wauwermans, Hellinckx en Renkin, volksvertegenwoordigers der hoofdstad, die beloofden de bespreking te bespoedigen en erkenden, dat de onderrichtingen der bisschoppen de taalwet niet overbodig maakten. In een nieuw vertoogschrift van den Katholieken Vlaamschen Landbond werd terecht opgemerkt, dat de onderrichtingen van geene kracht waren, noch in de talrijke gestichten der paters jezuieten, jozefieten, enz., waarover de bisschoppen geen toezicht hadden, noch in de private Instituts (Rachez, Dupuich, Laurent, Robert, Michot, enz.) van Brussel, Gent en Antwerpen, die duizenden leerlingen telden | |
[pagina 124]
| |
in de hoofdstad en in geheel het Vlaamsche land. Om de zure pil wat te vergulden, beweerde het verzoekschrift, dat ‘niet alleen het vrij onderwijs, maar ook en evenveel het Staatsonderwijs in het Vlaamsche land te wenschen overlaat,’ hetgeen met de waarheid volkomen in strijd was, daar de taalwet van 1883 sedert meer dan twintig jaren aan de atheneums en middelbare scholen van den Staat op de verfranschte geestelijke scholen eenen onloochenbaren voorsprong had gegeven. Zulks getuigde Hertogs, de nieuwe bursgemeester van Antwerpen, schier te gelijk in eene geruchtmakende redevoering, die hij hield bij de uitreiking der belooningen aan de zeer talrijke overwinnende leerlingen van het atheneum der Scheldestad in den algemeenen wedstrijd tusschen al de gestichten des lands. Hij zei onder meer: Die uitslagen bewijzen, dat het gebruik van het Nederlandsch als voertaal bij de lessen in enkele vakken weldoende heeft ingewerkt op heel het onderwijs. We mogen het wel bekennen: in vroegeren tijd stond ons atheneum op verre na niet zoo hoog als thans en maakten wij in den palmares van den algemeenen wedstrijd een heel schamelijk figuur. Het is slechts na de toepassing der wet van 1883, dat de toestand van lieverlede verbeterde, tot we eindelijk heelemaal aan de spits kwamen van al de gestichten van middelbaar onderwijs in het land. Die verbetering geschiedde geenszins ten nadeele van de Fransche taal, waarin gij niet minder dan 26 onderscheidingen behaaldet, tegen 29 in het Nederlandsch, dus ongeveer evenveel.... Zijn deze feiten niet leerrijk en wijzen zij niet gebiedend op de verplichting om af te breken met een verfranschend stelsel van opvoeding en onderricht, dat indruischt tegen de natuur? Daarenboven bleek het weldra zonneklaar uit allerlei verpletterende mededeelingen der dungezaaide clericale Vlaamsche bladen, die Coremans' wetsvoorstel dorsten verdedigen, dat de veelbelovende bisschoppelijke onderrichtingen nergens op eene ernstige wijze door de eigene papencolleges der bisschoppen werden nageleefd, in zooverre dat de jeugdige leden der Vlaamsche Wacht van Antwerpen zich verstoutten in Februari een breedvoerig en heftig vertoogschrift in 't Nederlandsch (met eene Italiaansche vertaling erbij) te zenden aan den nieuwen Paus Pius X om zijne tusschenkomst in te roepen ten voordeele der Coremanswet bij de Belgische bisschoppen, die wij - zegden de onderteekenaars - wel kenden als de bedekte vijanden van het Vlaamsche volk, maar die zich nu openlijk als zijne tegenstrevers aanstellen... en aan katholieke dagbladschrijvers, voorstanders van het wetsvoorstel Coremans, het zwijgen opleggen, terwijl zij de Franschgezinde konfraters vrijelijk hunne pen in den haat en den hoon van den Vlaming laten doopen en daarin voor geen dwaasheden of lage smaad woorden terugdeinzen. | |
[pagina 125]
| |
Verder wezen de onderteekenaars op het voorbeeld van wijlen den grooten apostel der Kroatische taal en nationaliteit Mgr. Strossmayer, dien zij voor eenen Poolschen bisschop hielden. Ten slotte drukten zij de eerbiedige hoop uit, dat de Paus de bisschoppen tot betere gevoelens zou brengen. Daar was wel weinig op te rekenen, aangezien Ons Recht te gelijk schreef: Wij hebben het bewijs, dat de hoogere geestelijkheid hardnekkig voortgaat alles in 't werk te stellen om het wetsvoorstel te doen schipbreuk lijden. Het is hier eene kwestie van To be or not to be; want, moest het wetsvoorstel aangenomen worden, dan zouden de H.H. Bisschoppen eene zedelijke nederlaag ondergaan en zou hun oppergezag er veel door verminderen. | |
De bespreking in de Kamer (Mei, Juni en Juli 1907).Veel langer dan men gedacht had, hield de mijnenwet, die ook een gewichtig Vlaamsch debat deed ontstaan, de Kamer bezig en zij bracht zelfs eene pijnlijke ministerieele crisis te weeg, waarbij het hoofd der Regeering, 's Konings gunsteling, de nieuwbakken graaf de Smet de Naeyer met een drietal zijner collega's aftreden moest om plaats te maken voor een ministerie de Trooz. Zoo kon Coremans' wetsvoorstel, dat na de Kerstvacantie in behandeling moest komen, niet vóór het Paaschverlof worden besproken en kwam het slechts na de samenstelling van het nieuw ministerie aan de beurt. Baron Descamps-David was nu de opvolger van de Trooz geworden in het Departement van Openbaar Onderwijs, dat herdoopt was geworden in ‘Wetenschappen en Kunsten’, als het ware om duidelijk aan te toonen, dat de clericalen zich hoe langer hoe minder bekreunden om het hun eilaas, toevertrouwde openbaar onderwijs van den Staat. Minister de Trooz, de slimme vader der ‘taalwet’ door hem neergelegd in April 1906, bleef overigens de man, die in de bespreking namens de Regeering optreden zou. Men vernam dan ook, dat hij als voorbereiding eenen vertrouwelijken omzendbrief gezonden had aan de studieprefecten der atheneums en stadscolleges van het Walenland, waarbij hun inlichtingen werden gevraagd over het aanleeren van het Nederlandsch in hunne gestichten. Tegelijk liet Mgr. | |
[pagina 126]
| |
Mercier door de diocesane schoolopzieners al de bisschoppelijke colleges inspecteeren om na te gaan hoe het er met datzelfde onderwijs stond. Ook schreef de aartsbisschop aan de bestuurders der colleges voor, de beste Vlaamsche hand-, leer- en woordenboeken op te sporen en ieder in zijn gesticht ‘een goede Vlaamsche leesbibliotheek’ te vormen. Met ophef werd dit alles door de goedgezinde pers uitgebazuind, om te bewijzen dat er geene taalwet meer noodig was; terwijl integendeel Ons Recht, Onze Tijd, De Vlaamsche Vlagge, en vooral het knappe nieuwe Leuvensche weekblad Hooger Leven, dat door enkele professors en oud-studenten der katholieke Alma Mater werd opgesteld, met onloochenbare feiten kwamen bewijzen, dat men niets deed dan zand in de oogen te strooien en de verfransching alom zoo goed als onaangeroerd liet voortwoekeren. Dit waren de voorafgaande parades en manoeuvers vóór den grooten veldslag. In de zitting van 16n Mei 1907 - Coremans' wetsvoorstel was den 9n Augustus 1901 neergelegd geworden - begon eindelijk de bespreking in de Kamer. Tot op 't laatste oogenblik had men nochtans kleine listjes verzonnen om haar nog wat te verdagen. Kort vóór de Paaschvacantie had alzoo Woeste te vergeefs beproefd eerst de kieshervorming aan de beurt te laten komen; en, wanneer na Paschen de Kamer weer bijeen was en de bespreking onvermijdelijk scheen, stelde de voorzitter Schollaert in extremis nog voor, eerst een paar begrootingen te behandelen, waarvoor niet minder dan een zestigtal sprekers ingeschreven waren! Maar Jan Van Rijswijck's opvolger in de Kamer Louis Franck herinnerde krachtig aan de belofte van Minister de Trooz, en die laatste onmachtige list werd verijdeld. Degenen, die zich nu inbeeldden, dat er eindelijk spoed en ernst zou gemaakt worden met Coremans' wetsvoorstel en met al de amendementen of taalwetten, welke gaandeweg sedert 1901 als paddestoelen rondom den oorspronkelijken tekst waren opgeschoten, kenden voorwaar noch de Belgische Kamer noch de hardnekkige vijanden der vervlaamsching van het zoogezegd vrij middelbaar onderwijs. Hetgeen tijdens de bespreking gebeurde, overtrof al de verwachtingen. Na eene kleine rede van Vande Walle, die de verrassende mededeeling bracht, dat de geestelijke gestichten van middelbaar onder- | |
[pagina 127]
| |
wijs in het Vlaamsche land niet minder dan 18.510 leerlingen telden, die jaarlijks aan de taalwet van 1883 ontsnappen, kwam De Vigne, de ware vader dier taalwet, met eene kalme en verhevene redevoering de beraadslaging openen. Te recht noemde hij het voorstel van minister de Trooz eene ingeving van Machiavelli, met het doel ‘om Coremans' wetsvoorstel in den grond te boren en de stelling der bisschoppen te doen zegepralen,’ daar het voorgeschreven examen de Walen zonder eenige reden zou verontrusten en daar het bovendien veel te moeilijk was. Daarna verdedigde hij Coremans' wetsvoorstel met de beste argumenten. Maar dadelijk stond Woeste op en sprak eene lange plechtige rede uit, waarin hij al de drogredenen opeenstapelde, die sedert lang in de Kamer tegen elke nieuwe taalwet gebruikt werden: Niet zonder een gevoelen van vaderlandslievenden angst - zoo begon hij - zag ik het voorstel van mijnen achtbaren vriend den heer Coremans verschijnen; want het hoort tot die voorstellen, welke de nationale eendracht kunnen verbreken. En zoo ging hij voort: Koning Wilhem I, de Omwenteling van 1830, de ongrondwettelijkheid van het wetsvoorstel tegenover de vrijheden van taalgebruik en onderwijs, de eed van getrouwheid aan de Grondwet door de volksvertegenwoordigers afgelegd, de Chineesche muur, die men optrekken wilde rondom het Vlaamsche land, enz., enz., toute la lyre. Daarna ging de sluwe advocaat aan 't vitten over al de voorgestelde amendementen en trachtte hij zooveel duisterheid en verwarring aan te brengen als mogelijk. De leider der rechterzijde overtrof zichzelven. Men zag wel, dat hij eenen grooten slag leverde om de bisschoppen te redden. Maar Louis Franck antwoordde met eene meesterlijke rede en legde Woeste onbarmhartig op den rooster met hem te herinneren, dat hij in 1894, op den vooravond eener algemeene Kamerverkiezing, voor Coremans' tweede amendement gestemd had, te gelijk met de Trooz, Aug. Delbeke, Liebaert, Helleputte, nu allen ministers geworden, en tegenstanders van het aangeboden wetsvoorstel. Een vertegenwoordiger uit het door en door Vlaamsche Kernpenland, Versteylen veroorzaakte veel opschudding door zijn bekrompen verzet tegen de taalwet en zijne verdediging van het verfranscht | |
[pagina 128]
| |
onderwijs van het jezuietencollege van TurnhoutGa naar voetnoot(1). Daarna sprong de Doorniker Waal Hoyois hem heftig bij, evenals de Limburg-Stirum, Carton de Wiart en Wauwermans. Integendeel voegden zich J. Delbeke, Persoons en andere Vlamingen flink bij de verdedigers der taalwet. Segers, in eene zeer behendige zoetsappige rede, kwam nu met een nieuw stelsel voor den dag, dat de wet van 1883 zou afgeschaft en vervangen hebben en dat de Brusselsche gestichten aan strengere voorschriften zou hebben onderworpen. Het doel was blijkbaar om tweedracht te zaaien onder de Waalsche en Brusselsche liberalen en socialisten, die voor de taalwet wilden stemmen. De beraadslaging, gedurig door intermezzo's onderbroken, sleepte reeds sedert vier weken, toen het hoofd van het ministerie, de vader der ‘taalwet de Trooz’ eindelijk het woord nam. Als naar gewoonte was hij buitengewoon behendig en driest te gelijk. Hij sloeg ook op de vaderlandsche trom en bezwoer de Kamer zijn stelsel boven dat van Coremans te stellen, omdat het de Grondwet niet schond en het geheele land omvatte. Maar zijn rede miste haar doel, omdat hij niet wilde geven wat de Vlamingen vroegen en omdat hij te gelijk aan de Walen iets wilde opleggen, dat zij niet verlangden en de Vlamingen ook niet eischten. Daar minister de Trooz zich beriep op zekere zalvende Vlaamschgezinde uittreksels uit de bisschoppelijke onderrichtingen van Mgr. Mercier en zijne collega's, las de socialist Terwagne de anti-Vlaamsche verklaringen er uit voor, alsmede de veroordeeling der Nederlandsche taal en letterkunde (‘den Noorderduivel van de | |
[pagina 129]
| |
ketterij en het rationalisme’) van Mgr. Waffelaert. Zijne knappe democratische rede maakte veel indruk op de Kamer. De vijfde week brak aan en nu kwam de verslaggever der middelafdeeling Van Cauwenbergh aan het woord om allerlei ingewikkelde uitleggingen te geven over de verschillende voorgestelde stelsels, hetgeen nog meer verwarring bracht. De christen-democraat P. Daens had tot hiertoe alleen in 't Vlaamsch gesproken, als naar gewoonte, en natuurlijk om de taalwet Coremans te ondersteunen. Dit deed nu ookGa naar voetnoot(1) Henderickx in eene kranige redevoering, die nu en dan door schier uitsluitend Vlaamsche onderbrekingen doorspekt werd. In de zesde week daagde Woeste weer op. Hij maakte verschil tusschen Vlamingen en Vlaamschgezinden, loochende, te midden van hevige protesten op veel banken der Kamer, dat het Vlaamsche volk de aanneming der taalwet wenschte, trachtte nogmaals zijne stemming van 1894 uit te leggen en besloot met de melodramatische verklaring: Twee onzer grondwettelijke vrijheden staan op het spel. Als dergelijk belang in eene zaak is betrokken, mag het niet worden opgeofferd. In de zesde week sprak Coremans, die wegens ziekte en vermoeienis eerst uitstel gevraagd had. Hij was slechts de schaduw geworden van den stoeren voorvechter uit de vroegere jaren. Zijne rede was buitengewoon onsamenhangend en middenin vroeg hij om wat te mogen rustenGa naar voetnoot(2). In de tusschenpoos trad Anseele op, die eene korte, krachtige rede hield: Laat ons de voorgestelde wet kortbondig samenvatten - riep hij uit. - Zij is niet ongrondwettelijk. Zij laat den Walen hunne voertaal, het Fransch. Gedeeltelijk maakt zij het Vlaamsch tot voertaal in het Vlaamsche land; en zoo zal het middelbaar en hooger onderwijs vruchten afwerpen voor gansch het Vlaamsche land... Coremans' wet is niet van aard om een Chineesche muur rondom Vlaanderen te worden. Onwetendheid noem ik eenen Chineeschen muur! Den laatsten dag der zesde week ging men eindelijk over tot | |
[pagina 130]
| |
het bespreken der artikels. Blijkbaar was de rechterzijde nog zeer verdeeld. In de afgeloopen weken had zij herhaaldelijk geheime vergaderingen gehouden; maar men was er niet toe geraakt onder de clericale meerderheid eene formule te vinden, waarop men het eens zou zijn. Reeds vroeger was de sluiting der algemeene bespreking, gevraagd door de oppositie, van week tot week verdaagd. Nu wilde de meerderheid nog niet overgaan tot de stemming over de artikels, ondanks het herhaald geroep der minderheid. De Waal Harmignie kwam zelfs eene geheel nuttelooze redevoering uitspinnen om tijd te winnen en het uur der stemming te overschrijden, zoodat de socialist Terwagne het ‘een bestoken spel’ noemde. De kalme De Vigne sprak luidop van ‘obstructie’ en Terwagne riep vervolgens: ‘'t Is eene weddingschap! Hij heeft aan zijne vrienden beloofd tot kwart vóór 5 uren te spreken!’ terwijl zijn partijgenoot Van Langendonck te midden van een algemeen gelach hem leuk terechtwees: ‘Hij moet nog zes minuten spreken, om tot het uur, door het reglement bepaald, te geraken!’ De comedie slaagde en de stemming werd tot de zevende week verdaagd. Ondertusschen was het geheele land in rep en roer geraakt. De clericale pers, buiten Het Handelsblad, Ons Recht, Onze Tijd en Hooger Leven, was schier eenparig tegen Coremans' wetsvoorstel, met Het Fondsenblad en Het Nieuws van den dag aan 't hoofd. Zij volgde blijkbaar het wachtwoord der bisschoppen, daarin blindelings gesteund door de Brusselsche Fransche bladen der beide oude StaatspartijenGa naar voetnoot(1). Alleen Le Peuple der socialisten en de liberale Dernière Heure hadden te Brussel eene flinke houding. Zoo goed als al de libeberale Vlaamsche bladen deden hetzelfde. De hardnekkigste tegenstander was de Bien Public en in Het Fondsenblad kwam Prof. De Ceuleneer, die vroeger zooveel inkt besteed had om de billijkheid en de grondwettelijkheid van Coremans' wetsvoorstel zonneklaar te bewijzen, ook eene lans breken in tegenovergestelden zin. Overal werden groote geestdriftige en rumoerige meetingen | |
[pagina 131]
| |
en landdagen der Vlaamschgezinden gehouden. Indrukwekkend waren vooral de vergaderingen te Leuven, te Antwerpen en te Gent, waar sprekers van alle partijen optraden, om Coremans' taalwet te verdedigen. | |
De stemmingen.Eindelijk kwam de zevende week der beraadslaging in de Kamer, de week der stemmingen. Zij was vol verrassingen en leverde eene tevens treurige en potsierlijke bladzijde voor de geschiedenis der Vlaamsche Beweging. De clericalen, en niet het minst de Vlaamschgezinden onder hen, speelden daar eene rol, die weinig stichtend mag heeten. De kansen schenen nochtans voordeelig. In gemeen overleg werd het voorstel Coremans eerst ter stemming gelegd, met de wijzigingen door Buyl, Lepage en Lemonnier voorgesteld. Door eene voorafgaandelijke verklaring van Coremans en Henderickx had de Kamer vernomen, dat zij er in toestemden aan het ontwerp zekere wijzigingen toe te brengen, die overeenkwamen met de amendementen Buyl. Daar deze laatste door de beide linkerzijden aangenomen waren, kon men hopen, dat de stemmen der clericale vrienden van Coremans, gevoegd bij die der eenparige linkerzijden, de overwinning zouden hebben verzekerd. Maar nu kwamen de teleurstellingen. De eerste stemming greep plaats over de vraag waar de toekomstige wet van toepassing zou zijn: in het geheele land of alleen in de Vlaaamsche gewesten? De voorzitter Schollaert legde dus allereerst de eerste regelen van den tekst in stemming: ‘In de provinciën Antwerpen,West Vlaanderen, Oost Vlaanderen en Limburg alsmede in de arrondissementen Leuven en Brussel...’ Het scheen wel, dat daaromtrent geen verschil van zienswijze in de Kamer bestond. Het Beknopt Verslag vermeldt dan ook, dat de voorzitter zei: ‘Er is geen verzet, meen ik, tegen het eerste gedeelte van 't amendement.’ Dat dacht ook iedereen op de banken der beide linkerzijden; ook achtte men het overbodig de stemming bij naamafroeping te vragen: eene stemming bij zitten en opstaan, waarbij men dacht, dat schier alle leden der | |
[pagina 132]
| |
Kamer eenparig zouden zijn opgestaan, moest volgen. Zelfs degenen, die begeerden de wet niet te zien toepassen, konden dien tekst aanvaarden, vermits de voorgestelde uitzondering later ter stemming zou worden gelegd. Maar wat zag men gebeuren? De beide linkerzijden stonden eenparig op en van de rechterzijde slechts drie leden: Coremans, Henderickx en Gielen. Al de andere clericalen, zelfs drie medeonderteekenaars van Coremans' wetsvoorstel (J. Vander Linden, Colaert en Raemdonck) bleven zitten! De eerste woorden der taalwet waren aldus verworpen, hetgeen beteekende, ofwel dat Coremans' wetsvoorstel geheel en al moest vervallen, of dat het ook in de Waalsche gewesten van toepassing zijn zou, hetgeen noch Coremans noch niemand wenschte! Daarna kwam het beginsel zelf der taalwet aan de beurt: de verplichting voor de getuigschriften om te vermelden, dat de titularis twee leergangen in het Vlaamsch had aangeleerd. Hier werd natuurlijk eene hoofdelijke stemming geëischt. Die bepaling werd aangenomen met 74 stemmen tegen 70 en 5 onthoudingen. De 74 ja-stemmers waren al de aanwezige liberalen en socialisten benevens 9 clericalen: Coremans, J. Delbeke, Gielen, Hellinckx, Henderickx, Raemdonck, Van Brussel, Van Naemen en Van Reeth. De 70 neen-stemmers waren allen clericalen, waaronder Colaert, medeonderteekenaar van Coremans' wetsvoorstel! De 5 onthouders behoorden ook allen tot de rechterzijde: de drie Antwerpenaars Segers, Biart en De Winter, benevens De Coster en den Vlaamschgezinden J. Vander Linden, nog eenen der medeonderteekenaars van het wetsvoorstel! De derde stemming betrof de vraag, of er eene uitzondering zou gemaakt worden voor Brussel en zijne voorsteden. Zij werd verworpen door 83 stemmen (allen clericalen) tegen 65 (allen liberalen en socialisten) benevens den clericalen Oostendenaar Vanderheyden, die waarschijnlijk bij vergissing voor gestemd had. Hadden Coremans en de acht clericalen, die voor het beginsel der taalwet gestemd hadden, hunne stemmen op nieuw bij die der linkerzijden gevoegd, en hadden de 5 onthouders in dezelfde houding volhard, dan was die bepaling er wederom met 74 stemmen doorgekomen en kon dezelfde meerderheid de geheele wet hebben doen aannemen. | |
[pagina 133]
| |
Nu echter was alles bedorven; want de geheele Kamer wist, dat de Walen en de Brusselaars der beide linkerzijden luidop verklaard hadden, dat de bepaling betreffende Brussel en voorsteden de voorwaarde hunner bijtreding was. Om de eensgezindheid der oppositie te breken had aldus de Regeering met Woeste hare meerderheid als krijgstactiek tegen de bepaling doen stemmen, ofschoon zij in groote meerderheid er voor was. Met een cynisme zonder weerga stemden zelfs degenen, die er in hunne redevoeringen heftig tegen waren opgekomen, en zonder blozen voor. Die sluwe goocheltoer gelukte, eilaas door medeplichtigheid van Coremans en zijne vrienden, die vooraf wisten, dat zij hunne eigene taalwet in den grond boorden, indien zij met Woeste stemden. Van dan af hernamen de Walen en Brusselaars der linkerzijden hunne vrijheid. De volgende bepaling werd met 76 stemmen tegen 63 en 9 onthoudingen verworpen, enz. Van het wetsontwerp Coremans bleef weldra niets anders over dan: De getuigschriften, voorzien bij de artikelen 5 en 12 der wet van 10 April 1890 op de academische graden en bij artikel 17 § 1 litt. E en F dor kieswet van 12n April 1894, zullen, te beginnen met 1n Juli 1913, de bevesti ging inhouden, dat de titularis van het getuigschrift ten minste twee leergangen, behalve het Vlaamsen, het Duitsch en het Engelsen, in 't Vlaamsch heeft aangeleerd, overeenkomstig de wet van 15n Juni 1883. Tot zulk eenen beschamenden uitslag was men in de zittingen van 26 en 27 Juni gekomen na zeven weken bespreking in de Kamer! Over dit zoo onverwacht parlementair miskraam steeg in de Fransdolle pers een oorverdoovend gejubel op, terwijl de verbittering en de verontwaaardiging algemeen waren in het Vlaamsche land. Terecht schreef Het Volksbelang: De groep Coremans kan intusschen zuchten en weenen op de puinhoopen van hare onbezonnen handelwijze. Wat de andere clericale Vlaamschgezinden betreft, die aan hunne kiezers beloofd hadden voor het ontwerp Coremans te stemmen en hun woord hebben opgegeten, zij zullen zich troosten met de gedachte, dat, hebben zij hunne beginselen verraden, zij ten minste de bisschoppen hebben gediend. En de belangen der Heilige Kerk gaan immers vóór alles: vóór beginselen, vóór het gegeven woord, vóór de eerlijkheid zelve. Aan den anderen kant waren de dungezaaide clericale bladen, die Coremans' wetsvoorstel niet hadden losgelaten, niet malscher in hunne beschouwingen: | |
[pagina 134]
| |
Dat is parlementarisme, ziet ge, - schreef Het Handelsblad van Antwerpen - waar wij eenvoudige menschen geen verstand van hebben. Maar of het Vlaamsche volk zich eeuwig door die kunstgrepen zal laten bedodden en in het gezicht slaan, dat is te betwijfelen; en, wat ons betreft, als katholieke Vlamingen heeten wij de houding der rechterzijde eene reden tot oprechte teleurstelling. En Hooger Leven, het orgaan van eenige Leuvensche hoogleeraren, schreef even kras: Woeste en zijne getrouwen zijn dus eerst tegen het voorstel, maar zij stemmen daarna, dat het zelfs in Brussel onverminkt moet toegepast worden, iets wat Coremans zelf onredelijk vindt! Woeste triomfeert, en we zijn gefopt... En de uitslag? Al de werking, al de besprekingen, al de studiën voor niets gedaan! Al de beloften en schoone woorden van zooveel Vlaamsche afgevaardigden - zet er zelf een naam op, lezer lief! In een volgend nummer schreef hetzelfde Leuvensch professorsblad: Als geloofsleer is het nog niet aangenomen, dat de Vlamingen tegen Coremans' voorstel moeten zijn. - Maar de HH. HH. de bisschoppen zijn er tegen! Jawel, en naar hnnne meening klisteren we eerbiedig, en onbezonnen zullen we tegen hunne zienswijze niet te velde trekken. Maar nergens staat het geschreven, dat wij, katholieken, in zaken, die 't geloof en de zeden niet raken, geen andere meening mogen aanhangen dan die van onze bisschoppen. Nog geweldiger drukte zich Ons Recht van Antwerpen uit: | |
[pagina 135]
| |
't Is de eerste maal niet, dat de rechterzijde van onze Kamer het Vlaamsche volk een poets speelt, dat zij kronkelt en wentelt als een paling om aan de vervulling harer plechtige beloften te ontsnappen. Maar wat zij verleden woensdag gepleegd heeft, is eene eerloosheid, die wraakroepend is. Ik vind in onze woordenboeken geene enkele uitdrukking, die sterk genoeg is om de laagheid van het Vlaamsch gedeelte der rechterzijde te bestempelen. Zoo gemeen werd er nooit iets bedreven door gekozenen des volks. Schaamte overweldigde de clericale Vlaamschgezinden over geheel België en te Antwerpen was het als eene ontploffing van verontwaardiging. Ons Recht stelde minister Helleputte, voorzitter van 't Davids-fonds, aan de kaak, hem het woord van Multatuli toepassende: ‘Duymaer van Twist heeft in de Kamer over koloniën gesproken, en men heeft hem niet in 't aangezicht gespuwd.’ Ook Het Handelsblad kondigde tegen Helleputte een geweldig artikel af getiteld: ‘Eer de haan driemaal kraaide.’Ga naar voetnoot(1) Te Antwerpen liet de Nederduitsche Bond eenen plakbrief verschijnen onder den titel: Verraad en te Borgerhout droeg een plakbrief den titel: Verraad van Delbeke. Op eene groote clericale protestmeeting, in de Scheldestad gehouden, werden de heftigste redevoeringen uitgesproken. Maar dat alles kwam te laat. Eene zeer flauwe schemering van hoop bleef nog over; want de Kamer moest tot eene tweede lezing van Coremans' wetsvoorstel overgaan. Zou er eene verzoeningsformule te vinden zijn om de schipbreuk te vermijden? Aan den kant der oppositie verzon eene groep liberalen en socialisten eene reeks amendementenGa naar voetnoot(2), en hetzelfde geschiedde ter rechterzijdeGa naar voetnoot(3). Den 10n Juli herbegon de bespreking, die niet alleen liep over den inhoud der beide nieuwe voorstellen, maar voornamelijk over hunne ontvankelijkheid, aangezien het reglement der Kamer verbood bij de tweede lezing amendementen voor te dragen, die rechtstreeks of onrechtstreeks eene herhaling of opfrissching zijn van be- | |
[pagina 136]
| |
palingen bij de eerste stemming verworpen. De clericale meerderheid besliste na lang geharrewar, dat het liberaal voorstel Janson niet ontvankelijk was, maar wel het clericaal voorstel Vander Linden, hetgeen een echt coup de parti mocht heeten. Dat voorstel Vander Linden bepaalde, dat het getuigschrift, door de Kamer in Juni aangenomen, niet meer vermelden zou, dat twee leergangen in het Nederlandsch werden onderwezen, maar enkel dat de titularis van het getuigschrift een examen had afgelegd over beide landstalen. Dit examen zou bevatten: 1o eene verstandelijke lezing (lecture expressive); 2o een opstel zonder woordenboek in elke der beide landstalen; benevens 3o eene mondelinge proef in ééne van de beide landstalen om vast te stellen, dat de recipiendus in staat was zich met gemak in die taal uit te drukken. Uit dit voorstel van Vander Linden volgde, dat in de Waalsche gewesten de leerlingen, komende uit alle gestichten van het hooger middelbaar onderwijs, een examen zouden moeten afleggen om het bewijs te leveren, dat zij het Nederlandsch grondig genoeg kenden om een opstel zonder woordenboek te maken op een opgelegd onderwerp! Te recht zei Coremans, dat men daardoor aan de Walen een stelsel oplegde, dat Koning Willem I vóór 1830 nooit zou hebben durven invoeren, ofschoon de Walen eene omwenteling hebben gemaakt om van den zoogezegden Hollandschen taaldwang verlost te wordenGa naar voetnoot(1). En nochtans sloten de Regeering en de heer Woeste namens de rechterzijde zich bij het voorstel Vander Linden aan, natuurlijk om het te doen mislukken. Men ging niet tot de stemming over; want de voorzitter Schollaert, de onoverkomelijke moeilijkheden van den toestand inziende, redde de Kamer met voor te stellen de zaak naar eene Commissie te verzenden, bestaande uit 5 leden der meerderheid en 4 der oppositie, met den bijzonderen last om eene verzoenende oplossing te vinden. Dit geschiedde in de derde zitting van de beraadslaging gewijd aan de tweede lezing, den 12n Juli 1907. | |
[pagina 137]
| |
Nogmaals jubelden de Franskiljons luidruchtig en de Bien Public schreef met koele wreedheid: Plusieurs, s'inspirant de précédents parlementaires, estiment qu'en règle générale l'encommissionnement n'est qu'une espèce particulière d'enterrement. Et cependant ils n'ont pas trop l'air de vouloir prendre le deuil. Dans le cimetière législatif, les dépôts provisoires se transforment aisément en concessions à perpétuité. L'enseigne est d'ailleurs la même: R.I.P. In November 1907, bij de heropening der Kamer, vraagde Coremans aanstonds, of de Commissie niet zou bijeenkomen. De voorzitter Schollaert beloofde het en zulks geschiedde inderdaad den 22n derzelfde maand. De Commissie is samengesteld uit Anseele, Cooreman, De Lantsheere, Denis, Franck, Francotte, Mabille, Neujean en Segers, deze laatste als verslaggever. De Waal Neujean trachtte van eerstaf aan hare machten te beperken, maar zijne meening vond geenen bijval. Men besloot overigens allerlei zaken te overwegen en te onderzoeken, zoodat het spel van uitsluiering der vroegere middelafdeeling schijnt te zullen herbeginnen. Triomfantelijk schreef Le Soir van Brussel: ‘Nous reparlerons de ces fantaisies à Pâques ou à la Trinité.’ Sedertdien is de Commissie rustig aan 't beraadslagen en alles laat met zekerheid voorzien, dat de Kamer vóór de wetgevende verkiezigen van Mei 1908 zal uiteengaan, zonder het wetsvoorstel Coremans op nieuw in behandeling te kunnen nemen. Hiermede sluiten wij voorloopig onze reeds zoo uitgebreide ‘lijdensgeschiedenis.’ Wat blijft er nog te wachten?? Chi lo sa?
Paul Fredericq. |
|