| |
| |
| |
Philemon's Dans om de Bruid.
De regeering had in haar wijsheid besloten Philemon Van de Caveye zijn administratieve loopbaan als beambte van den registratie-dienst te laten beginnen in de ontvangerij van het vreedzame provinciestadje Jekermonde.
Dat was steeds een van Philemon's innigste wenschen geweest. De groote steden vluchtte hij. Telkens hij zich genoodzaakt zag daar eenigen tijd te vertoeven, kwam er over hem een onbehaaglijke gejaagdheid, die hem oprecht ongelukkig maakte. De woelige drukte der menschen en het gerij in de straten maakten hem koortsig en verwarden onmeedoogend zijn brave gedachtetjes, die slechts in rust en stilte hun mechanisch gangetje konden gaan. Nooit zou hij de kennis der wetten en verordeningen, die hij zich slechts met groote inspanning in zijn rustig stadje had kunnen veroveren, in die wriemelend, gonzende hommelnesten tot de zijne hebben kunnen maken.
Jekermonde was voor hem een ideaal verblijf. Afkomstig uit een ander dood nest, ergens in Vlaanderen, vond Philemon hier de ruime, stille straten, de stemmige wandelingen op de vestingen onder de ruischende lindeboompjes, de zindelijke huizen, en zelfs de zwijgzame, deftig-doende menschen weer, die totnogtoe zijn heele leven omringd hadden en dien veelbelovenden, jongen Staatsbeambte als het ware tot een behoefte waren geworden.
Philemon gevoelde zich werkelijk gelukkig als hij na zijn bureeluren, of 's Zondags na de mis en 's achternoens, een toertje op de vestingen ging doen. Die wandelingen behoorden tot zijn voornaamste levensgeneuchten. Netjes gekleed en verzorgd, zijn hondje - een levensgezel uit het vaderlijk huis meegebracht - behoedzaam aan een koordje leidend, ging hij heel gewichtig door, moeite aanwendend om met zijn lange beenen bescheiden stappen te maken, zich verheugend in den vereerenden groet van een of ander burger of het belangstellend omkijken van eenige voorbijwandelende families. Het duurde
| |
| |
niet lang of Philemon had de gewisse overtuiging, dat hij te Jekermonde ‘iemand’ was. ‘Een stille, gerangeerde jongen, had zijn hospita hem geheeten, de openbare opinie van het stadje na-echoënd, - een stille gerangeerde jongen, die een schoone toekomst voor zich had’.
Jekermonde bezat ook een zoogenoemde ‘cercle privé’, de Amitié, waar de voornaamste ingezetenen 's middags borrelden en in den vooravond een partijtje speelden. Daar ook was Philemon thuis. Zijn ontvanger had hem daar binnengebracht - ja, de ontvanger hield er aan, dat zijne beambten in de beste kringen van het stadje verkeerden en hij deed al wat hij kon om zijne ‘jeunes gens’, zooals hij ze noemde, daarbij te helpen.
Het was vooral onder de groep der gehuwde, bedaagde bezoekers van den cercle, dat Philemon de meeste sympathieën had veroverd. De jeugd van het stadje was hem in haar praten en in haar plezieren nog wat te luidruchtig en niet steeds zoo gewikt fatsoenlijk als hij. Ook had hij aan het tafeltje, waar de jongeren samen hokten al eenige bedekte, schertsende toespelingen vernomen, die hij niet duidelijk begreep, maar waarvan hij toch vermoedde, dat ze hem golden en spottende inzichten hadden. Hij zonderde zich liefst uit dat te vrijmoedig groepje af en gaf hierbij als beleefd voorwendsel zijn levendige belangstelling in het damspel op.
Philemon's belangstelling in dat spel was ook wel echt, want zijne heele jeugd had er geen ander gekend. Een van zijn vaders vrienden, ‘den Duitsch’, zooals men hem naar zijn nationaliteit noemde, een uit de zaken teruggetrokken horlogemaker, had een hartstochtelijke neiging voor het dambord en betreurde het zeer in het stadje geen enkel ernstig liefhebber te vinden om met hem te spelen. Ook beloofde hij reeds aan Philemon, toen deze nog kind was, dat hij hem, zoodra hij op het college zou gaan studeeren, het dammen zou leeren. En zoo gebeurde 't. Acht jaren lang speelde Philemon met den Duitsch, die hem aldus geleidelijk inwijdde in de geheimen der dambordkunst en hem zelfs in oogenblikken van goede luim en vertrouwelijkheid verscheidene damcombinaties en valstrikken van gansch eigen vinding leerde kennen. Philemon voelde zich dus ook werkelijk tot het dambord in de Amitié aangelokt.
Elken avond zat hij van zes tot acht met de teekenen der hoogste
| |
| |
belangstelling bij het tafeltje, waarop de notaris en de kapitein van het depot blijk gaven van hun damstrategie. Zelf meespelen deed Philemon niet. Daartoe ontbrak hem ten andere de gelegenheid, want de notaris en de kapitein waren de eenige cercle-bezoekers, die aan dat hooge spel deden, en nog niet een enkele keer was het voorgevallen, dat een van beiden voor het dagelijksch partijtje niet op post was en Philemon als tweede man hadde kunnen inschuiven.
Niettemin volgde hij de wisselvalligheden van het spel; hij kon zijn geest spannen bij het voorbereiden van een hinderlaag, zich innerlijk spijtig maken bij het begaan eener onvoorzichtigheid, en zich oprecht verheugen in het slaan van een goeden slag door een der spelers. Dat duurde zooal verscheidene maanden en de kapitein, zoowel als de notaris waardeerden evenzeer de bescheidenheid, waarmede Philemon hun flaters zweeg, als de gedienstigheid waarmede hij hun goede zetten rondvertelde. Het toeval wilde nu, dat de kapitein verschillende dagen na elkaar den notaris klopte in het spel. Zijn knapheid was hier geenszins de oorzaak van, want flinker dan de notaris was hij zeker niet, toeval was het louter toeval, doch uit dit blind geluk putte de militair een zekere verwaandheid, die zich uitte in herhaalde spottende uitdagingen tot weerwraak en in een zekere triomfantelijke luidruchtigheid, die den notaris zeer onaangenaam aandeden en den stillen Philemon ook ontstemden. Openlijk koos Philemon geen partij, doch had hij den notaris kunnen helpen tegen den laatdunkenden overwinnaar, volgaarne had hij het gedaan.
Niet alleenlijk Philemon's aangeboren tegenzin voor luidruchtig, overmoedig gedoe, maar nog een andere drijfveer van intiemeren aard wekte in hem die sympathie voor den verootmoedigden notaris op. Op zijne wandelingen rondom de stadswallen en ook op een der concerten, door de Amitié aan hare leden en hun gezin aangeboden, had hij den notaris met zijn dame en hun twee dochters verscheidene malen reeds ontmoet. Germaine, de jongste had Philemon's maagdelijk gemoed bijzonderlijk getroffen. Zij was een bleekrozig, blauwoogig, lichtblondlokkig meisje, - net zoo'n ideaaltje voor een teedere liefdedweeperij, - en sedert zij aan Philemon verschenen was, kende deze een aandoening meer
Totnogtoe was Philemon te zeer met wetten en verordeningen
| |
| |
en commentaren beslommerd geweest, om aan een ijdeltuiterij als verliefdheid mee tedoen. Dat gekke zonnetje had nog niet mogen schijnen voor den jongen man, en geholpen door vader en moeder, had hij er goed op gewaakt, dat de luiken dicht gemaakt werden, telkens het maar eenigszins dreigde zijn grillig, onverstandig spelletje te beginnen. Maar nu Philemon van de ernstige examens bevrijd was en hij aan zijn tot heden toe zeer gespannen geest eenige verpoozing kon gunnen, waren de luiken van zijn hart weer opengezet, en wel opzettelijk opengezet. Vader had hem voor zijn vertrek toch duidelijk gezegd: ‘Jongen, zie nu goed uit uw oogen. Zoek u een vrouw, maar vergeet niet, dat het met duimkruid is, dat men naar de markt gaat. Braaf en eerlijk, ja, maar ook bemiddeld, dat moet de leus zijn.’ En als een brave zoon beaamde Philemon ten volle papa's berekening. Hij keek maar naar goudvischjes uit, zonder zich door eenig gevoel te laten onverhoeds meesleepen, steeds verstandig, zeer verstandig alles wikkend en wegend.
Zijn verstand was, met een der beide dochters van den notaris bevredigd, om het even dewelke - doch zijn aesthetische zin hield het voor het poppige Germainetje. Annie, de oudste en de mooiste, had iets in haar hooge, edele gestalte, dat hem te machtig voorkwam, iets waarvoor hij als een instinctmatige vreesachtigheid gevoelde. Germaine was dus het zonnetje, dat Philemon begon te ontdooien.
Als hij de familie van den notaris ontmoette, groette hij telkens dieper. De graad zijner verliefdheid was te meten aan den immer uitwijdenden boog, dien zijn groetende arm beschreef. Glimmender dan ooit werd zijn sluik haar. Pluisjesloozer dan ooit de fluweelen kraag van zijn jas. Vlekkeloozer dan ooit zijn handschoenen. Glanzender en krakender dan ooit zijn bottines.
Wat vooral steeg waren de voorkomendheden en de vleiende beleefdheden, waarmede hij op de cercle den notaris zelf omringde, die er nog ver van af was te vermoeden, dat hij al die lieftalligheden van den ‘werkelijk zeer charmanten Philemon’ aan zijn Germainetje te danken had. Het speelgeluk van den kapitein griefde Philemon dus ten minste zoozeer als den notaris. Maar de voorzichtigheid was nog sterker dan de verliefdheid en openlijk dorst Philemon het nog voor den vader van Germaine niet opnemen.
| |
| |
- Vous devez être bien heureux en amour! had een der cercle-leden den ongelukkigen notaris toegeschertst en voortdurend herhaalde hem Philemon nu dat gezegde als een ernstige, als troost bedoelde vleierij.
Philemon had zijn vader over den notaris gesproken bij zijn laatste reis naar huis. Vader wist dat het een vermogend man was, die zijn fortuin nog maar altijd zag aangroeien en toen Philemon hem met een zekere schuchterheid vertelde, dat de notaris ook twee dochters had, begreep vader alles. Dadelijk lachte hij Philemon schalks tegen en rekte een veelbeteekend ‘zoo-zóó’ uit, dat den braven jongen schapig bedeesd deed neerkijken. ‘Nu, Philemon! Mij is 't goed, jongen. Zie nu maar dat ge 't meisje behaagt.’
Die goedkeuring van papa maakte van Philemon's aanvangende minnehandel nu als het ware iets gewettigds en Philemon's dapperheid was groeiende.
Korten tijd na dat bezoek aan het ouderlijk huis was hij gedurende de pauze van een concert op de Amitié toevallig met den notaris alleen op het terras, dat op den hof uitzicht geeft. Het halve duister, dat hen omringde, gaf den schuchteren Philemon moed, en na eenige aarzeling fluisterde hij den notaris toe, als deelde hij hem iets gevaarlijks, iets ongeoorloofds mede:
- Notaris, ik weet eenige damcombinaties om den kapitein te beletten nog te winnen.
Pas had Philemon deze woorden uitgesproken of de oogen van den notaris kregen een helleren glans van belangstelling. Hij nam den over zijn eigen durven half onthutsten Philemon onder den arm en stapte een pooze met hem op en neer.
- Is 't waar wat ge zegt?
M. Van de Caveye vertelde toen hoe ervaren hij in het damspel was, en welke gansch oorspronkelijke zetten hij van den ‘Duitsch’ geleerd had.
- Maar jongen, ge drijft de bescheidenheid te ver! Waarom hebt ge me dat niet al sedert lang gezegd? Kom, leg mij eens een paar van die combinaties uit. Hier zijn we alleen, kom.
Met teekenen van stijgende belangstelling, die zelfs tot een lichte opgewondenheid oversloeg, troonde de notaris Philemon mede
| |
| |
tot bij een tafeltje, dat juist in den lichtslag stond van een venster der café-zaal.
Hier legde Philemon een der van den Duitsch afgeleerde valstrikken uit, die den onverhoeds aangevatten kapitein bij het begin van het spel reeds een paar dammen moest doen verliezen. Eenmaal die bres in de positie van zijn tegenstrever geslagen, kon de notaris dan gemakkelijker voort.
Voor hem lag een stukje papier open, waarop M. Van de Caveye met potlood de noodige aanduidingen gaf.
- Waarachtig! Aan zoo'n zet zal hij zich niet verwachten. Ik heb hem liggen. Waarachtig!
En tot driemaal toe liet de notaris Philemon opnieuw zijn demonstratie geven, hetgeen deze heel bereidwillig deed, doch telkens met het uitdrukkelijk verzoek er toch niets van aan den kapitein te zeggen. Reeds was het tweede deel van het concert goed aan den gang toen de beiden, die daar als samenzweerders geheimzinnig gefluisterd hadden, eindelijk weer binnentrokken.
De notaris ging bij zijn familie zitten en Philemon nam weer zijn staande plaats langs een der zijkanten in. De vreugde van den notaris over de hem gedane ontdekking verkoelde maar niet, en hij kon niet nalaten van tijd tot tijd even naar Philemon te kijken en hem een vluchtig knipoogje van verstandhouding toe te werpen. Philemon was ook innerlijk blijde den vader van Germaine dat genoegen gedaan te hebben; hij had het gevoel, dat hij daardoor tot haar genaderd was. Doch met een zekere onrust vlogen zijn blikken toch van tijd tot tijd in de zaal naar den kant waar de kapitein zat. Dat deze het toch maar niet te weten kwam!
Na afloop van het concert wist de notaris Philemon bij het naar huis gaan weer te treffen. Hij noodigde hem uit om een eindje mee te loopen.
- Zie, vrouw, dat is M. Van de Caveye, van wien ik u al meer gesproken heb.
Philemon's hart klopte hoorbaar in zijn keel toen hij verklaarde gecharmeerd te zijn de kennis te maken.
- En dat zijn mijn dochters, M. Van de Caveye, Annie en Germaine.
| |
| |
Philemon stotterde eenige woorden en maakte eene linksche diepe buiging voor de beide meisjes. Hij hield zich zoo lang, eerbiedig gebogen, dat Germainetje maar moeilijk een spottend lachgilletje bedwong en Annie met den elleboog veelbeteekend in de lenden aanstootte.
- De dames zullen wel wat vooruitloopen, M. Van de Caveye. Wij blijven achteraan, wij hebben nog een en ander te bespreken.
En de notaris vroeg opnieuw de uitlegging van den veelbelovenden damzet!
Op het scheiden, voor het hek zijner woning, richtte de notaris zich tot zijne vrouw, en sprak:
- Mijnheer Van de Caveye zal ook op onze soirée dansante komen.
Mevrouw had een vluchtige uitdrukking van verrassing en misnoegen in de oogen, doch zulks ontsnapte aan Philemon.
- Ja, Mijnheer Van de Caveye, ging de notaris voort, over een paar weken wordt er bij ons gedanst, en wij rekenen op u.
Mevrouw voegde er zeer laconisch bij:
- Ja, wij rekenen op u.
Met een herhaalde diepe buiging verklaarde Philemon zich zeer vereerd, hoogst gelukkig, ‘geënchanteerd’, en beloofde te zullen komen ‘als het werkelijk waar was, dat er geen belet was.’
Die laatste woorden maakten het Germainetje weer lastig om haar lachgilletje te bedwingen.
's Anderendaags ging Philemon tegen zes uur naar de cercle met een wezenlijke ontroering. Hij had zich al heel den dag afgevraagd of hij wellicht niet beter doen zou dien avond niet te gaan. Wie weet of de notaris het niet verklapte, dat hij dien zet van hem had? En om niets ter wereld had hij met den kapitein willen in onmin geraken. Philemon was de leer zijns vaders getrouw, met iedereen goed te staan. Maar de notaris had hem toch beloofd te zwijgen! En wat zou de notaris wel gedacht hebben zoo hij daar niet was? Hij gevoelde zich nu als het ware verplicht tegenover den notaris, bij de gewichtige dampartij aanwezig te zijn. Heel den vorigen nacht en heel den dag had Germaine's lief figuurtje in Philemon's gedachten gespeeld. Werkelijk, zijn verliefdheid steeg. Germaine's guitig-teer snoetje keek hem
| |
| |
uit de ambtelijke stukken aan, loerde en lonkte hem overal tegen, en als hij aarzelde om naar de cercle te gaan, was het in de eerste plaats het rose gezichtje, dat hem tóch naar het damspel dreef, voor papa.
De kapitein begon weer het spel met overmoedig spotten.
- Komaan, notaris, ik ben goed gemutst vandaag, ik zal u maar tien keeren kloppen. Dan schei ik uit. Is 't goed zoo?
De notaris hield zich heel kalm, mompelde iets van wie lest lacht best lacht en begon zijne dammen te verschuiven met plooien van nadenken in 't voorhoofd.
Na een viertal verplaatsingen der witte en zwarte schijfjes, kon er de notaris den kapitein een wegnemen en bovendien nog een blazen. Het aanstellerig zelfvertrouwen van den kapitein verzwakte blijkbaar en in de verrassing, die deze onverwachte slag hem toebracht, verloor hij wat van zijn bezinning en speelde zoo slecht, dat de notaris al gauw gansch meester van de partij was.
- Bah! bah! Een blinde kip pikt ook al eens een graantje! zeide de kapitein, toen Philemon den notaris geluk wenschte. Laten wij het tweede partijtje afwachten, niet waar notaris.
En het tweede partijtje liep eveneens tegen den kapitein uit. De eerste maal had de notaris op Philemon's raad zijn bres langs den linkerkant van het damberd geslagen. Om den kapitein het spoor bijster te maken sloeg hij ditmaal zijn bres in de rechter schijven. Een ander maal maakte hij zijn razzia in de middendammen. De kapitein snapte er niets van en werd dien avond zonder genade in al de partijtjes geslagen - meer dan tien!
Hij was het hart in en toen hij dien avond de cercle verliet was hij zoo sprakeloos als hij op de andere avonden uitbundig praat- en jokziek was.
De notaris straalde van inwendige vreugde, doch bleef waardig. Hij begon niet als de kapitein te schertsen en te plagen, hij genoot zijn overwinning in stilte, maar des te inniger.
Van tijd tot tijd wierp hij op Philemon een teederen blik en toen zij beiden vertrokken, drukte hij hem warm de hand.
- We rekenen vast op u voor de soirée, M. Van de Caveye. Dinsdag over acht dagen om halfnegen.
In deze herhaalde uitnoodiging zag de notaris een middel om Philemon zijne dankbaarheid te betoonen.
| |
| |
Philemon begon al dadelijk met zijn voorbereidingen voor de soirée. Hij hield een nauwgezette schouw van zijn kleederen, onderzocht de glimmende smetteloosheid van zijn boordjes en hemdborsten, de ongekrookte maagdelijkheid van zijn dassen, den spiegelglans van zijn lakschoenen, - en dat niet ééns, maar verscheidene dagen na elkaar. Alles was in de puntjes verzorgd! Een huishoudster bewaakte overigens met niet meer nauwgezetheid harer kleederkast dan onze toonbeeldige Philemon, ‘de bloeme van de jonkheden’ naar het oordeel zijner bedaagde hospita.
Maar tot zijn schrik ontdekte Philemon een week voor de soirée, dat hem nog iets hoofdzakelijks ontbrak om bij den notaris goed figuur te maken. Philemon kon niet dansen! 't Was een ontzetting, die zich bij deze vaststelling van den braven jongeling meester maakte. God, neen! Het was toch niet mogelijk, dat hij daar verscheen op een dansavond zonder de passen van de mazurka en de polka, laat staan den walszwaai en de marschen en contra-marschen der figuur-dansen te kennen! Hij zou er een potsierlijk figuur gemaakt hebben. Een mannelijk muurbloempje! Een monsterachtige zeldzaamheid in de balflora! Leelijke meisjes, oude vrijsters en dikke wakende mama's zijn de gewone vertegenwoordigsters van die wandbekleedende bloemenklasse, maar een jongeling, en dan nog een fatsoenlijke, deftige jongeling met veelbelovende toekomst als Philemon, zou daar een echte monstruositeit geweest zijn. Philemon had dan ook al het voorgevoel van de bittere vernedering, die hij zou te onderstaan hebben telkens hij zou moeten verklaren, dat hij niet dansen kon, en hij zag vooral in wat heerlijk wapen hij in den dans mistte om storm te loopen tegen Germaine's hart. De dans moest hem tot het meisje doen naderen, - wat het ook kosten mocht, hij zou aan Terpsichore offeren.
Doch wie zou hem inwijden in de geheimen der danskunst? Waar zou hij zijn lange spillebeenen in 't gracievolle zwenken en zwaaien kunnen oefenen? Dat was de beangstigende vraag, waarmede Philemon zich zenuwachtig maakte. Voor de eerste maal in zijn leven voelde hij een trek naar de groote stad, omdat hij wist, dat er daar leeraars waren in de edele walskunst. Maar de menschen van Jekermonde konden toch ook dansen; waar hadden zij het dan geleerd? Op de cercle had hij het wel kunnen vragen aan de jonge bezoekers,
| |
| |
maar dat waagde Philemon niet. Hij gevoelde wel, dat hij zich door een dergelijke vraag aan allerlei onaangename kwinkslagen van wege die spotzieke jeugd zou blootstellen. Ten einde raad besloot hij zijn hospita daarover te raadplegen, - op haar kiesche bescheidenheid dorst hij steunen.
Zeer vereerd door Philemon's vertrouwelijke vraag, begon de goeie vrouw met een soort van historisch overzicht op de dansinrichtingen te Jekermonde gedurende haren eerbiedwaardigen levensloop. In haar jonkheid danste men veel 's Zondags in 't Hovetje van Plaisance, een heel fatsoenlijke gelegenheid, waar de deftige ‘borgersmenschen’ kwamen. Maar nu was alles daar gemeen geworden, alleen soldaten en fabriekvolk dansten daar nog. De grootheid en het het verval van tal van danszalen als De Witte Beer, De Kalkoven, en andere nog werden Philemon uitvoerig verteld, zelfs de levensgeschiedenis van een sedert twintig jaren overleden manke sukkel, de Kattepoere bijgenaamd, die in de deftige huizen kwam met zijn viool om de kinderen te leeren dansen, werd van naaldje tot draadje ontsponnen. Doch alles zonder baat voor Philemon. In de gemeene zalen kon hij zich toch niet gaan compromitteeren, en de Kattepoere kon voor hem niet uit het graf komen! Philemon was wanhopig!
De dag na dit ontmoedigende onderhoud bracht de hospita hem bij het ontbijt echter eenige hoop op redding. De nacht had raad gebracht. De hospita herinnerde zich, dat de koster van St-Pieter ‘in den tijd’ ook wel eens dansles gegeven had, - heel zeker wist ze, dat hij zulks gedaan had voor de dochter van Emerance Vlietynck, die met den dokter Putters getrouwd was, - welke dochter nu zelf al lang getrouwd was met den dokter van Pachtebeke, wien zij een weelderig kroost geschonken had... De hospita wist niet of de koster nu nog het dansen zou aanleeren, maar dat hij het kon wist ze heel stellig en Mijnheer Philemon moest het hem maar eens vragen.
's Avonds ging Philemon bij den koster aanbellen. Gaarne deed deed hij het niet en heel dapper gevoelde hij zich ook niet tegenover den ouden man, die hem zelf kwam openen, maar den zuren appel moest hij doorbijten wilde hij bij de lieve Germaine geraken.
Toen Philemon bedeesd stotterend het doel van zijn bezoek uiteenzette, bleek het, dat de koster hem niet verstond.
| |
| |
- Spreek luider, ik hoor niet goed! riep hij uit op zijn beide ooren wijzend.
En Philemon zag zich genoodzaakt haast luidkeels uit te roepen wat hij liefst maar heimelijk zou gefluisterd hebben.
- Ik zou gaarne leeren dansen bij u! moest hij tot tweemaal herhalen.
Verontwaardigd keek de oude man Philemon aan. Men kon het hem aanzien, dat hij zich afvroeg of het spotlust of driestheid was, die den onverwachten bezoeker tot hem gevoerd had. Philemon's beteuterd gezicht en medelijden-inboezemende onthutste houding temperden eenigszins 's kosters boosheid en droog-beleefd sprak hij:
- Mijnheer, gij hebt een verkeerd adres gekregen. Ik ben koster, geen dansmeester.
Philemon's beenen begonnen te beven en met half geopenden mond keek hij den koster schapig aan. Zou de hospita hem dan wat wijs gemaakt hebben? Neen, daartoe was ze niet in staat! En zich vermannend, waagde hij het nog te pleiten:
- Ja Mijnheer, ik weet het, gij zijt koster. Ik weet het, koster van St-Pieter en geen dansmeester... Verexcuseer mij... Maar Madame Hoornaert, bij wie ik inwoon, heeft me verzekerd, dat gij ‘in den tijd’ toch wel eens in de goede families, in eere en deugd dansles hebt gegeven...
- Dat is wel mogelijk, Mijnheer, maar Madame Hoornaert spreekt van lang vervlogen jaren, en in dien tijd was ik nog geen kerkelijk bediende... Nu is het mij niet meer mogelijk nog zulke wereldsche bezigheden aan te pakken.
Tegen deze besliste verklaring was Philemon heel ontwapend en zich herhaaldelijk verontschuldigend verliet hij moedeloos en ter neergeslagen den onwilligen koster. Thuis vertelde hij zijn wedervaren aan de hospita met zoo'n droefheid in de stem, en zoo'n bedruktheid in zijn heele wezen, dat de meewarige vrouw hem beloofde zelf eens tot den koster te gaan om hem inschikkelijker te stemmen.
- 't Is vruchteloos, Madame, hij zal toch niet willen...
Vrouw Hoornaert wilde 't echter beproeven. Zij kende haar overredingskracht en Mijnheer Philemon had bovendien verzekerd, dat hij zijn danslessen goed betalen wilde. De koster kan zoo halsstarrig niet blijven.
| |
| |
En werkelijk, nog denzelfden avond kon Madame Hoornaert de verheugende tijding brengen, dat de koster genadig was geworden voor Philemon en hem volgens de regels der kunst zou leeren polkeeren en walsen, maar onder eed van de volstrektste geheimhouding. Mijnheer Philemon moest er zich wel van doordringen, dat de koster tot het geven der danslessen maar besloten had om hem uit den nood te helpen en zich daardoor toch niet in opspraak mocht laten brengen. Zijn positie... Dat begreep Philemon dan ook en hij zou toonen door zijn bescheidenheid, dat hij 's kosters gunst wist te waardeeren.
Als een romantische samenzwering in de duisternis met eeden van geheimhouding gesmeed, werd die afspraak even romantisch geheimzinnig ten uitvoer gebracht.
Begunstigd door het dichte avondduister ging, neen sloop Philemon langs de doodste straatjes naar het huis van den koster, als naar de plek, waar iets ongeoorloofds ging gepleegd worden. Wat hij nu deed week ver af van zijn gewoon fatsoenlijk, stijfdeftig gedoe en kwam hem voor als een zeer groote opoffering, vol gevaren voor zijn prestige van brave, ordentelijke jongeling. Maar wat zou hij al niet gedaan hebben voor de lieve Germaine, die hoe langer hoe meer zijn gedachten vervulde. Dat alles deed hij voor de verovering van haar, die later als zijn wederhelft aan zijn arm zou wandelen, en door iedereen de bemerking zou doen maken, dat M. Philemon toch een goede keus had gedaan, - haar die zijn huis zoodanig zou inrichten, dat de bekenden er afgunstig zouden op zijn, - haar, die hem 'n mooie bruidschat zou medebrengen... Hij mocht wel iets offeren voor al die geneuchten!
De koster was niet te huis toen Philemon voor zijn eerste les aanbelde, hij was voor een buitengewoon karweitje nog wat in de kerk gebleven, doch Eugenie, zijn zuster, had toch last gekregen Philemon binnen te leiden en te verzoeken op 's kosters terugkomst te wachten.
Eugenie bracht den dansbegeerige in de lage, ruime keuken.
- Er is hier meer plaats dan in het voorkamertje, had ze hem verontschuldigend gezeid.
In het karige licht van eene lang niet reuklooze petroleumlamp zat hij daar, recht, stijf, zijn hoed met beide handen op de borst
| |
| |
klemmend, - zelfs bij dergelijk vertrouwelijk onthaal in de keuken niets van zijn waardige deftigheid verliezen. Hij liet een schichtigen blik vliegen over de schrale meubeleering en de gekalkte wanden, wier naaktheid maar onderbroken werd door eenige povere ‘kadertjes’, ‘paaschnagels’ en dergelijken, - doch onwillekeurig vielen zijn oogen voortdurend op Eugenie, die zich vlak tegenover hem geplaats had en hem van aan het hoofd tot de voeten opnam.
Eugenie was een zeer rijpe ‘jonge dochter’, bedeeld met het teveel van een hoog verheven bult en gebrek lijdende aan een jammerlijk tekort van lengte. Zij deed zoowat denken aan een reusachtigen wandelenden paddestoel.
Over haar bril bekeek ze Philemon aandachtig. Haar broer had haar over zijn toekomenden leerling bitter weinig mededeelingen gegeven, en dat hinderde Eugenie, die graag alles wist.
- 't Is zeker een luitenantje, dat wil leeren dansen? had ze haren broer gevraagd, toen deze haar Philemon's komst had aangekondigd.
- Dat weet ik niet, en daarbij dat doet niets ter zake, had de de koster ongemoedelijk geantwoord, als gij 't niet weet zult gij 't niet babbelen.
Een luitenant was die mijnheer niet, dat zag Eugenie dadelijk. Hij zag er lang niet brutaal en veroveringsbewust genoeg uit.
- 't Is er misschien een van 't groot fabriek, dacht ze toen. Een van die jonge Pruiskens, die hier komen om de zaken te leeren.
- Mijnheer komt zeker van verre? vroeg ze den verbaasde.
- Toch niet jufvrouw, een paar straten van hier...
- O, zoo bedoel ik het niet. Ik wilde maar vragen of ge soms niet van de kanten van Duitschland zijt.
Philemon die maar niet vermoeden kon, waar Eugenie haar onderstelling vandaan had, bekeek haar schuw, onthutst...
- O neen, jufvrouw... Ik ben uit de Vlaanders.
Nu had Eugenie het gevonden, en met de vreugde der ontdekking op het gelaat, riep ze uit:
- Ja, ja uit de Vlaanders! En ge zijt hier op de post of op de statie, niet?
Philemon schudde bedeesd het hoofd tot ontkenning, maar
| |
| |
Eugenie merkte dit op en met een plotse verteedering in de stem ging ze voort:
- Heeft mijnheer nog zijn mama? Ja? en zijn papa?
En nadat Philemon verzekerd had, dat hij nog dat geluk genoot, ging Eugenie toch nog voort met dezelfde meewarigheid in de stem:
- Och arme! Mijnheer heeft nog zijn papa en zijn mama, en hij is er niet bij, hij is hier alleen... 't Is toch ongelukkig, niet waar Mijnheer? Zoo alleen te zijn, zoo zonder ‘intérieur’...
En hierbij zuchtte Eugenie verbazend diep, terwijl haar oogen over haren bril heen een gezichtspunt in de ijlte zochten.
- Ik weet ook wat het is, mijnheer. Ik ben ook alleen... zuchtte ze voort. Een broer of niemand dat is toch hetzelfde, mijnheer, ge kunt hem zoo nooit eens uw hart open doen...
- Och mijnheer, ik laat u daar zoo zitten met uwen hoed in de handen. Och arme! Geef hem toch hier...
En nu opeens zeer voorkomend en druk doende, ontnam zij Philemon hoed en gaanstok.
- Maak het u gemakkelijk, mijnheer. Doe hier gelijk thuis...
Op hetzelfde ogenblik stak de koster de sleutel in het slot.
- Wel! Hij is daar al...
Aan den toon waarop Eugenie dit zeide, kon men wel merken, dat ze liever met Philemon nog wat alleen zou gebleven zijn.
Zoodra de koster in de keuken was, drong hij nog eens bij Philemon aan op geheimhouding.
- Gij begrijpt, mijnheer, mijn positie... Ook zullen wij de les hier in de keuken geven, dan hooren de buren de viool zoo niet...
- Och, wat scheelt ons dat! Wij doen toch geen kwaad! viel Eugenie dadelijk in, schel in zijn oor roepend.
- Ma soeur, ik weet wat ik zeg... 't Is nutteloos te laten hooren, dat gij zoo erg voor de wereld zijt...
Eugenie pruttelde wat tegen, doch wreekte zich vooral door Philemon een knipoogje van verstandhouding toe te werpen terwijl ze in 's kosters richting den schouder medelijdend ophaalde.
De les zou beginnen.
De koster had zijn viool op de kast genomen en begon uit het bejaarde speeltuig eenige polka-maten te strijken. De stramheid zijner
| |
| |
vingeren schaadde wel heel wat aan de welluidendheid der snaren, maar de rhytmus was er toch en dat was hoofdzaak.
- Zie, als mijnheer nu goed naar mijn voeten wil kijken, zal hij den polka-pas leeren...
En Philemon staarde leergierig naar 's kosters voeten. Met een voor zijn leeftijd merkwaardige lenigheid voerde de man de trippelsprongen uit, - éen met het rechterbeen, dan éen met het linkerbeen vooruit, en dan weer met het rechter, en weer met het linker, altijd voort op de maat van une, deux, trois, in cirkel de keuken rond.
Eugenie stond naast Philemon en voerde ter plaats, den danspas uit, heel bescheiden, doch brandend van ongeduld om onbeteugeld mee in de ronde te gaan.
- Hebt ge 't al vast, mijnheer? vroeg ze. Zie zoo, une deux, trois...
Philemon zou 't wagen. De koster plaatste zich in een hoek der zaal en begon zijn polka opnieuw te spelen met sterke cadans.
- Dégagez le pied droit...
- Rapprochez le pied droit...
- Sautez sur le pied droit... Elevez le pied gauche...
Zoo klonken 's kosters bevelen, doch Philemon voerde ze maar gebrekkig uit. Hij scheen een zekere stramheid in de leden te hebben, ofwel een volslagen gemis aan maatgevoel, in elk geval slingerden zijn lange zwikzwakken van beenen, alles behalve rythmisch in het ronde.
Eugenie, die als een hondje rond hem liep om den danspas maar altijd voor te doen, werd wanhopig.
- Pardon, mijnheer! Zoo is 't, kijk nog eens goed...
En de koster herbegon nogmaals zelf den dans.
Met gespannen aandacht volgde Philemon de stappen en wippen en zwenkingen... Nu zou hij het wel beet hebben...
- Dégagez le pied droit!
Daar was Mijnheer Philemon aan den dans, en waarachtig het ging, drie vier passen... Doch, helaas, bij den vijfden was hij weer uit de maat.
- Ge moet tellen, mjnheer, une, deux, trois. Zoo!
En bij het uitroepen dezer aanbeveling had Eugenie hem on- | |
| |
verhoeds vastgegrepen, zijn rechterarm om haar middel gelegd, zijn linker hand in den hare gevat en met beheerschende kracht tot het houden van de pasmaat gedwongen.
- Tel mee, mijnheer!
En Eugenie en Philemon telden luidop in duet: une, deux, trois... une deux, trois...
Dat was de reddende methode.
Veerkrachtig verplichtte Eugenie haren danser den pas regelmatig uit te voeren en na eenige oefeningen slaagde hij er werkelijk in een fatsoenlijke polka te wippen. Eugenie liet hem overigens niet meer los.
- Om te dansen moet men met twee zijn! Anders gaat het niet, Mijnheer... A la bonne heure! Une, deux, trois...
Zoo sprak zij al springende. Mijnheer Philemon, die zich moest bukken als een ooievaar over een musch om haar middel te omvatten, hoorde haar juist onder de hoogte van zijn hart aldus onophoudend den pas markeeren, en werktuigelijk herhaalde hij die scansie ver boven haar hoofd...
Denzelfden avond werd ook nog de wals aangevat.
Met de zeer bereidwilige en onvermoeibare hulp van Eugenie geraakte Philemon ertoe die beide dansen toch zoo half te kunnen uitvoeren. Nog een paar lessen en hij zou mogen op de soirée verschijnen, zonder vrees er te moeten ‘tapisserie’ maken.
Toen hij het zweet zijns aanschijns afwischte, sprak hij tot den koster het oordeel uit, dat dansen toch wel moeilijk was.
- Moeilijk? Een polka en een wals? onderbrak hem dadelijk Eugenie, die werkelijk door het dansen in opwinding geraakt was. Spreek me van de figurendansen met hun glissades en hun pas de zéphyre... Dat is wat anders!
En weer was Eugenie weg. Te midden der keuken voerde zij alleen met licht- en vlugheid eenige sierlijke bewegingen van oude dansen uit. Haar kleine voetjes nu naar voor, dan weer naar achterstrekkend, met haar korte beentjes bogen en kronkels beschrijvend, buigend en nijgend wat ze kon, ook al eens het baise-main van een ingebeeld cavalier nadoend, scheen Eugenie door hare talenten Philemon werkelijk te willen behagen. Doch de koster zette een eind aan dat spel.
| |
| |
- 't Is nu genoeg, ma soeur, meer dan genoeg.
Terwijl Philemon naar huis trok speelde hem de polkarhytmus als en obsessie in het hoofd; het scheen hem nu eens, dat hij op geen anderen pas meer gaan kon, dan weer, dat hij den danspas vergeten had. De dichte duisternis onder het lindenlaantje benuttigend, deed hij werkelijk eenige polkapassen - doch toen het hem scheen, dat op eenigen afstand een nachtwaker zijn dol gedoe kon nagaan, beheerschte hij zich weer en ging statig stappend verder. Vooraleer te bed te gaan, toen hij reeds uitgekleed was, verraste hij zich nog op het uitvoeren van eenige dansbewegingen en in zijn droomen was alles dans wat hij hoorde of zag. Eugenie trippelde en zweefde voor zijn geest en vertoonde de wonderlijkste choregrafische kunsten...
Hoe zeer Philemon door zijn danslessen ook in beslag genomen was, toch bleef hij getrouw de Amitié bezoeken om op de hoogte te blijven van de triomfen van den notaris. Nog altijd had de kapitein de nieuwe schijvencombinatie van zijn tegenstrever niet doorzien, en sprak verbitterd van ‘trucs’, van ‘spel dat van de regels afweek’ en dergelijke dingen meer. De notaris genoot in stilte van zijn overwinning, doch Philemon kon de ervaring opdoen, dat ook bij hem het geluk ijdelheid baarde.
- Zoudt ge gelooven dat ik dien fameuzen zet, dien ge mij aanbevolen hebt, al een heelen tijd zelf gecombineerd had? Hij is allereenvoudigst. 'k Ben overtuigd, dat indien gij mij hem niet medegedeeld hadt, ik hem toch eens zelf zou gewaagd hebben...
Zoo sprak hem op zekeren avond de notaris in het naar huis gaan. Dit gezegde liet Philemon onbeantwoord, doch het was voor hem eene bittere ontgoocheling
's Anderendaags wilde nu het blinde, barbaarsche toeval, dat de kapitein de beruchte zet van den notaris ontdekte...
- Halte! Je vous tiens, mon gaillard! riep hij zegevierend, en met een wist hij de schijf, waarmee de notaris tot nog toe zulke regelmatige als gemakkelijke veroveringen gemaakt had, weg te blazen. De notaris was uit zijn lood geslagen en Philemon niet minder. Toen de verbazing wat voorbij was richtte Germaine's papa een langen blik vol beschuldigend verwijt op Philemon, die dadelijk vatte wat de verslagene over hem dacht. Die blik, die niet alleen een verwijt maar
| |
| |
ook als een klacht was, ontnam Philemon alle gemoedskalmte. Lieve Hemel! De notaris zou zich toch niet inbeelden, dat hij om hem te vernederen den kapitein hun geheim onthuld had...
Onrustig bleef hij daarover praktizeeren tot de notaris de cercle verliet. Philemon deed hem als naar gewoonte een eindje uitgeleide.
- Ik kan moeilijk gelooven, dat de kapitein die combinatie alleen gevonden heeft, Mijnheer Philemon, denkt gij het ook niet?
Dit vroeg de notaris zoodra ze buiten waren, Philemon doordringend, slim bekijkend. Philemon stotterde tegen:
- Ik weet het niet, mijnheer, maar ik heb ze hem toch niet geleerd. Dat kunt ge vast gelooven, mijnheer, ik heb het niet gedaan.
De notaris kreeg medelijden met den kinderachtigen schrik, die de brave jongen liet blijken en wedervoer goedig:
- Dat heb ik toch ook niet gezegd...
- Daarbij, Mijnheer de notaris, laat het u aan het hart niet komen, ik ken nog andere combinaties, die ik u bij de eerste gelegenheid zal uitleggen en waarmee gij uw weerwraak zult nemen.
Met die belofte was alles nu weer ineens goed gemaakt.
- Zoo? Opperbest. Laat eens hooren...
- Neem het mij niet kwalijk, mijnheer, maar nu zouden wij den tijd niet hebben... Ik heb nog bezigheid...
- Wel morgen dan, op de soiree, zullen wij daarover rustig kunnen kouten... Tot morgen...
Philemon kon nu met den notaris niet blijven praten omdat de koster hem wachtte voor de laatste dansles.
Die lessen waren onafgebroken voortgezet geworden, tot groote vreugde vooral van Eugenie. Het was met een innerlijke opgetogenheid, dat ze elken avond Mijnheer Philemon afwachtte en zelfs gedurende den dag was het haar aan te zien en te hooren, dat er in haar leven een belangrijke verstrooiing gekomen was, een blijde zonneglimp, die haar schemerig huis evenals haar oud maagdelijk hart verlichtte. Zij neurde al eens een deuntje gedurende haar werk, wat haar broer deed mopperen van ‘oud zot’, en besteedde meer zorg dan dan ooit aan haar toilet. Elken dag vond ze ook gelegenheid om eens binnen te loopen bij Madame Hoornaert, allerlei voorwendsels opge- | |
| |
vend, doch in werkelijkheid om met de gespraakzame hospita over den braven, deftigen jongen te praten. Al de lofspraak, die Madame Hoornaert over Philemon uitbracht, versterkte Eugenie nog door bijvoeging van haar eigen beperkte maar toch beslissende ervaringen.
Telkens Philemon bij den koster verscheen werd hij er door Eugenie met teedere voorkomendheid onthaald. Zij had er haar broer van den tweeden avond af weten toe over te halen om Philemon met een glaasje bier te ‘vereeren’, de volgenden avonden was het glaasje bier al vervangen geworden door een fijner glaasje ‘anisette’.
Den laatsten avond vóór de groote danspartij bedankte Philemon den koster zeer oprecht voor de genomen moeite en gaf hem met de vernieuwde verzekering van de volstrekte geheimhouding ook den balsem van eenige zilverstukken tot belooning.
Over Eugenie was 'een groote weemoed neergekomen. Zij leidde met haar broer den dansleerling tot aan de deur, waar haar anders zoo snapzieke tong niets anders meer wist uit te brengen dan een klagerig: En dat is nu de laatste keer? Philemon was al eenige stappen verwijderd, toen de bedrukte Eugenie hem nog achterna riep: Altijd welkom, zulle! Altijd welkom, Mijnheer Philemon! De levenslustige bochel tuurde de straat in, tot Philemon's schim in de duisternis gansch wegdoezelde.
De groote, beslissende avond was dus aangebroken.
Philemon gevoelde zich ongeveer als een ridderknaap vóór het eerste tornooi. Zijn geest ankerde maar aan polka-, wals-, mazurka-, schottisch- en andere passen, evenals de jonge wapenknaap alleen op lanssteken en -zwenkingen, zwaardzwaaien, -houwen en -slagen dacht. Het was niet een smetteloos, als zilver glimmend harnas met een helm met wapperende veer, waarmede Philemon verschijnen zou, maar geen jonge adelborst zou zijn schitterende rusting met meer zorg aangetrokken hebben dan Philemon zijn glimmenden lakenschen rok, zijn borsthemd der groote gelegenheden, zijn teer batisten dasje, zijn hoog, spannend boordje, zijn krakende, piepende lakschoenen en zijn hoogen hoed, waarop de helste schijnsels leefden en sidderden. En evenals de jonge edelman maar droomde van de jonkvrouwe, wier kleuren hij in het steekspel zou dragen, droomde Philemon maar van zijn zoo begeerde goudvischje, het gouden Germainetje. Er was maar
| |
| |
iets, dat Philemon ontbrak om heel en al te zijn als een ridderknaap: de moed!
Uren vóór de soirée flikten zijn lange beenen al van bedeesdheid. Hij leerde de beleefdheidsformules, waarmede hij de dames begroeten zou, van buiten om toch zeker te zijn niet in den steek te blijven. Hij beschreef in zijn inbeelding de bewegingen, die hij zou maken om te groeten, om den arm aan zijne danseres aan te bieden, om haar balcarnetje op te rapen, zoo 't wel eens mocht vallen, - alles voorzag en repeteerde hij inwendig om toch uit louter vreesachtigheid geen mal figuur te maken. Doch wat hij ook deed, hij kon zijn schuchterheid niet overmeesteren.
Met een beklemd gemoed belde hij bij den notaris aan. Hij was voor half negen genoodigd, doch had gedacht hoffelijk te handelen met eenige minuten vroeger te komen om de menschen niet te laten wachten. Toen de meid hem opende was ze nog bezig met in allerijl haar wit voorschoot vast te knoopen. Mijnheer Philemon was de eerst aangekomene.
In het voorste salon binnengeleid, vond hij daar nog niemand. De meid verzekerde, dat Mevrouw wel dadelijk zou komen, en werkelijk, na een paar minuten, die Philemon uren schenen, trad de huisdame haastig binnen, rood van drukte, en kwam den jongen man begroeten.
- Mille excuses, Mijnheer. Ik wist werkelijk niet, dat het reeds zoo laat was. Mon Dieu!
En als toevallig wierp ze een blik op de klok op de schouw.
- Oh! Maar 't is nog geen half negen...
Daar! Mijnheer Philemon zou 't wel begrijpen indien hij ooren had... Mevrouw was uit haar humeur omdat haar wederhelft zooeven, toen hij zich aankleedde, een hemdknoopje miste en zich daarom fel zenuwachtig aangesteld had, uitroepende, dat zoo iets alle acht dagen zoo maar 'n keer of twintig gebeurde, hetgeen, alhoewel eenigszins hyperbolisch bedoeld, Mevrouw erg gegriefd had. Juist op 't oogenblik, dat ze lucht gaf aan haar misnoegen, werd haar aangekondigd, dat de eerste genoodigde daar al was.
- 't is werkelijk plezierig, zoo'n soirée! Hier een lastige grommer! En beneden zijn ‘invité’ van het damspel, die veel te vroeg ‘op mijn teen komt zitten’...
| |
| |
Doch Mevrouw kon zich zelf beheerschen en verder dan het nog tamelijk bescheiden wijzen op de klok dreef haar slecht humeur haar niet.
- Ge neemt het me niet kwalijk, niet waar, Mijnheer? Maar ik moet u even nog een oogenblikje alleen laten, een enkel oogenblikje. Ge begrijpt, dat ik nog een laatsten blik op allerlei kleinigheden moet werpen...
En met een zoeterig glimlachje trippelde zij weg.
Weer zat Philemon alleen in de schitterend verlichte zaal... Hij hoorde het gas stil ruischen en blazen en het uurwerk traagzaam tikken... En hij overwoog, dat door zijn te vroeg optreden het mooie compliment dat hij voor Mevrouw had gevijld en gedreven, noodlottig van het programma zijner hoofschheid vervallen was.
Weldra kwam mama met hare twee dochters terug. Annie en Germaine traden recht op Philemon af, met lachende gezichten en de hand hartelijk uitgestoken. Vóor Philemon iets had gezegd, hadden zij hem beiden reeds begroet. Dat was weer een tegenslag!
- Je m'empresse, mademoiselle, de vous présenter l'expression... Zoo begon zijn van buiten geleerde begroeting en spon haar formule nog verder dan een lange ademhaling voort.
Maar toen hij dat ‘je m'empresse’ wilde uitbrengen, scheen het hem gek en onmogelijk, nu de dames hem voor waren en het bleek dat hij zich dus in 't geheel niet ‘verhaast’ had. Hij wilde een nieuwen groet improviseeren, maar zijn denkvermogen scheen als verlamd, en beteuterd stotterde hij allerlei dingen dooreen als merci, pardon, enchanté en zoo meer, terwijl zijn blik schuw rondvloog en een koude angstklamte op zijn voorhoofd uitbrak.
Annie en Germaine wierpen elkander heimelijk een blik toe, waarin al heel weinig waardeering voor Philemon's bespraaktheid lag.
De genoodigden kwamen nu dapper op en de gastvrouwen werden langs alle kanten in beslag genomen, zoo dat Philemon hoopte nu een tijdje weer aan zich zelf overgelaten te zijn om zijn zinnen wat te hervatten. Maar al de heeren en dames, die nu binnentraden, werden hem ook voorgesteld. Er waren er bij, die hij kende, andere, die hij maar kende van zien, weer andere, die hij in 't geheel niet kende, en
| |
| |
't werd hem weer een heele drukte en verwarring van namen en beleefdheidspraatjes, die hem groote inspanning vergden.
De notaris zelf verscheen eindelijk ook. Het hemdsknoopje was teruggevonden.
- Excusez-moi, ma chère dame, mon cher monsieur, een dringende zaak heeft mij tot nog toe bezig gehouden...
Zoo ging hij zich bij al de genoodigden verontschuldigen en zijn vrouw, die hem dit een paar keeren hoorde zeggen, voegde er dan met een gewichtig, bedrukt hoofdschudden bij:
- Ja, mijn man is nooit een uurtje volkomen vrij...
Toen de notaris Philemon begroette, nam hij hem bij den arm en fluisterde hem toe:
- Straks praten wij wat alleen over die damcombinatie, niet? Ik zoek u dadelijk op...
Doch de notaris had zonder den waard gerekend. De genoodigden, zoowel de heeren als de dames, kwamen zich op beurt van hem meester maken en wisten hem alien uitvoerige mededeelingen te doen en eindelooze geschiedenissen te vertellen, waaraan hij soms zeer diplomatisch een einde moest stellen. Doch pas was hij den eenen bezoeker kwijt of de andere klampte hem vast. Dat scheen de wellevendheid te eischen... De heer des huizes was werkelijk de gevangene van zijn genoodigden.
Men was al aan den zesden dans en nog had de notaris met Philemon niets anders kunnen uitwisselen dan eenige blikken, die zijn aanstaande komst beloofden.
Toen de eerste dansaccoorden aangeheven werden dacht Philemon er aan, dat zoo hij met Germaine dansen wilde, hij haar toch moest vragen. Hij onderzocht zijn dansboekje om te zien voor welk nummer hij haar vragen zou. Hij zou haar om de gunst van een polka verzoeken, van dien dans was hij het zekerste, une, deux, trois, en dan draaien, hij kon niet missen. Maar tot zijn spijt zag hij maar twee polka's op het heele lijstje, - nu dan maar een mazurka er bij gewaagd, voor de walsen aarzelde hij... En weer bestudeerde hij zijn balcarnetje ernstig en ingespannen als ware het een ambtelijk verslag geweest. Maar wat waren dat al voor vreemde namen, die daar in overgroot aantal op prijkten? Barn-dance, troïka, Berline, en meer
| |
| |
andere nog, daar had de koster, die bij het repertorium van voor veertig jaar stil gebleven was, hem nooit een woordje over gerept.
- Dat zijn zeker heel nieuwe dansen? waagde hij te vragen aan den dikken postmeester, die naast hem stond.
- Les danses à l'ordre du jour, mon cher. Que voulez-vous?
En de dikke postmeester deed een uitval in regel tegen al die nieuwigheden. Voor hem was er maar een dans, de parel van alle dansen, de wals, le pas de charge de l'amour...
Die laatste uitdrukking had een heroïschen en verrukkelijken klank in Philemon's ooren en hij besloot er toe, ook maar een wals op te nemen in het dansprogramma, dat hij met Germaine zou uitvoeren.
Er waren al een paar dansen voorbij toen Philemon bij Germaine geraakte. Zij wandelde aan den arm van een schitterend luitenantje rond. Philemon draaide eerst een tijdje als een poedel om haar heen en sprak haar dan ootmoedig aan, met zoo stille stem, dat zij hem eerst glimlachend vragen moest:
- Plait-il, monsieur?
Dan werden de onderhandelingen aangeknoopt tot groot vermaak van het luitenantje, dat als een echt veroveraar den onthutsten Philemon glimlachend, meedoogend aanstaarde. Germaine's carnet was bijna vol, Een paar figuurdansen dorst Philemon niet aangaan. Gelukkiglijk bleef er nog in het tweede deel een polka open, die hem toegezegd werd.
Philemon was terneergeslagen. Hij, die gehoopt had toch een groot deel van den avond aan Germaine's zijde te mogen doorbrengen, zag zich nu ten hoogste eenige minuutjes vergunnen. En van al zijn danskunst zou slechts die ééne polka te recht komen. De wals, die, sedert hij haar romantischen naam kende, een wonderlijke bekoring op hem uitoefende, - die harten veroverende wals zou door anderen met Germaine gedanst worden. Neerslachtig doolde hij in de salons rond, steeds Germaine gadeslaande, die met tal van jonge heeren uiterst lieftallig was, maar toch voor het luitenantje een zwak scheen te hebben. Menigmaal zag hij beiden met haar mama in allergezelligst gesprek.
De dikke postmeester had Philemon dan meegetroond naar het buffet, waar hij den bedrukten jongen de twee beste wijnsoorten aanbeval.
| |
| |
- Neem daar een glas van! Ik verzeker u, dat er de notaris geen beter heeft.
Philemon liet zich gedwee gezeggen.
Een groepje jongd heeren kwam op dat oogenblik de buffetkamer binnen en schaarde zich lachend bij Philemon en zijn dikken gezel.
- Elle n'est pas mal, celle-là! riep er een uit. Toe, Paul, vertel ze eens aan den postmeester...
En heel bereidwillig herhaalde Paul de mop, die hem zulken bijval had bezorgd.
- Van der Schrick... ge kent hem wel, niet? Van der Schrick van op de Veemarkt... Welnu, hij was laatst ‘op café’ en dronk een grog... Men vroeg hem of hij den grootsten, beroemdsten verliefde van de wereld kende... Hij zit in uw glas, man, zeide men hem, nadat hij allerlei gissingen gemaakt had. Daar: ‘Rhum et Eau!’... Iedereen lachte en Van der Schrick, alhoewel hij niets gesnapt had, maakte zich ook dol vroolijk om te doen gelijk de anderen... Toen hij thuis kwam wilde hij zijn vrouw in het plezier laten deelen... Hij liet nog een warm drankje klaar maken en vroeg dan ook aan zijn Constance of zij den grootsten en beroemsten verliefde van de wereld kende... Constance gaf al gauw het zoeken op... En Van der Schrick kwam haar ter hulp: Hij zit in uw glas, vrouw, daar: ‘Grog!’
Het gelach steeg weer luid op rond de buffettafel.
- Si non e vero..., orakelde de postmeester. Dat is er wel eene voor Van der Schrick!
Philemon zelf was door de mop wat opgeknapt geworden. Hij vond ze bijzonder geestig...
Onder dien indruk was het, dat hij gewaar werd, dat zijn beurt daar was om Germainetje voor de beloofde polka te gaan halen. Het luitnantje legde, haren arm uit den zijne in dien van Philemon en verwijderde zich met een veel beteekenend: A tantôt!
Nu wandelde Philemon met Germaine, arm aan arm, in de schitterende, rumoerige zaal eenige malen rond. Philemon gevoelde wel, dat hij in dit beslissend oogenblik Germaine toch iets vertellen moest, iets liefelijks, iets bekorends, maar niets kwam hem op dit oogenblik voor den geest... Indien hij dat grapje van Van der Schrick
| |
| |
eens vertelde?... Zou hij? Hij moest toch wàt zeggen, en de meisjes houden nog al van iets, dat plezierig is. Hij begon dan.
Germaine beet zich bijna de lipjes stuk om het niet uit te proesten.
Toen Mijnheer Paul straks met haar danste had hij haar de mop al meegedeeld als een voortbrengsel van zijn eigen fantazie, dat dat hij van avond eens lanceeren wilde.
Zij vond het dol gek, dat juist Philemon ze haar nogmaals opdischte. Dat kwam hem in 't geheel niet af. Ze liet hem een eindje doorgaan, doch toen hij vertelde, dat Van der Schrick's vrienden hem in de herberg vroegen of hij den grootsten, beroemdsten verliefde van de wereld kende, gevoelde zij, dat zij zich niet langer meer ging kunnen beheerschen en onderbrak hem:
- Pardon, mijnheer, maar ik ken de historie al. Mijnheer Paul heeft ze me daar juist meegedeeld...
Philemon was erg ontgoocheld door het gemiste effekt, maar hij bleef toch over Van der Schrick doorpraten. Een ander onderwerp wilde hem niet in het hoofd. Hij eindigde zijn verhaaltje, maakte er commentaren over, trad in beschouwingen over Van der Schrick's dwaasheid, over de vermoedelijke verbazing van zijn vrouw, enz. enz.
Germaine was er van overtuigd, dat ze nooit een saaier, vervelender cavalier ontmoet had dan die Mijnheer Philemon, maar ook nooit had iemand zoo'n onbedwingbaren lachlust in haar doen ontstaan als deze schapig schuwe, lange jongen met zijn flauw gepraat.
Gelukkiglijk stelde de aanhef der polka een einde aan hun wandeltoertjes door de zaal. De dans zou haar lachkrieuwelingen wel wat doen overgaan...
Philemon nam zijne danseres om het middel en wilde haar in de rij meenemen, maar er was geen overeenkomst tusschen hun passen. Tot twee, drie maal beproefden zij weg te polkeeren, maar telkens was het mis. Toen nam Philemon, wien de angst uitbrak, zijn toevlucht tot Eugenie's onfeilbaren raad en begon halfluid de dansmaat te tellen: une, deux, trois... une deux, trois... Het middeltje hielp en het paar geraakte vooruit.
Maar Philemon, in plaats van er zich bij te beperken de maat enkel bij het begin van de polka op te geven, ging daar maar altijd mee voort: une, deux, trois... une, deux, trois.
| |
| |
Die proef was Germaine te sterk; de lachzucht, die ze al zoo lang bedwongen had, barstte nu eensklaps los. Het was geen schateren, maar een gieren, dat nu zilverhel door de zaal rinkelde en schalde. Het meisje sloeg de handen voor het aangezicht, liet den bedremmelden Philemon staan schilderen en holde de zaal uit...
Het voorval baarde een hevige opschudding...
De muziek speelde nog door, maar geen enkel paartje was nog aan 't dansen. De eenen waren Germaine gaan vervoegen en de anderen schaarden zich nieuwsgierig rondom Philemon.
- Wat is er? Is Germaine ongesteld?
Philemon bleef enkele oogenblikken roerloos staan als een steenen beeld, - doch een plots gevoel van schamelijke vernedering en bespotting sloeg hem naar het hart, een gevoel van vernietiging van zijn prestige, van verdooving van zijn deftigheidsaureool... Een soort van razernij maakte zich van den anders zoo makken Philemon meester en met de lange armen zwaaiend, beval hij aan de omstaanders plaats te maken en hem door te laten. Wijdbeens schreed hij naar de gang, nam zijn hoed en jas en verliet het huis van den notaris als een gek, zonder iemand een woord te zeggen. In de uiterste opwinding trok hij naar zijn kwartier.
Bij den notaris duurde de opschudding nog een heel tijdje voort.
Germaine had het nogal te verantwoorden voor papa, die innerlijk leed van spijt omdat die dwaze gril van zijn dochter hem stellig in verkoeling zou brengen met zijn raadgever van het damspel.
Mama berispte ook hare dochter om de verregaande onfatsoenlijkheid, doch haar gramschap was niet heel groot. Haar man kreeg heimelijk den hevigsten prik van haar misnoegen.
- Dat had hij nu van zijn ‘invité’...
Voor het overige Het mama zich al spoedig vermurwen door de tusschenkomst van het luitenantje, die zeer welsprekend ten gunste van Germainetje pleitte, dat een accès de fou rire elkeen kon overkomen, dat er geen boos inzicht bij geweest was, en dat die Mijnheer Philemon toch werkelijk een lachwekkend type was.
Vooral Philemon's tragisch verontwaardigd vertrek werd het langst besproken. De ontvanger der registratie, die zijne ‘jeunes
| |
| |
gens’ kende, had goed in allerlei psychologische uitweidingen te treden om Philemon's menschenschuw karakter en zijn vertrek voor te stellen als een hem eigen manier van doen, de genoogdigden dachten er het hunne over.
Weken lang werd er te Jekermonde over het geval gepraat.
De jonge heeren in den Amitié waren onuitputtelijk over de fratsen van Une, deux, trois, zooals zij Philemon thans gedoopt hadden. Bedaagde juffers en moeders van vele huwbare dochters spraken geheimzinniger over de gebeurtenis.
In het belang van de waardeering, die zijne bureelen te Jekermonde algemeen genoten, had de ontvanger der registratie zijn best gedaan om Philemon, die zich sedert den heugelijken avond nergens meer wilde vertoonen, zoo haast mogelijk bij een zijner collega's, in een andere stad te doen plaatsen.
Alhoewel die andere stad een groote stad was, toog Philemon er met geluk henen. Liever het lastige leven daar, dan hier in deze kleine hel nog langer te vertoeven.
Ook verliet Philemon de Jekermondenaars zonder eenigen spijt. Vóor zijn nieuwe betrekking te gaan bekleeden, bracht hij nog een paar dagen in 't ouderlijke huis door en daar stortte hij zijn hart uit in papa's boezem. De notaris was een zelfzuchtig man, die maar vriendelijk was in schijn om de damcombinatie's, Germaine was een ijdel, valsch meisje - zooeven was het nieuws, dat ze met het luitenantje verloofd was, tot hem gekomen. Niemand had hem te Jekermonde een goed hart toegedragen, zuchtte Philemon met bitterheid.
Doch als een logenstraffing werd hem uit Jekermonde door zijn hospita een brief nagezonden. Hij was ongeteekend, maar bevatte de verklaring, dat de persoon, die hem geschreven had, groot deel nam in Philemon's verdriet. Na een hevigen uitval tegen de jonge, grillige modepopjes, die de deftige jongens voor het gekje houden, gaf de brief hem de verzekering, dat er een ernstige vrouw was te Jekermonde, die maar verlangde om hem te troosten.
Dit geheimzinnig schrijven was voor Philemon een echt raadsel. Wie zou hem uit Jekermonde zoo iets kunnen schrijven? Zijn vader vermoedde, dat er wellicht een grappenmakerij achter stak. Philemon eindigde met het ook te denken en Eugenie heeft nooit meer van hem gehoord.
Maurits Sabbe.
|
|