De Vlaamsche Gids. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
De lijdensgeschiedenis van Coremans' wetsvoorstel op het vrij middelbaar Onderwijs (1883-1908).Infandum, regina, jubes renovare dolorem (Virgilius). Zoodra in Juni 1878 het liberaal ministerie Frère-Van Humbeeck aan 't roer gekomen was, hadden de liberale Vlaamschgezinden eenen veldtocht ondernomen tegen de verfransching der atheneums en middelbare scholen van den Staat in de Vlaamsche gewesten. Die onderwijsgestichten werden, zooals men weet, schier uitsluitend door kinderen van liberale ouders bezocht, terwijl de clericale huisvaders hunne kinderen aan de nog veel talrijker gestichten der bisschoppen, jezuieten, jozefieten en verdere paters en nonnen toevertrouwden. Op minder dan vijf jaren tijds waren de liberale Vlaamschgezinden erin geslaagd aan hun ministerie en aan de toenmalige overwegend Waalsche linkerzijde de taalwet van 1883 af te dwingen. Te recht schreef te dien tijde de Antwerpsche correspondent (Max Rooses) uit die stad aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant: De liberale partij heeft in dezen haren plicht, haren vollen plicht vervuld, hoe luide het hare politieke tegenstanders mogen ontkennen. Dat de katholieke partij nu slechts zorge, dat het onderwijs in de gestichten van priesters en kloosters even degelijk hervormd en even goed Nederlandsch gemaakt worde. Juist één jaar na de afkondiging der taalwet van 15n Juni 1883 viel het liberaal ministerie en werd het in Juni 1884 vervangen door eene clericale regeering, waarvan de Antwerpenaar Victor Jacobs, collega en vriend van Coremans, als minister van Binnenlandsche zaken en openbaar onderwijs deelmaakte en die op eene verpletterend sterke en door en door Vlaamsche rechterzijde steunen mocht. De kansen schenen aldus buitengewoon schoon te staan voor eene uitbreiding | |
[pagina 2]
| |
der taalwet van 1883 tot het vrij middelbaar onderwijs der bisschoppen en der kloosterorden. Aller verwachtingen werden nochtans bedrogen. Immers, hadden de liberale Vlaamschgezinden eenen hardnekkigen strijd moeten leveren tegen de Franskiljons en Walen in en buiten hunne eigene partij om de taalwet van 1883 te veroveren, de taak der clericale Vlaamschgezinden bleek weldra nog oneindig zwaarder te zijn, daar hunne bisschoppen en kloosterlingen van beider kunne, wier middelbare gestichten meer dan vijfmaal talrijker waren dan die van den Staat in de Vlaamsche gewesten, van geene mildering der aldaar heerschende verfransching hooren wilden, ondanks de steeds luider wordende klachten en bedreigingen hunner anders zoo volgzame Vlaamschgezinde partijgenooten. | |
De eerste pogingen der clericale Vlaamschgezinden.Reeds den 10n September 1883 had een Landdag van clericale studenten te Mechelen plaats, waarop besloten werd de geestelijke overheid eerbiedig te verzoeken der Vlaamsche taal in 't katholiek onderwijs de plaats te geven, die haar toekomt. Maar de geestelijke overheid had zich niet gewaardigd op dit eerbiedig verzoekschrift eenig antwoord te geven. In April 1884 kwam de zaak ter sprake op de algemeene vergadering van het Davids-fonds, die in de promotiezaal der katholieke hoogeschool te Leuven onder voorzitterschap van Prof. Paul Alberdingk Thijm werd gehouden. Adolf Pauwels, alsdan nog student, stelde voor eene commissie te benoemen, ‘liefst uit leekenGa naar voetnoot(1) bestaande’, ten einde bij de bisschoppen aan te dringen op de noodzakelijkheid om het vrij middelbaar onderwijs te vervlaamschen in den zin der taalwet van 1883 ‘als minimum’. Lambert Van Rijswijck ondersteunde het voorstel en er werd besloten een vertoogschrift | |
[pagina 3]
| |
aan de bisschoppen te zenden, vragende dat ‘de bepalingen der nieuwe wet ook van kracht zouden zijn in de gestichten afhangende van de geestelijkheid.’ Maar wat kon men daar van verwachten? Kort nadien, in November 1884, vergoelijkte zelfs de algemeene secretaris van 't Davids-fonds, Frans De Potter, in zijn blad De Vlaamsche Wacht, het straffen der schoolkinderen te Gent, die in een clericaal gesticht beboet werden, wanneer zij op de speelplaats buiten de schooluren hunne moedertaal sprakenGa naar voetnoot(1). Dit stelsel werd overigens in veel andere gestichten toegepast. Een jaar daarna meldde de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle (April 1885), dat in 't hartje van West-Vlaanderen, in het bisschoppelijk college van Mgr. Faict te Roeselare, de leerlingen slechts één enkel uurtje les ter week in de moedertaal kregen, en dan nog in sommige klassen bij middel van het Fransch! Ook dat was nagenoeg de regel overal. Den 21n April 1885 kwam de vervlaamsching van het vrij middelbaar onderwijs nogmaals ter sprake op de algemeene vergadering van het Davids-fonds te Leuven. De Beucker vroeg zelfs eene Vlaamsche hoogeschool. Kanunnik Antoon Stillemans (nu bisschop van Gent) kwam er tegen op en beweerde, dat De Beucker overdreef. De ondervoorzitter, L. Mathot, stelde voor aan de bisschoppen, jezuieten en andere paters nogmaals te vragen in hunne gestichten de wet van 1883 toe te passen. Prof. P. Willems wenschte eene wet, waarbij de kennis der moedertaal voor al de ambtenaren in de Vlaamsche gewesten verplichtend werd gemaakt. Pauwels sprong De Beucker bij. Het nemen van een besluit werd uitgesteld, totdat al de afdeelingen den toestand zouden onderzocht hebben, ieder in hare stad. Den 7n September 1885 werd te Antwerpen een groote Vlaamsche Landdag door den Nederduitschen Bond bijeengeroepen in den Cirk der Jezusstraat, waar een duizendtalGa naar voetnoot(2) belangstellenden opgekomen waren, meestal studenten van de clericale colleges of van de | |
[pagina 4]
| |
katholieke hoogeschool van Leuven, mitsgaders een 50-tal priesters. De Beucker zat voor. De sprekers waren schier allenGa naar voetnoot(1) studenten, die de ongehoorde verfransching van het middelbaar onderwijs der bisschoppen en paters met eene vurige overtuiging en soms fijne scherts kwamen aanklagen onder de luide toejuichingen en lachbuien der toehoorders. Ziehier eenige staaltjes uit de toespraken, ontleend aan het verslag van de Nieuwe Rotterdamsche Courant: In vele colleges der geestelijkheid is het streng verboden Vlaamsen te spreken, ook tijdens de speeluren. Wie dit verbod overtreedt, krijgt een verroesten sleutel, dien hij zich om den hals moet hangen en waarmede hij als met een brandmerk op de open plaats moet rondwandelen. In de colleges der jezuieten werd één uur les in het Nederlandsch per week gegeven, maar de les was gesteld op den Zaterdag namiddag van 2 tot 3 uren. Op ditzelfde uur nu moesten de leerlingen, minstens eens in de maand, te biechten gaan, zoodat noodzakelijk altijd een vierde der klas afwezig was. Verleden jaar had men twee uren Vlaamsche les op het programma gebracht; maar de leeraar der volgende les kwam altijd een half uur te vroeg binnen. Eenige dagen vóór den Antwerpschen Landdag had het Davidsfonds te Mechelen eene buitengewone vergadering gehouden. Frans De Potter bracht er verslag uit over het onderzoek door de afdeelin- | |
[pagina 5]
| |
gen ingesteld in Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen, Brabant en Limburg. De Vlaamsche Wacht schreef daarover: De slotsom van het onderzoek is, dat er in de jongensscholen nog veel, zeer veel te verbeteren is; maar dat, wat de scholen voor juffrouwen betreft, te Gent gelijk te Mechelen, te Brugge gelijk te Hasselt, het hoog tijd is een gansch ander programma in te voeren. In de meeste kloosterscholen voor juffrouwen leert men schier geen Vlaamsch. De Studentenlanddag van Antwerpen had eene dagorder aangenomen, waarvan het voornaamste gedeelte als volgt luidde: De Landdag verzoekt hunne doorluchtige Hoogheden de Bisschoppen van ons land en de kloosteroversten in het middelbaar onderwijs der Dietsche gewesten van af October 1885, op de Nederlandsche taal toe te passen het stelsel der wet van 15n Juni 1883. De Roomsche kerkprelaten antwoordden, met eenen ontvangstbrief vol eau bénite de cour: Niets ligt de Bisschoppen meer ter herte dan de Vlaamsche taal in hunne onderwijsgestichten te doen kennen en beminnen. In hunne oogen is het hedendaags eene verplichting, dat men zich op de beoefening van 't Vlaamsch ernstig toelegge. Er zullen met dat inzicht afdoende maatregels door hen genomen worden. Die vloed van zalvende volzinnen bevatte in den grond geene de minste belofte van eenige duidelijke hervorming. Zooals men destijds zei, de clericale Vlamingen kregen niets dan ijdele woorden: ‘Zooveel appels als peeren’. Toen een jaar later, in April 1886, het Davids-fonds opnieuw te Leuven vergaderde, was er toch iets van de bisschoppen bekomen. Frans De Potter kondigde er triomfantelijk aan, dat in de laatste vergadering der dekenen van het aartsbisdom | |
[pagina 6]
| |
Mechelen kardinaal Goossens eenen bevelbrief had voorgelezen, dien hij voornemens was aan de bestuurders van alle geestelijke onderwijsgestichten te zenden om hun aan te raden aan hunne leerlingen den cathechismus in hunne moedertaal aan te leeren. ‘De cette manière’ -schreef de Bien Public - ‘le Nederduitsche Bond d'Anvers et le Landdag des étudiants catholiques flamands ont vu accomplir leurs voeux sur le point le plus important de l'éducation de la jeunesse.’ Ook werd, volgens hetzelfde blad, dat blijkbaar uitmuntte in het droogkomische, de verklaring van De Potter onthaald ‘avec enthousiasme.’ | |
Guido Gezelle's optreden (1885).Ondertusschen werden de bisschoppen eenigszins bang voor de gisting in de papencolleges. En wien gebruikten zij om die beweging te smoren? Niemand minder dan den dichter Guido Gezelle, den afgod der West-Vlaamsche studenten, den martelaar der Vlaamschgezindheid, het slachtoffer van zijnen Franschdollen bisschop Mgr. FaictGa naar voetnoot(1). Hoe pastoor Guido Gezelle zich daartoe kon leenen, zal wel altoos een raadsel blijven. Wat er ook van zij, te Tielt, op een officieel feest van 't Davids-fonds, in 't bisschoppelijk college van Mgr. Faict, in een gesticht als hetgene, waaruit hij zelf eenige jaren vroeger door zijnen bisschop als leeraar onmeedoogend gebannen was geworden wegens zijne Vlaamsche propaganda onder de leerlingen, hield pastoor Guido Gezelle den 30n September 1885 ‘op hooger bevel’ eene rede, waarin hij de West-Vlaamsche studenten ruw op de vingers tikte uit hoofde hunner ‘blauwvoeterie’ (Vlaamschgezindheid). Hij brandmerkte hen als Vlamingen, wier nuttelooze beweginge te vergelijken is bij een deel vreemde sprongen en aardige tuimelperten, ja, bij nameloos guitenwerk en verwaande ruitenbrekerije van machtelooze kinders, wier ouders naderhand de boete betalen. Te gelijkertijd miskende hij de onloochenbare diensten bewezen aan onze taal door Koning Willem I ‘bij de Vlamingen beter gekend onder den naam van Jantje Kaas’, en randde hij zelfs den eerbiedwaardigen Gentschen professor uit den Hollandschen tijd, pastoor | |
[pagina 7]
| |
Schrant, aan, dien hij met ironische verachting ‘een van die vrijmakers, een van die zoogezeide heroprichters onzer Vlaamsche moedertale’ noemde. Daarop volgde een geweldige uitval tegen de algemeene Nederlandsche taal, ‘het letterkundig Hollandsch’ en zijne ‘wanschapenheid’, die ‘kwade ziekte’, dien ‘kwapenning’, welke men volgens oud gebruik smadelijk aan den disch moest nagelen als valsche munt. En die redevoering, waarin zooveel kleingeestige bekrompenheid aan 't woord was, besloot pastoor Guido Gezelle met eene reeks juichkreten, bekroond ten laatste door een ‘Leve Monseigneur!’ ter eere van Mgr. Faict van Brugge, den vervolger der West-Vlaamsche studenten en den man, die hemzelven gedurende lange jaren hardnekkig verdrukt had. Welk eene deerniswaardige platbroekerij. Die uitgebreide, schier officieele toespraakGa naar voetnoot(1) van Guido Gezelle te Tielt blijft eene onuitwischbare smet op zijn karakter, het valt niet te loochenen. Gezelle's redevoering kwam slechts drie weken na den geestdriftigen Landdag van Antwerpen in den Cirkschouwburg en moest er een antwoord op zijn. De verslagenheid was groot onder de jeugd, die in haar tijdschrift De Vlaamsche Vlagge, van BruggeGa naar voetnoot(2) (wier abonnenten op geheimzinige wijze moesten bediend worden om aan de vervolgingen der geestelijke overheid te ontsnappen) een vinnig antwoord daarop afkondigde, waarin men Guido Gezelle zijn verraad verweet en hem er aan herinnerde, wat hij zelf van de bisschoppelijke Franschdolheid had moeten lijden en hoe hij altijd door het studentenvolk werd ondersteund en aanbeden. Maar de aanbidding bleek sterker te zijn dan de wrok over dit verraad. Hem werd vergiffenis geschonken met deze roerende woorden: | |
[pagina 8]
| |
Gij zijt onze Dichter, de koning onzer Dichters. Gij zijt onze Schrijver, de koning onzer Schrijvers. Gij zijt onze Taalkender (sic), de koning onzer Taalmeesters. Niemand kan achter U. Daarbij Gij zijt het begin, de oorsprong, de bronne van geheel onze taal- en volksbeweging in West-Vlaanderen; en dat en zullen wij nooit vergeten. Gij zijt onze glorie, onze hoogmoed; en dat en zullen wij nooit vergeten. Wij, uw woord van Tielt vergetende, rechten eens uw standbeeld op in Vlaanderen: Aan den Meester. De oorlog was nu verklaard tusschen De Vlaamsche Vlagge en het Brugsche bisdom. De moedige redactie kondigde eene reeks bijtende en tevens geestige opene brieven af aan bisschop Faict, aan zijnen hulpbisschop De Brouwer, aan den opziener der bisschoppelijke colleges kanunnik Dambre, enz. Die brieven verschenen natuurlijk zonder den naam hunner schrijvers, met de verklaring: Wat zou er ons, collegestudenten, gebeuren, moesten wij onze artikels onderteekenen? 't Minste ware, dat het ons verboden wierde te schrijven, 't Meeste dat men ons buitensmijte... Den 5n September 1886 riep de Nederduitsche Bond de clecale studenten op naar eenen nieuwen Landdag te Antwerpen in den Cirkschouwburg. De Beucker zat weer voor, omringd van Coremans en meer andere bekende katholieke Vlaamschgezinden der Scheldestad. Nieuwe klachten en bedreigingen tegen de bisschoppen werden er niet gespaard. De jonge Westvlaamsche advocaat E. De Visschere, pas uit de Leuvensche hoogeschool gekomen, maakte bekend, dat Mgr. Faict van Brugge aan de studenten zijner bisschoppelijke colleges verbod gedaan had landdagen bij te wonen en dat hij de Vlaamsche gilden onder die studenten had afgeschaft. Hij werd bijgesprongen | |
[pagina 9]
| |
door de Leuvensche studenten Adolf Pauwels en Plessers. Een student van het jezuietencollege van Antwerpen (Adelfons Henderickx) verklaarde, dat er in zijn gesticht eenige verbetering was aan te merken. Maar op dat oogenblik deelde de voorzitter De Beucker mede, dat twee der ingeschreven sprekers, leerlingen van jezuietencolleges, van het woord afzagen, omdat hunne leermeesters bedreigd hadden ze weg te zenden uit hunne scholen, indien zij op den Landdag dorsten spreken, hetgeen een onweder in de zaal deed uitbarsten. De Visschere gaf de moraal van den Landdag in zijne bijtende woorden: Er zijn er velen, die achter een masker met een valsch en bedorven herte schoone woorden tot ons spreken, doch niets verrichten. Maar wij, die met open herte strijden, wij moeten hun dat masker van vóór het gezicht rukken. Aldus aangerand in 't openbaar wilde de hoogere geestelijkheid zich den schijn geven iets te doen. De aartsbisschop Mgr. Goossens zond den 1n October 1886 eenen omzendbrief aan de oversten der onderwijsgestichten, aldus luidende: L'étude de la langue flamande doit être l'objet de votre constante sollicitude. Le nombre d'heures de leçon sera déterminé d'après la situation spéciale de chaque établissement, de l'avis conforme de MM. les inspecteurs. Le résultat des concours flamands entrera en ligne de compte pour les places d'excellence. Dat was alles. Van toepassing der taalwet van 1883 geen woord. ‘'t Was al poeier in de oogen’ schreef bitter het clericaal studententijdschrift Onze Vlaamsche Wekker. ‘Zand in de oogen’ weergalmde in beter Nederlandsch De Vlaamsche Vlagge. Doch de clericale studenten lieten den moed niet zinkenGa naar voetnoot(1). Den 13n April 1887 hielden zij eenen ‘gouwdag’ te Leuven, waarop de studenten Serafien Lambrecht, Adelfons Henderickx, Adolf Pauwels, enz. als sprekers optraden, en waar besloten werd aan den aartsbisschop van Mechelen te vragen de boeten op het Vlaamschspreken | |
[pagina 10]
| |
af te schaffen, ‘die schandelijke belasting geheven op het natuurlijk recht van den vrijen Vlaming’. Den 24n April hielden zij eenen ‘gouwdag’ te HasseltGa naar voetnoot(1), waar de student N. Theelen van Tongeren uitriep: O dat verfoeilijk stelsel van afspioenen, overdragen, aanklagen, dat in onze verfranschte scholen in voege is! In zeker bekend gesticht worden de Vlaamsche sprekers door omgekochte makkers achtervolgd, afgeluisterd, aangeklaagd: 10 centiemen boet voor elk Vlaamsch woord. Het is onteerend, eene laffe dwingelandij! Op de algemeene vergadering van het Davids-fonds te Leuven in Mei 1887 werd beslist aan den aartsbisschop en aan de bisschoppen te vragen, dat zij eindelijk de taalwet van 1883 tot hunne gestichten zouden uitbreiden. Verscheidene geestelijken, onder anderen pastoor Cleynhens, trachtten de vergadering van dat voorstel te doen afzien; doch de redevoeringen van De Beucker, Ad. Pauwels en E. De Visschere verwekten eene onbeschrijflijke geestdrift, toen zij die drogredenen weerlegden. De bespreking was op zekere oogenblikken buitengewoon warm, zoodat Frans De Potter in het Fondsenblad verklaarde er geen volledig verslag te willen van geven, ‘tegen het katholiek onderwijs en de hooge geestelijkheid.’ Den 22n Augustus 1887, tijdens de heugelijke Breidelfeesten, werd te Brugge ook een Landdag gehouden, waarop de klachten tegen de bisschoppen herhaald werden. De Beucker sprak er zelfs van zich rechtstreeks tot Paus Leo XIII te richten. Te vergeefs zocht de Noord-Nederlandsche pastoor Brouwers, die ook als spreker optrad, de Belgische prelaten wit te wasschen. Hij werd door gemor en geschreeuw belet zijne pleitrede voort te zetten. In zijne vlammende redevoering zegde De Beucker: Dat moet eindigen! Wij vragen aan de Hoogweerdige Heeren Bisschoppen dat zij daarmede gedaan maken! In 1888 herbegonnen de clericale studenten hunne gouw- en landdagen te houden te Leuven, te Lier, te Peer in Limburg, enz. ondanks de tegenkanting der geestelijkheid. Den 15n September had te Gent een onzijdige Vlaamsche Landdag plaats, voorgezeten door Prayon-Van Zuylen, waarop apotheker Herman Ronse eene | |
[pagina 11]
| |
heftige en kleurrijke beschuldigingsacte tegen de verfransching in de clericale scholen van Gent met donderende stem en heesch van verontwaardiging kwam voordragen; maar noch in zijn eigen blad (den clericalen Lichtstraal) noch in het Fondsenblad, waarvan een opsteller aan het bureel zetelde, trof men er iets dan eenige kleurlooze woorden over aan. Gelukkig had de redactie van Het Volksbelang voor een volledig verslag dezer beruchte philippica zorg gedragen. Is het te verwonderen, dat een manifest van den Nederduitschen Bond (November 1888) de bittereGa naar voetnoot(1) bekentenis aflegde: Jammer genoeg, het vrij (clericaal) onderwijs blijft, wat onze taal betreft, in vele gestichten, die door kloosterlingen bestuurd worden of onder de voogdij der hoogere geestelijkheid staan, op het officieel onderwijs nog verre ten achter. | |
Het eerste amendement van Coremans (1889-90).Blijkbaar zochten de bisschoppen de aanhangers der Vlaamschgezinde hervorming van het vrij middelbaar onderwijs met beloften en goede woorden af te schepen en te paaien; maar dezen konden niet langer om den tuin worden geleid. Wat zij van de geestelijke overheid en van de kloosterorden niet vermochten te bekomen, wilden de clericale Flaminganten hun nu bij de wet laten voorschrijven. Doch zelfs de anders zoo voortvarende en luidruchtige Coremans wachtte tot in December 1889, om eene eerste poging in die richting aan te durven. Het was ter gelegenheid van de bespreking der nieuwe wet op het hooger onderwijs, dat hij aan de Kamer voorstelde langs eenen omweg de vrije gestichten der geestelijkheid aan de taalwet van 1883 te onderwerpen. In de zitting van 23n December stelde Coremans voor, de getuigschriften, die toegang verleenden tot de hoogescholen en eene bijgevoegde stem bij de verkiezingen waarborgden, ook voor het vrij middelbaar onderwijs in verband te brengen met de taalwet van 1883 tot vervlaamsching van de atheneums van den Staat. Zijn amendement luidde als volgt: | |
[pagina 12]
| |
Die getuigschriften moeten, te beginnen van Juli 1895, aanduiden welke Nederlandsche leergangen, ten getalle van twee ten minste, door de studenten, die zich voor 't examen aanbieden, gevolgd zijn geweest, overeenkomstig de artikelen 2 en 3 der wet van 15 Juni 1883. Te gelijk lichtte Coremans zijn voorstel volgender wijze toe: Krachtens de wet van 15n Juni 1883, bepalende dat ten minste twee leergangen in 't Nederlandsch zullen onderwezen worden in 't Vlaamsche land, kunnen mijne amendementen geene hoegenaamde moeilijkheid veroorzaken voor 't vormen der jury. Deze woorden getuigden van een overdreven optimisme, alsof alles op wielkens ging afloopen; maar, indien Coremans zich inderdaad de minste illusie over het lot van zijn amendement gemaakt had, dadelijk werd hij ontgoocheld. Minister De Volder en de leider der clericale meerderheid Woeste kwamen krachtig op tegen het voorstel namens de heilige grondwettelijke vrijheden van taalgebruik en onderwijs. Woeste beriep zich zelfs op zijnen eed van getrouwheid aan de Grondwet! Aandoenlijk mocht stellig die eerbied en die liefde in zijnen mond heeten voor eene Grondwet, waarvan de vrijheden door geheel de ultramontaansche partij en door haar opperhoofd den Paus herhaaldelijk veroordeeld werden. Maar alle middels zijn goed, als men de Vlaamsche Beweging in de Kamer eenen schijnheiligen steek onder water wil toebrengen. | |
[pagina 13]
| |
Onnoodig te zeggen, dat de liberale Waalsche Kamerleden Houzeau de Lehaye (Bergen), Paternoster (Zinnik) en anderen den clericalen minister en Woeste bijsprongen. Dupont (Luik) riep zelfs melodramatisch uit: ‘Met uw stelsel zult gij tot de bestuurlijke scheiding der beide deelen van België geraken!’ Te vergeefs ondersteunden Vanden Bemden (Antwerpen) en Helleputte (Maaseik) de voorstellen van Coremans, die met zitten en staan, zelfs zonder hoofdelijke stemming, verworpen werden. Dit bewees genoeg den onwil van het clericaal ministerie, dat destijds over eene meerderheid der twee derden in de Kamer beschikte. | |
De Opschudding onder de Vlaamschgezinden.De opschudding was groot onder de Vlaamschgezinden en de clericalen onder hen waren niet weinig teleurgesteld en verbitterd. In den Nederduitschen Bond van Antwerpen geeselde de voorzitter De Beucker de paapsche schijnflaminganten der Kamer op eene wijze, die geheel de clericale wereld en zelfs het Parlement ontstelde. Op Woeste en De Volder, die gesproken hadden, en op Jacobs, die gezwegen had, was zijne philippica vooral gemunt. Woeste! - riep de grijze vader De Beucker verontwaardigd uit - Woeste! de Vlaming zegt het u: Gij hebt de rol van Judas gespeeld! Misschien hebt Gij u laten verleiden door de 30 zilveren knoopen van den ministerfrak! Hebt gij niet nagedacht, dat gij, met de Vlaamsche zaak te verraden, de zaak uwer lastgevers verraden hebt; dat gij politieke zelfmoord pleegdet en dat, als gij recht hebt op de dankbaarheid der Walen, gij dood zijt voor Vlaanderen! Van heden af zijt gij een goed candidaat voor het Walenland. Stel van nu af uwe candidatuur te Doornik tegenover den heer Bara. Dat kan ons weinig schelen... Waarom hebt gij, Victor Jacobs, gezwegen?... Hoe hebt gij, een zoo uitstekend advocaat, vergeten, dat het volk, twelk God u toevertrouwde door u diende verdedigd te worden?... Wat zal ik nu zeggen van een minister De Volder?... Het is waar, dat de heer De Volder geen representant is, en wij durven dan ook gelooven, dat hij het nooit zal worden in het Vlaamsche landGa naar voetnoot(1). Gelukkig, dewijl hij geen stemrecht heeft in de Kamer, kan hij ons enkel kwaad doen met zijne tong. En het voornaamste Vlaamschgezind clericaal dagblad Het Land van Brussel bracht het verrassend bericht, dat volgt: Wij waren minder verwonderd over den bekomen uitslag, daar wij weten, dat onze ministers elke bespreking over Vlaamsche belangen slechts met tegenzin en vrees te gemoet zien. Onlangs nog drukte een minister, wien men sprak over Coremans' | |
[pagina 14]
| |
inzicht amendementen neer te leggen bij het wetsontwerp op de hoogescholen, zich volgender beteekenisvolle wijze uit: On a fait assez de flamingantisme à la Chambre pour cette année. Maar Het Land liet er dadelijk op volgen: Wij hebben de partij verloren, omdat wij te goedzakkig, te vertrouwend geweest zijn. Wij hebben vertrouwd op de billijkheid onzer eischen; wij hebben goedzakkig gemeend, dat geen rechtschapen man ons het goede recht ontzeggen kon. Overal werden dergelijke klachten gehoord, protestvergaderingen gehouden en petities gezonden aan den Senaat, die het gedane kwaad ging herstellen, verzekerde men luide; maar toen de wet vóór de Hooge Kamer kwam, was de uitslag dezelfde als in de lagere. | |
Het amendement Van Put in den Senaat.Van Put (Antwerpen) had den 4n Maart 1890 met zijne clericale collega's baron De Coninck, Dellafaille de Leverghem en Whetnall, het voorstel Coremans in dezen gewijzigden, bondigen vorm overgenomen: De getuigschriften zullen, te beginnen van de maand Juli 1895, de Nederlandsche leergangen vermelden, ten minste ten getalle van twee, door de candidaten gevolgd, overeenkomstig artikelen 2 en 3 der wet van 15n Juni 1883. Verdedigd door Dellafaille en door baron de Coninck, maar aangevallen door Walen en clericalen, werd het voorstel verworpen met de verpletterende meerderheid van 41 stemmen tegen 6. Dellafaille had de voorgewende ongrondwettelijkheid van het voorstel zonneklaar weerlegd met een enkel woord: ‘Indien wij het recht niet hebben Nederlandsch in de wet voor te schrijven, uit welk recht brengen wij er dan Grieksch en Latijn in?’ Maar een gepatenteerde Vlaamschgezinde, een der pleegvaders der Koninklijke Vlaamsche Academie, Lammens verklaarde, dat de wetgever geen dwang, hoe gering ook, mocht uitoefenen op het vrij onderwijs (dat der bisschoppen, jezuieten, josefieten enz.), ‘het vrij onderwijs, eene der kostbaarste veroveringen van 1830.’ Minister De Volder had overigens, evenals Lammens en anderen, allerlei roerende verklaringen | |
[pagina 15]
| |
van Vlaamschgezindheid afgelegd, maar zijn besluit was: ‘Het amendement mag niet aangenomen worden. Het is ongrondwettelijk!’ De ontgoocheling der clericale Vlamingen, die in hunne pers en op hunne vergaderingen stellig op den Senaat hadden gerekend, was groot, wanneer zij slechts eene halfdozijn stemmen zagen geven aan het voorstel, dat ze reeds zegevierend waanden. Daarmede was de zaak der vervlaamsching van het clericaal middelbaar onderwijs voor eenige jaren begraven, terwijl de taalwet van 1883 gaandeweg beter werd toegepast in de officieele atheneums en middelbare scholen. Natuurlijk was de verbittering der teleurgestelde clericale Vlaamschgezinden niet gering. Doch de nederlaag was zoo geweldig geweest, dat Coremans zelf nog vier jaren liet verloopen, voordat hij eene tweede poging dorst wagen. Gedurende die vier jaren was de toestand ongeveer onveranderd gebleven in het middelbaar onderwijs der bisschoppen, der paters en der nonnen. De klachten hielden natuurlijk aan. In het clericaal studententijdschrift Kwaepenninck las men in 1889 over Mgr. Faict van Brugge: De bisschop en zijne werkendste (sic) raadsleden zijn de grootste vijanden der Vlaamsche Beweging in West-Vlaanderen... Wij zochten onze vijanden overal, maar wij zochten te leege. Niet de kleine pastoortjes zijn vijandig, maar het komt van hooger. In Januari 1890 verstoutte zich de Oud-hoogstudentenbond van West-Vlaanderen, samengesteld uit oud-leerlingen der talrijke bisschoppelijke colleges der provincie, een eerbiedig, doch dringend vertoogschrift te zenden aan Mgr. Faict, waarin onder anderen geklaagd werd over de weigering der Heilige CommunieGa naar voetnoot(1) aan leerlingen van het college te Roeselaere wegens hunne Vlaamsche gevoelens. Die jongelingen hadden onder elkander eene gilde van Ste- | |
[pagina 16]
| |
Luitgaarde gevormd, en bij de nadering van het eeuwfeest der Gulden Sporen (1302) al te warm hunne overtuiging lucht gegeven; en daarom werden zij behandeld als onwaardig de sacramenten der Kerk deelachtig te worden. Den 13n April had een clericale studentenlanddag te Roeselare plaats; maar weinig leerlingen der papencolleges waren opgekomen, daar Mgr. Faict hun verbod gedaan had de vergadering bij te wonen, zooals bleek uit eene reeks verontschuldigingsbrieven, die onder luid gemor werden voorgelezen. De voorzitter, de grijze Dr Van Steenkiste van Brugge, verklaarde in zijne openingsrede: 't Is lang, dat de Geuzen gezeid hebben: Il faut s'emparer du mouvement flamand. Zij hebben daarvoor hunne wet op het middelbaar onderwijs gestemd. Zij hebben wel gedaan voor de Vlaamsche Beweging en zullen daar de vruchten van plukken. De leerlingen hunner scholen spreken goed onze tale. Dat kan ik getuigen voor de leerlingen, die uit het atheneum van Brugge komen. De leeraars wakkeren hen aan met woord en daad tot de studie en het beoefenen der moedertale. Door letterkundige oefeningen, die de meesters bestieren, leeren de studenten er het woord in het Vlaamsen voeren en ook voor de vuist spreken. | |
De kardinaal aartsbisschop van Mechelen Mgr. Goossens (1891).In Juni 1891 ontving de kardinaal aartsbisschop Goossens te Mechelen in zijn paleis eene afvaardiging van clericale Vlaamschgezinden van aanzien, optredende namens den Vlaamschen Katholieken Landsbond, en bestaande uit Prof. De Ceuleneer van Gent, Frans De Potter, Prof. Helleputte van Leuven en Janssens, de beide laatste volksvertegenwoordigers. Volgens Het Belfort had ‘de afvaardiging van wege Mgr. Goossens de belofte gekregen, dat hij trachten zal verbetering in den toestand te brengen.’ Doch nog in den loop van hetzelfde jaar werd de aartsbisschop in clericale Vlaamschgezinde bladen (Ons Recht, De Student, enz.) heftig aangerand, omdat hij de goedgezinde studenten wegens hunne Vlaamsche gevoelens vervolgde en niets veranderde aan de verfransching zijner colleges. In Januari 1892 jammerde wanhopig de clericale Vlaamsche Gazet van Brussel: ‘Onze kardinaal Mgr. Goossens blijft blind, | |
[pagina 17]
| |
stekeblind.’ Inderdaad, minder dan een jaar nadat hij de afgevaardigden van den Vlaamschen katholieken Landsbond met goede woorden naar huis gezonden had, liet hij, in April 1892, door al de bestuurders zijner colleges aan hunne leerlingen eenen omzendbriefGa naar voetnoot(1) bekend maken, waarin te lezen stond: Chers élèves, Men kan bedenken met welke verkropte woede de clericale studenten den nek hebben gebogen onder deze geheime goedsappige oekase van hunnen aartsbisschop, die maar twaalf jaar later in het groote publiek bekend werd. Alsdan schreef Het Volksbelang (11 Februari 1905): Gij, leerlingen en oud-leerlingen der officieele atheneums, die de weldaden van de taalwet De Vigne-Coremans van 1883 bebt genoten en die nooit aan zulke bekrompen wraakroepende inquisitoriale vervolgingen hebt blootgestaan, kunt gij u een denkbeeld vormen van het droevig slavenlot van uwe clericale makkers in de bisschoppelijke, jezuieten- en jozefietencolleges? En Ons Recht, dat het aartsbischoppelijk geheim stuk in 1905 afgekondigd had, voegde er bij, dat het geenszins verouderd was: Nog hangt die brief als een dreigend zwaard boven het hoofd onzer studenten. Nog wordt op bepaalde tijden in enkele colleges er kennis aan de studenten van gegeven. | |
[pagina 18]
| |
De vervolgingen in de jezuitencolleges (1892).Te gelijk waren de klachten niet minder algemeen aangaande de voortdurende verfransching in de jezuietencolleges en de vervolgingen tegen hunne Vlaamschgezinde leerlingenGa naar voetnoot(1). In die colleges waren bijna dezelfde voorschriften en verboden uitgevaardigd als die van Mgr. Goossens in de zijneGa naar voetnoot(2); alzoo was het den leerlingen ontzegd deel te nemen aan Vlaamschgezinde betoogingen. Toen nu in Juli 1892 Peter Benoit te Antwerpen door duizenden in Vlaamsch België gefeest werd ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan zijner Vlaamsche Muziekschool, meenden de studenten der Antwerpsche jezuieten dit verbod te mogen over het hoofd zien. Stond Peter Benoit niet buiten en boven alles met zijne heerlijke nationale muziekbeweging? Zij schaarden zich dus in 't gelid en voegden zich met de vlag hunner gilde ‘Eigen taal, eigen zeden’ bij de andere ontelbare feestvierende kringen en bonden, die uit alle hoeken van Vlaamsch België naar de Scheldestad samengestroomd waren tot eene Vlaamsche zee. En wat gebeurde er? Hier laten wij het woord aan eenen briefwisselaar van Ons Recht: Nauwelijks was de stoet ter eere van Peter Benoit in beweging, of een knecht der jezuieten achtervolgde drie kwaart uurs lang de studenten. De pater-prefekt loerde door een venster en een half dozijn leeraars stonden nevens den stoet. 's Anderendaags werden de studenten bijeengeroepen in de groote zaal van het gesticht. Pater Superior zegde met spijt vernomen te hebben, dat 20 studenten aan de betooging Benoit hadden deelgenomen. Zij zouden nog 14 dagen op school geduld worden voor den goeden naam der ouders en dan vernemen, of zij mochten wederkomen. Voor de minste fout, die zij intusschen zouden begaan, zouden zij onmiddellijk doorgezonden worden. | |
[pagina 19]
| |
ordewoord. Paus Leo XIII zegde nochtans zeer kort geleden: ‘Alle geweld zou tegen den wil Gods zijn, tegen zijne leering, tegen het karakter, waarmee ik bekleed ben, tegen de macht, waarover ik beschik.’ Dit ongehoord voorval verwekte als eene ontploffing van verontwaardiging in de pers en in de wereld der clericale Vlaamschgezinden. Ook daarbuiten natuurlijk. Maar niets hielp en de Jezuieten wilden hun ongelijk niet erkennen. Zelfs werden nog negen andere studenten weggejaagd uit hun St-Ignatiuscollege, zooals te Antwerpen zelf in eenen Landdag van het Nationaal Vlaamsch Verbond den 13n November 1892 openbaar werd aangeklaagd door Herman Peeters. Andere redenaars, waaronder Ad. Pauwels, schandvlekten de verfransching der clericale scholen en een spreker, een goed katholiek, wiens naam niet wordt gemeld, zegde, dat het onderwijs gegeven in het St-Norbertusgesticht hem zoozeer geergerd had, dat hij zijnen zoon naar de middelbare school van den Staat gezonden had, waar overigens de katholieke leerlingen een behoorlijk godsdienstonderricht ontvingen. Die verklaring verwekte eene groote opschuddingGa naar voetnoot(1). Reeds in Augustus had Ons Recht den volgenden noodkreet geslaakt: De conservatieve partij zal gestraft worden voor hetgeen zij gezondigd heeft. Dit is door het verfranscht onderwijs. Zij heeft bekwame geleerde sprekers noodig. Die kunnen maar gevormd worden door een degelijk Vlaamsch onderwijs. De conservatieve partij zal die sprekers missen, omdat haar onderwijs Fransch is. In September herhaalde de Vlaamsche Gazet van Brussel die jammerklacht voor de hoofdstad: Wij willen, dat eenieder de verantwoordelijkheid drage van zijne daden. Als degenen, die aan 't hoofd van het vrij onderwijs staan, den toestand van 't vrij onderwijs niet veranderen; indien het geslacht, dat er gaat uitkomen, op dezelfde leest geschoeid moet zijn als de vorige geslachten, dan zal het weldra met de behoudsgezinde partij in het arrondissement Brussel geheel en al gedaan zijn. Liberalen en socialisten geven er iederen zondag voordrachten. Van den katholieken kant hooren wij van niets gewagen. Op een feest van den Katholieken Werkmanskring van Leuven, op 20n November 1892, riep Mgr. Rutten, vicaris-generaal (nu bisschop) van Luik uit: | |
[pagina 20]
| |
Ja, het is met weemoed en pijn aam het hart, dat wij thans vaststellen, dat de hoogere standen (nu het zoo noodig, ja noodzakelijk is, tot hunne broeders de werklieden te gaan om de goddelooze dwaalleer van den vijand te verijdelen) in de onmogelijkheid zijn het te doen, omdat zij hunne taal niet kennen. | |
De vervolgingen te Mechelen, Jozef Feskens (1893).In Januari 1893 vernam men met verontwaardiging, dat drie leerlingen van het aartsbisschoppelijk St-Rombautscollege te Mechelen door kanunnik E.A. Van Ballaer onder de oogen van kardinaal Goossens uit het gesticht weggezonden waren wegens hunne Vlaamschgezindheid, omdat zij ingeschreven waren op De Student, een verboden clericaal studententijdschriftGa naar voetnoot(1). Het jaar te voren was een leerling uit het seminarie van Mechelen om gelijke redens reeds weggejaagd. ‘Allen waren voorbeeldige studenten, op wier gedrag niets te zeggen viel’, verzekerde Ons Leven van 13n Januari, het blad van de Vlaamschgezinde zuigelingen der Leuvensche Alma Mater. Als middelen van opstand daartegen gaf Ons Leven op: plakbrieven verspreid door geheel het Vlaamsche land, verzet bij de volksvertegenwoordigers, alsmede bij ‘Zijne Eminentie den kardinaal Aartsbisschop’ zelven en beroep bij ‘Zijne Heiligheid den Paus’. Dit plan werd ten deele ten uitvoer gebracht. Alzoo vergaderde de Oost-Vlaamsche raad van den Vlaamschen katholieken Volksbond te Gent om over den toestand te beraadslagen. Aan het relaas van Ons Vlaanderen ontleenen wij 't volgende: Na het verslag gehoord te hebben van het onderhoud, dat de heer voorzitter had met den eerw. pater provinciaal der jezuieten, met den bestuurder van het St-Rombautsgesticht te Mechelen en den rector van het St-Ignatiusgesticht te Antwerpen, werd met algemeene stemmen het volgend besluit genomen: | |
[pagina 21]
| |
2o Een schrijven, waarin dezelfde vraag gedaan wordt, zal men zenden aan de bevoegde overheid en aan het leeraarskorps van al de bisschoppelijke collegesGa naar voetnoot(1). Te Antwerpen, Brussel, Leuven en elders verscheen in Maart 1893 een heftige plakbrief op de muren, waarin de bisschoppen, zonder ze te noemen, aan de kaak werden gesteld: Ontzachelijke verantwoordelijkheid voor dezen, die de christene Vlaamsche studentenbeweging, in plaats van ze aan te wakkeren en te besturen, pogen te verlammen en te dooden. Op den Vlaamschen katholieken Zitdag van Brugge, in Augustus 1893, sprak Dr Laporta van Lier eene geweldige redevoering uit over de tegenkanting der Vlaamsche studentenbeweging door de geestelijkheid. Hij deed eenen warmen oproep tot de katholieke studenten om die vervolging moedig te trotseeren. Hij sprak ten slotte over het geval van den seminarist Jozef Feskens, die, ten onrechte verdacht van in het clericaal tijdschrift Het Belfort een Vlaamschgezind artikel geschreven te hebben, uit het seminarie van het aartsbisdom Mechelen werd weggezonden, in geen ander seminarie des lands meer aanvaard werd en eindelijk naar Engeland moest oversteken om er zijne studies voort te zetten en priester gewijd te worden. Dr Laporta keurde tevens met diepe verontwaardiging de handelwijze af der oversten van het Mechelsch seminarie, die kort geleden, pastoor Feskens, na zijne priesterwijding, verboden er zijne oud-studiemakkers de hand te gaan drukkenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 22]
| |
Verscheidene andere sprekers kwamen op met eene lange litanie van staaltjes over verfransching en taalverdrukking in de clericale onderwijsgestichten. Fl. Peeters van Antwerpen riep uit, dat zij, die weigerden een nationaal onderwijs te geven, over de grenzen zouden moeten gezet worden, geestelijken zoowel als wereldlijken. Zonder het te weten, was hij aldus, in theorie ten minste, een voorlooper van den Franschen minister Combes. Practischer, maar niet minder kras trad Prof. De Ceuleneer van Gent op met het voorstel tot het stichten van eenen bond van huisvaders, die eischen zouden van de oversten der gestichten, waar zij hunne kinderen naartoe zonden, dat het onderwijs er te gelijk Vlaamsch en katholiek weze. Brieven schrijven aan de bisschoppen baatte niet. De redding lag, volgens hem, alleen in het amendement door Coremans in 1889 neergelegd, maar door Kamer en Senaat zoo lichtzinnig verworpen. De naleving der wet van 1883 moest door het Parlement verplichtend gemaakt worden voor het vrij middelbaar onderwijs der bisschoppen en der kloosterorden, ondanks de tegenkanting van WoesteGa naar voetnoot(1). Op dien Brugschen Zitdag werd besloten tot het oprichten eener nieuwe staatkundige partij in Vlaamsch België, de ‘Vlaamsche katholieke Volkspartij’. Zij moest ‘volgens plaatselijke omstandigheden handelen om haar eigen programma en hare eigene candidaten te doen zegepralen, en desnoods zich daarvoor verstaan met andere kiesvereenigingen, die godsdienst, huisgezin en eigendom eerbiedigen.’ | |
Het tweede amendement van Coremans (1894).Coremans, die den Brugschen Zitdag bijwoonde, beleefde er een zeer onaangenaam uurtje zijns levens, wanneer hij zich tegen het uitsluitend Vlaamschspreken in de aanstaande Kamer van het algemeen stemrecht verklaard had. Ingenieur Fabri en advocaat Planquaert van Gent, mitsgaders advocaat Pauwels van Antwerpen en pastoor Daens van Aalst, stonden tegen hem de radicale oplossing voor en werden geestdriftig toegejuicht, terwijl Coremans zoo goed als uitgejouwd werd. Reeds nam hij driftig zijnen hoed om de zaal in | |
[pagina 23]
| |
arren moede te verlaten, toen Prof. Helleputte van Leuven hem redde door het afsteken van eenen verzoenenden handigen warmen speech, die de rust herstelde. Wilde Coremans wellicht zijne geschokte populariteit dadelijk opfrisschen? Elf jaar na de afkondiging der taalwet van 1883 beproefde hij het ten tweede male om de bischoppen, jezuieten en jozefieten langs eenen omweg te dwingen. Bij de bespreking der kieswet over het meervoudig stemrecht kwam hij in Februari 1894 nogmaals aandragen met een amendement, dat voor doel had de taalwet van 1883 onrechtstreeks tot het vrij middelbaar onderwijs uit te breidenGa naar voetnoot(1). Bij art. 17, dat handelde over de dubbele stem togekend aan de bezitters van zekere diploma's, stelde hij het volgende amendement voor: De certificaten vermeld onder de letter F, afgeleverd te rekenen van de maand Juli 1900, zullen de Vlaamsche leergangen moeten vermelden, welke gevolgd werden, ten minste twee in getal, door de dragers der certificaten, ingevolge artikels 1, 2 en 3 der wet van 1B Juni 1883. In zitting van 13n Februari 1894 ontstond daarover een hevig debat. Bij monde van Minister de Burlet bestreed de Regeering het voorstel hardnekkig; het kabinetshoofd schermde natuurlijk met de bedreigde vrijheid van onderwijs, de heiligste van allen voor de bisschoppen, terwijl van hunnen kant de Walen hun hart ophaalden aan allerlei aanvallen. Alzoo riep Scoumanne (Bergen) uit, dat de wet overbodig was, daar er in 1900 geene Vlamingen in België meer zouden te vinden zijn! Het amendement werd ten slotte verworpen met 67 stemmen tegen 42 en 5 onthoudingen. Tot ieder's verbazing bevond zich Buls onder de tegenstanders en Woeste onder de voorstanders van Coremans' voorstel. In 1889 had Woeste zijn uiterst best gedaan om Coremans' eerste poging te doen mislukken; nu schaarde hij zich integendeel aan zijne zijde. Over die onvoorziene bekeering schreef het liberaal weekblad De Flamingant van Brussel: Volgens den heer Woeste (in 1889) mocht de wetgeving de vrije onderwijsgestichten, zelfs onrechtstreeks, niet dwingen het onderwijs in deze of gene taal te | |
[pagina 24]
| |
geven. En drie, vier jaren nadien stemt hij voor eene wetsbepaling, die nochtans dezelfde gevolgen moet hebben. Wanneer was de heer Woeste rechtzinnig? Maar, 't is waar, sedertdien hebben wij het algemeen stemrecht verkregen; en de heer Woeste is een helderziend man, waar het de belangen en de toekomst zijner partij betreft. Van hunnen kant waren de clericale Vlaamschgezinden natuurlijk zeer verontwaardigd over de houding van hun ministerie en van hunne almachtige Kamermeerderheid. Prof. A. De CeuleneerGa naar voetnoot(1), voorzitter van den Vlaamschen katholieken Landsbond schreef eenen bitteren langen brief aan het Gentsche clericale Fondsenblad van kanunnik Verschueren, waarin hij verklaarde: Menigvuldige pogingen zijn sedert jaren bij de hoofdmannen van het vrij onderwijs aangewend geworden. Men heeft hun gesproken van hunne plichten en ook van hunne belangen. Alles is zonder werkelijken uitslag gebleven. Prof. De Ceuleneer besloot aldus zijnen brief: Wij koesteren de hoop, dat onze Gentsche senators het voorstel Coremans in den Senaat zullen hernemen en dat de Senaat op het besluit der Kamer terug zal komen. In 1889 hadden de clericale Vlaamschgezinden ook hunne hoop gesteld op den Senaat, die ze jammerlijk had bedrogen in hunne verwachtingen. Dezen keer was de teleurstelling nog vollediger. Er was in de Hooge Kamer zelfs geene spraak meer van Coremans' verworpen amendement. Deze tweede mislukte poging leverde opnieuw het bewijs, dat de clericale Regeering en de clericale meerderheid der Kamers op bevel der bisschoppen en der jezuieten, vastbesloten wa- | |
[pagina 25]
| |
ren geene wetsbepalingen in te voeren om het vrij onderwijs in verband te brengen met de taalwet van 1883. Alleen de bekeering van den zeer invloedrijke Staatsminister Woeste was, dacht men, van hooge beteekenis. Aan die laatste redplank voor hunne begoochelingen klampten zich nu de ontmoedigde clericale Vlaamschgezinden vast. Zoo Woeste maar wilde, dan zou alles later wel gaan! Doch later veranderde Woeste nogmaals en werd opnieuw een der bitterste vijanden der hervorming. Alom werd luidruchtig aangekondigd, dat men in die tweede parlementaire klopping niet berusten zou en dat Coremans eene nieuwe taalwet aan het clericaal ministerie en aan de almachtige clericale meerderheid der Kamers zou afdwingen. Maar nogmaals liet hij eenige jaren - niet minder dan zeven - verloopen, ondanks het stijgend ongeduld zijner partijgenooten in en buiten Antwerpen. Was de toestand ondertusschen misschien verbeterd? Geenszins. Steeds werden te vergeefs dezelfde klachten geslaakt en dezelfde bedreigingen geuit. In een Antwerpsch manifest van Mei 1894 stond te lezen: Op zich zelven genomen is er misschien hier en daar wel eene schaduw op het onderricht van het Vlaamsch in de officieele onderwijsgestichten van Antwerpen. Vergeleken met den toestand in onze vrije scholen, vooral in de jezuietengestichten, is het schier de volmaaktheid... Wij zullen eenen oogslag werpen in de vrije gestichten onzer stad, namelijk O.L. Vrouwen College en St Ignatiusgesticht onder het bestuur van het Gezelschap Jezus, S1 Jan Berchmanscollege en S1 Norbertusgesticht afhangende van het bisdom Mechelen. | |
[pagina 26]
| |
Mgr. De Brabandere van Brugge (1894).In 1894 stierf Mgr. Faict, de Brugsche bisschop, die bekend stond als een der hardnekkigste Franskiljons van België. Men herinnert zich, dat hij Guido Gezelle, Hugo Verriest en al de andere Vlaamschgezinde priesters onmeedogend vervolgde gedurende de lange jaren, dat hij den bisschopszetel bekleedde. Van zijne halstarrige koppigheid in het verfranschen van de leerlingen zijner scholen is reeds meermaals in de voorgaande bladzijden gebleken. Nu was zijn opvolger Mgr. De Brabandere, die hem als hulpbisschop had bijgestaan in den laatsten tijd. Hoe zou hij zich gedragen tegenover de Vlaamsche Beweging? In Juli 1894 bood hem de Oud-hoogstudentenbond van West-Vlaanderen een huldeschrift aan om hem bij zijne intrede geluk te wenschen. Zinspelende op de door hem gekozen spreuk In te confido (op u stel ik mijn vertrouwen), bezweerden zij hem gehoor te geven aan de algemeene klachten der Vlamingen: Wij spreken voorzeker waarheid, als wij zeggen, dat het heden onmogelijk is voor Vlaamsche ouders aan hunne kinderen in de (vrije) scholen van Vlaanderen eene Vlaamsche opvoeding te bezorgen. Met allerlei betuigingen van eerbied en genegenheid verzochten de clericale Vlaamschgezinden, dat hun bisschop er in toestemmen zou: 1o Dat in het Vlaamsch zou mogen geschieden al hetgeen betreft het onderricht van den godsdienst: gebeden, geestelijke oefeningen, lessen van godsdienst, sermoenen en zoo voorts. Op dit nederig, doch veeleischend stuk kwam geen antwoord, | |
[pagina 27]
| |
Dan trokken vier afgevaardigden naar het bisschoppelijk paleis van Brugge: Dr Eug. Van Steenkiste, advocaat Em. De Visschere, Dr Depla en notaris Persijn. Mgr. De Brabandere ontving die heeren zeer minzaamGa naar voetnoot(1), maar verklaarde hun, ‘dat er in zijn bisdom in Vlaamsch opzicht weinig kon veranderd worden.’ Verder antwoordde hij nog: Wat aangaat onze colleges, het programma der studies is overlast, meest door het onderwijs der doode talen, en 't en is niet mogelijk ze nog meer te belasten met den tijd aan 't Vlaamsch leeren nog uit te breiden. Van den anderen kant, alle vervlaamsching van leergangen, die nu in 't Fransch gegeven worden, ware zooveel tijd aan 't Fransch ontnomen; en 't is geweten, de oefening in 't Fransch is nog ontoereikend en mag dus niet ingekrompen worden. In hun verslag over hun onderhoud met den bisschop stelden de afgevaardigden nog het volgende te boek: Zijne Hoogweerdigheid is ten andere van gedacht, dat het Vlaamsch in zijne colleges deugdelijk aangeleerd wordt en ten allen gevalle beter als in de Staatsmiddelbare scholen, hetgeen door de uitslagen der prijskampen tusschen vrije en Staatsscholen genoegzaam bewezen wordt. Op die bisschoppelijke snoeverij, die zoo regelrecht in strijd met de waarheid was, antwoordden de afgevaardigden zeer gevat: Indien er in de vrije gestichten studenten gevonden worden, die 't Vlaamsch machtig zijn, hebben zij zulks voornamelijk te danken aan hunne eerste opvoeding en onderwijs en aan hun eigen werk en oefening, en niet aan 't gebrekkig Vlaamsch onderwijs, dat zij in de colleges genoten hebben. De bisschop zegde ten slotte, dat hij ‘een onderzoek had begonnen om te zien, of het mogelijk was de gebeden gedeeltelijk te vervlaamschen’; dat ‘hij persoonlijk niet ongenegen was om aan de kinders éénen dag ter weke Vlaamsch te laten spreken, alhoewel er aan dien wensch, uit hoofde der noodzakelijke oefening van 't Fransch, moeilijk kon toegegeven worden’; verder, ‘in zake van sprijsboeken, dat er zoo weinig deugdelijke Vlaamsche voorhanden zijn en dat hun prijs te hoog was.’ Voelende dat de Bisschop in den grond niets wilde toestaan, vroegen de afgevaardigden wanhopig:‘wat er ons, Vlaamsche ouders,’ te doen stond met onze kinderen, aan wie wij een Vlaamsch en | |
[pagina 28]
| |
‘vaderlandsch onderwijs begeerden te verschaffen?’ Waarop zij uit den mond van Monseigneur ten antwoord kregen: Onze kinderen, voornamelijk onze dochters, zullen het verder brengen met Fransch als met Vlaamsch. Het verslag van dit onderhoud, dat met ingehouden humour is opgesteld, besluit op die laatste verklaring heel leuk met de woorden: ‘Daarop hebben wij van Zijne Hoogweerdigheid verlof genomen.’ Het is een tafereeltje zonder weerga van de blinde Franschdolheid en van het despotisme onzer Vlaamsche bisschoppen evenals van de lijdzame hulpeloosheid en onmachtige onderwerping der clericale Vlaamschgezinden, peints par eux-même, zooals de Franschman zegt. Allerlei staaltjes der bisschoppelijke Franschdolheid zouden kunnen aangehaald worden. Hier is er een, uit het jaar 1898 en geplukt in Onze Vlagge, orgaan der West-Vlaamsche studenten, sprekende over het afsterven te Oostende van eenen ieverigen medestrijder: De doodbrieven, voor magen, vrienden en kennissen bestemd, meldden, dat de dierbare afgestorvene ‘lid van den Katholieken West-Vlaamschen Studentenbond’ was. De Eerw. heer Overste van het O.L. Vrouwegesticht van Oostende, waar onze Vlaamsche vriend studeerde, liet aan de ouders weten, dat geen één der leerlingen uit zijn gesticht aan de begraving zou mogen deelnemen, indien de woorden: ‘lid van den Katholieken West-Vlaamschen Studentenbond’ niet uit den doodbrief werden geschrapt. Even talrijk als vroeger bleven de waarschuwingen der clericale Vlaamschgezinden aan hunne leiders en aan de bisschoppen over het gevaar dier blinde verfransching. In Onze Tijd ‘voor God, taal en volk’ van Brussel (7n Januari 1899) stond te lezen: Het Vlaamsch wordt niet op voldoende wijze onderwezen in onze katholieke gestichten. Onze jonge advocaten, geneesheeren, enz., die met den besten iever bezield zijn en volgaarne het hunne tot de katholieke propagande zouden bijdragen, zijn tot onmacht gedoemd. Buiten Brussel kan men geen andere voordrachten houden dan Vlaamsche; en vraagt toch geene Vlaamsche voordrachten aan de mannen, die uit onze katholieke gestichten komen; daartoe zijn zij volkomen onbekwaam. | |
[pagina 29]
| |
En nog altijd bleef Coremans werkeloos in de Kamer en dorst hij zijn sedert zoolang aangekondigd wetsvoorstel maar niet neerlegleggen. En zoo was men tot in 1901 gekomen! Sedert de taalwet van 1883 waren aldus achttien volle jaren nutteloos voorbijgegaan zonder één stap vooruit te geraken. Onloochenbaar hadden in dezen de clericale Vlaamschgezinden het bewijs geleverd van een voorbeeldig geduld tegenover de Franschdolle geestelijkheid; doch nu scheen dat geduld toch ten einde. | |
Coremans' wetsvoorstel (1901).Den 9n Augustus 1901 kwam Coremans in de Kamer met een bepaald wetsvoorstel voor den dag, dat medeonderteekend werd door zijne collega's Colaert (Ieperen), de Corswarem (Hasselt), Raemdonck (St-Nikolaas), Van Cauwenbergh (Lier) en J. Van der Linden (Brussel). Het bepaalde, dat de getuigschriften voorzien door de wetten van 10n April 1890 en van 12n April 1904, waarbij de toegang tot eene hoogeschool en eene tweede kiesstem aan hunne dragers verleend werden, - dat die getuigschriften, te beginnen van Juli 1910 de bevestiging (zouden) inhouden, dat de titularis van het getuigschrift ten minste twee leergangen, behalve het Duitsch en het Engelsch, in 't Vlaamsch heeft aangeleerd, gelijkvormig de wet van 15 Juni 1883; of dat hij een bijzonder examen in het Vlaamsch heeft afgelegd op ten minste twee vakkenGa naar voetnoot(1), die hem, behalve het Duitsch of het Engelsch, in 't Vlaamsch onderwezen zullen zijn geworden, gelijkvormig de wet van 15 Juni 1883. De clericale Vlaamschgezinden juichten en rekenden reeds op eene spoedige overwinning. De liberale Vlaamschgezinden drukten hunne voldoening uit, dat Coremans, hoe laat ook, nogmaals storm liep op de verfransching der zoogezegde ‘papencolleges’; maar zij maakten alle voorbehoud op de waarde van zulke getuigschriften afgeleverd door de bestuurders der vrije scholen, die gewoon zijn deze stukken met de meeste vrijgevigheid aan hunne leerlingen uit te reiken en bijvoorbeeld geregeld bevestigen, dat hunne studenten volledige humaniora (dat is van zes jaren studie) gevolgd hebben, wanneer die studenten maar vijf jaren op de schoolbanken gezeten hebben. | |
[pagina 30]
| |
Den 26n November 1901 doorstond het wetsvoorstel Coremans in de Kamer de proef der ‘prise en considération.’ De parlementaire week was bijzonder woelig geweest, ter gelegenheid van de legerwet en van eene ondervraging van den socialist Vander Velde over het lot der gemartelde en uitgehongerde vrouwen en kinderen der Boeren van Zuid-Afrika in de Engelsche concentratiekampen. Daarmede ging de zaak der vervlaamsching van het middelbaar onderwijs schier onopgemerkt voorbij. Toch had zij tot eene korte, doch belangrijke woordenwisseling aanleiding gegeven. Tegen Coremans' wetsvoorstel hadden zich de bevoegde minister de Trooz en de leider der rechterzijde Woeste beslist gekant, alhoewel zij in 1894 beide voor 't tweede amendement gestemd hadden, dat in den grond juist hetzelfde beoogde. Te recht bemerkte daarop Het Volksbelang: Duidelijk blijkt uit de woorden van den Minister en van den almachtigen tuchtmeester van het clericaal ministerie, dat de Vlamingen zich op eenen nieuwen hardnekkigen strijd mogen voorbereiden, willen zij die nieuwe taalwet er ook door krijgen. | |
De strijd breekt los.De onwil der bisschoppen en der kloosteroversten en de zoogezegde ongrondwettelijkheid van het opleggen van 't Nederlandsch als voertaal voor het onderwijs van een paar vakken in de vrije scholen, zulks waren de groote hinderpalen, die moesten uit den weg geruimd worden. Veel clericale mannen van gezag namen de moeite breedvoerig te bewijzen, dat de Grondwet en hare duurbare vrijheden niets te maken hadden met die vervlaamsching, welke reeds voor de officieele onderwijsgestichten bij de taalwet van 1883 geregeld wasGa naar voetnoot(1). Wat de bisschoppen betreft, op hen had men minder vat. Nochtans werd ook beproefd de Roomsche kerkprelaten, die oppermachtig over hunne bisschoppelijke colleges den schepter zwaaien, tot inkeer te brengen. Den 18n Januari 1902 besloot de Gentsche tak van het Alge- | |
[pagina 31]
| |
meen Nederlandsch Verbond, met de eenparige stemmen zijner clericale en liberale leden, dat men eene afvaardiging aan de bisschoppen zenden zouGa naar voetnoot(1). Den 6n Februari vergaderde het algemeen bestuur van het Davids-fonds te Leuven en nam insgelijks het besluit op de bisschoppen te werken: al de afdeelingen zouden aangemaand worden om het wetsvoorstel Coremans te ondersteunen en om een eerbiedig vertoogschrift te zenden aan de bisschoppen der Vlaamsche gewesten. Te dier gelegenheid legde aldaar Frans De Potter, de ware stichter van het Davids-fonds, alsdan bestendige secretaris der Kon. Vlaamsche Academie, de volgende merkwaardige verklaring af over de minderheid der clericale onderwijsgestichten tegenover de officieele atheneums en middelbare scholen: Moet het zoo voortduren, dan zal over twintig jaar de Koninklijke Vlaamsche Academie uitsluitend samengesteld zijn uit leden, die van eene gansch andere gezindheid zijn dan de onze en deze Vlaamsche instelling zal, tot groot nadeel van onzen godsdienst, in handen van goddeloozen zijn. Van nu af reeds bestaat de grootste meerderheid dergenen, die bekroond worden in de prijskampen door de Academie uitgeschreven, uit andersdenkenden, die hunne studieën deden in de officieele scholen, waar de wet van 1883 betreffende het gebruik van 't Vlaamsch hare vruchten begint af te werpenGa naar voetnoot(2). Bij het naderen der algemeene Kamerverkiezingen hield in Mei 1902 de Nederduitsche Bond te Antwerpen eene groote politieke vergadering, waarin Coremans namens zijne collega's der Scheldestad plechtig beloofde zijn wetsvoorstel door te drijven, en een nieuwe | |
[pagina 32]
| |
candidaat, advocaat Adelfons Henderickz, sprak er in denzelfden zin als Frans De Potter in het Davids-fonds: Men begint te begrijpen, dat onze katholieken uit de hoogere standen tegenover de liberalen en socialisten altijd in minderheid zullen staan. Immers, onze volksredenaars en schrijvers zijn meestal liberalen en socialisten, dank zij de wet, die in de officieele gestichten, waar zij hunne opvoeding genoten, het onderricht van het Vlaamsch verplichtend maakt, terwijl men daar in de jezuietencolleges en seminaries niet van weten wil. Ziedaar de oorzaak van onze minderheid. Maar Adelfons Henderickx meende er te moeten bijvoegen: Van de katholieken moeten wij het bekomen, want van de tegenstrevers is niets te verwachten. (Daverende toejuichingen). Dit laatste was eene zeer onbillijke en ijdele kiesparade; want de spreker wist zoo goed als iedereen, dat in de Kamer zijne liberale tegenstrevers Jan Van Rijswijck, Verheyen, De Vigne, Van de Walle, Buyl, Termote en meer anderen Coremans' wetsvoorstel krachtig zouden steunen, terwijl de hardnekkigste tegenstand komen zou van de Regeering met minister de Trooz aan 't hoofd en van de clericale meerderheid met hare leiders Woeste, Beernaert, Schollaert en andere kopstukken. De dagelijksche polemiek van den Bien Public en van de overige hoofdorganen der groote Fransche clericale pers liet daar geen den minsten twijfel over. Integendeel stond de clericale Vlaamsche pers dapper in 't harnas en bracht verrassende bekentenissen aan den dag. Alzoo het weekblad De Tijd ‘voor God, taal en vaderland’ van Brussel: Het is noodlottig, dat vele der aanvoerders der katholieke partij in het Vlaamsche land, wegens het verfranscht vrij katholiek onderwijs, de volkstaal niet genoeg machtig zijn. Vooral te Brussel, waar de buiten heel Vlaamsch is, laat de toestand te wenschen over... En wat doet men in de vrije onderwijsgestichten? Wordt er degelijk Nederlandsch aangeleerd? Hoegenaamd niet. Hoe langer hoe meer wordt alles verfranscht. Ware het niet van de Vlaamsche studentenbeweging, dan zou geen enkel student een behoorlijken volzin in 't Nederlandsch kunnen bouwen. Bovendien kan geen enkel student, die het niet uit zijn eigen leerde, behoorlijk Nederlandsch spreken. Het wetsvoorstel Coremans moet er door, of de katholieke partij gaat verloren in het Vlaamsche land. | |
[pagina 33]
| |
Het jaar 1903.Alweer verliepen er maanden. Alhoewel het gerucht verspreid werd, dat veel liberalen en socialisten bereid waren om voor de nieuwe taalwet te stemmenGa naar voetnoot(1), verroerde Coremans niet in de Kamer. Nochtans had de Koninklijke Vlaamsche Academie zijn wetsvoorstel aan de Regeering plechtig aanbevolen en waren de clericale maatschappijen en bonden druk in de weer met meetingen, voordrachten, vertoogschriften en verdere minder en meer luidruchtige propagandamiddelen. Aan drie afgevardigden van den ‘Oud-hoogstudentenbond’ van West-Vlaanderen deelde volksvertegenwoordiger Colaert van Ieperen, een der medeonderteekenaars van 't wetsontwerp, in Januari 1903 de blijde tijding mede, dat Woeste bekeerd was, hetgeen de clericale Vlaamschgezinden van eene spoedige zegepraal deed droomen; maar 't blek weldra een valsch gerucht te zijn. Eene nog bitterder teleurstelling was de mislukking van den grooten clericalen Studentenlanddag van Antwerpen (26n April 1903). De vergadering was wel zeer geestdriftig, de redevoeringen waren zeer talrijk en werden zeer warm toegejuicht; maar geen enkel politiek kopstuk der clericale partij was verschenen op dien landdag, die nochtans door den Nederduitschen Bond van Antwerpen, de moedervereeniging aller clericale Vlaamschgezindheid, was bijeengeroepen. Coremans zelf was afwezig, door ziekte verhinderd. Het Fondsenblad schreef met bitterheid in zijn verslag: De (acht) Antwerpsche ‘volksvertegenwoordigers en (vier) senators schitterden er door hunne afwezigheid.’ Overigens was geen enkel lid der Kamer of Senaat opgekomen. Het was eenvoudig eene meeting der jeugd. Slechts jongere clericalen zonder invloed noch gezag traden er op en voerden er het woord, terwijl de uitgenoodigde leiders der partij wegbleven en, buiten een drietal, zelfs geene schriftelijke verontschuldiging over hunne afwezigheid ingezonden hadden. Die groote Antwerpsche Landdag moest een bewijs van kracht zijn; hij getuigde integendeel van on- | |
[pagina 34]
| |
macht. Maar de jeugd, dat is de toekomst, had ten minste de tanden getoond en nogmaals had zij de wraakroepende verfransching der ‘papencolleges’ heftig aangeklaagd. Over dezen Landdag en het gesprokene aldaar richtte overigens de clericale Fransche pers eene echte ‘conspiration du silence’ in. Ook een deel der Leuvensche studenten dorsten de beweging niet meer aanhangen (zelfs niet het bekende taaiminnend genootschap Met Tijd en Vlijt) en zij zwegen den Landdag van Antwerpen dood in Ons Leven, hun Vlaamschgezind tijdschrift, op bevel van den Rector magnificus der Hoogeschool, naar men beweerde. Schier alleen bleef het Antwerpsch weekblad Ons Recht manmoedig in de bres staan, als de vox clamantis in deserto der clericale pers. Coremans zelf scheen alle vertrouwen verloren te hebben, alhoewel de twee linkerzijden der Kamer bereid waren voor zijn wetsvoorstel te stemmen en hij maar een tien- a twintigtal leden der clericale meerderheid te winnen had om te zegepralen. Die raadselachtige werkeloosheid lokte heftige, polemieken uit tusschen clericale en liberale Vlamingen. Ook de Nederduitsche Bond van Antwerpen hield op 6n Juli 1903 eene woelige zitting over de dubbelzinnige houding van Coremans' Antwerpsche collega's Delbeke en Segers, die, beweerde men, reeds in 1901 geweigerd hadden zijn wetsvoorstel te onderteekenen en er zich nu beslist vijandig aan zouden toonen. Ter gelegenheid van de louter Fransche prijsdeelingen der meeste scholen van pastoors, paters en nonnen in Vlaamsch België schreef Onze Tijd van Brussel in Augustus over den onwil der geestelijke overheden: Zedeles: Men wil uit eigen beweging niet doen wat de gezonde rede en de sociale toestanden als eene allereerste behoefte opleggen. Welnu, dan moeten er dwangmaatregelen komen. Daarom zullen de katholieke Vlamingen, die het wel meenen met de toekomst van onzen stam en van ons land, met grooteren ijver dan vroeger optreden om het wetsvoorstel Coremans tot wet te doen maken. In Augustus 1903 hield de Vlaamsche katholieke Landsbond eenen tweedaagschen Landdag te Dendermonde, waarop Prof. De Ceuleneer, Fl. Heuvelmans, Adelfons Henderickx, enz., namens den Landsbond, het Davids-fonds, den Nederduitschen Bond en meer andere clericale vereenigingen aandrongen op het spoedig aannemen | |
[pagina 35]
| |
van Coremans' wetsvoorstel. In November deed de algemeene vergadering van het Willems-fonds hetzelfde. In November hield ook een der meest gezaghebbende hoogleeraren van Leuven, de medicus Dr Gustaaf Verriest (broeder van den bekenden Gezelle-vereerder pastoor Hugo Verriest) eene geruchtmakende voordracht te Antwerpen over de vervlaamsching van het vrij onderwijs. Veel priesters en geestelijke leeraars van katholieke verfranschte gestichten bevonden zich onder zijne toehoorders en advocaat Lamproye, voorzitter der katholieke hoogeschooluitbreiding der Scheldestad, leidde de voordracht van den Leuvenschen professor in met de verklaring, dat de leerlingen der papencoleges, wat hunne kennis der moedertaal betreft, ver beneden de leerlingen der atheneums stonden, ‘tot groot nadeel der katholieke partij en der katholieke grondbeginselen.’ | |
Het wetsvoorstel in de afdeelingen der Kamer.Zou er weer een parlementaire zittijd voorbijgaan zonder de behandeling van het wetsvoorstel, dat in Augustus 1901 neergelegd was geworden en nog niet eens in de afdeelingen der Kamer geraakt was? Een gedeelte der clericale Vlaamsche pers (Handelsblad, Ons Recht) kwam tegen die verdaging op; de clericale kopstukken staken de hoofden bijeen; in December werd de zaak in eene geheime vergadering der rechterzijde besproken en eindelijk zouden, beloofde men, de afdeelingen der Kamer aan 't onderzoeken gaan; doch er lekte tegelijk uit, dat Woeste en minister de Trooz plechtig zouden verklaard hebben, dat Coremans' wetsvoorstel moest verworpen worden als schendende de artikels 17 en 23 der Grondwet (vrijheden van onderwijs en van taalgebruik). Te gelijk trad de voorzitter der Kamer Schollaert met een ander voorstel te voorschijn, dat voor doel had de ongrondwettelijke bezwaren uit den weg te ruimen. Het bestond hierin, dat, zoo de leerling zijne studiën deed in de provincies Antwerpen, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen of in de arrondissementen Brussel en Leuven, zijn getuigschrift, te beginnen met 1n Juli 1910, zou moeten vaststellen,dat hij ten minste 8 uren per week aan het onderwijs van het Nederlandsch besteed had, tenzij hij gestudeerd | |
[pagina 36]
| |
had in een gesticht onderworpen aan de bepalingen der taalwet van 1883. Dit voorstel verbaasde iedereen. In eens de papencolleges dwingen ten minste 8 uren Nederlandsche les ter week in al de klassen aan al hunne leerlingen te geven, was blijkbaar een overdreven eisch, waar niemand ernstig zou willen van hooren spreken. Ook noemde men Schollaert's voorstel ‘het verraderlijk amendement.’ De zes afdeelingen der Kamer beraadslaagden in December 1903. In vier werd Coremans' voorstel aangenomen met eene kleine meerderheid en veel onthoudingen, in twee werd het verworpen. Van de 73 aanwezige leden hadden 37 er voor gestemd, 16 tegen en 20 hadden zich onthouden. In bijna al de afdeelingen hadden de meeste clericalen verklaard, dat zij aan Schollaert's stelsel zouden de voorkeur geven. De middelafdeeling, die uit een lid per afdeeling bestond, werd dan ook samengesteld op eene zeer onrustbarende manier: Woeste, Beernaert, De Bruyn, Huyshauwer, Helleputte en Van Cauwenbergh. De twee eerste, de beide invloedrijke oud-ministers, hadden zich tegen Coremans verklaard in de geheime zitting der rechterzijde, Woeste wegens de zoogezegde ongrondwettelijkheid en Beernaert uit vrees voor het later aan banden leggen van de vrijheid der onderwijzende kloosterorden naar het voorbeeld te dien tijde gegeven door het ministerie Combes in Frankrijk. De clericale Vlaamschgezinden waren in rep en roer. Al hunne hoofdmannen klampten zich beslist aan Coremans' wetsvoorstel vast, uitgenomen Prof. De Ceuleneer van Gent, die dadelijk Schollaert's stelsel onder zijne bescherming nam, in tegenspraak met al zijne talrijke mondelinge en schriftelijke betoogen van vroeger. Integendeel hield Prof. Helleputte, volksvertegenwoordiger van Leuven, in den schoot van Tijd en Vlijt eene voordracht, waarin hij krachtig verzet aanteekende tegen de houding van de leiders der rechterzijde en beweerde, dat er in de Kamer clericalen genoeg waren om Coremans' wetsontwerp er door te halen, zelfs zonder de hulp van liberalen of socialisten. Te Leuven had ook het algemeen bestuur van het Davidsfonds den 3n December eene zitting gehouden, waarop besloten was geworden afgevaardigden te zenden aan Schollaert en aan minister de Trooz. Onbewimpeld schreef Het Fondsenblad van Gent over die zitting: | |
[pagina 37]
| |
Er is uit de beraadslaging gebleken, dat de meeste tegenstand op te merken is bij onze staatkundige vrienden. Moest het wetsvoorstel Coremans niet gestemd worden, dan zullen de tegenkanters vóór het Vlaamsche volk de verantwoordelijkheid dragen van hun verzet. En Ons Recht schreef van zijnen kant te Antwerpen: Wij hebben de bewijzen in handen - en als 't er op aankomt zullen wij klaarder spreken - dat hemel en aarde samenspannen om de wet Coremans te wurgen. En toch zal dit niet baten. De katholieke Vlamingen willen en zullen de vervlaamsching van 't vrij onderwijs bekomen. Zij willen niet te kiezen hebben tusschen katholieke, doch verfranschte gestichten, en half vervlaamschte, doch neutrale scholen. Zij willen een onderwijs voor hunne kinderen tevens katholiek en Vlaamsch. Zij willen het en zullen het bekomen, al moesten er ook in den strijd slijkspatten vliegen en vuistslagen vallen op mannen, die, tegen hunne zending in, de zijde kiezen der vijanden van het Vlaamsche volk. Te Turnhout gaf destijds de Katholieke Volksbond een feest, waarop graaf de Merode en al de overige clericale leden der beide Kamers van dat kiesdistrict aanwezig waren. De voorzitter der vergadering Dieltjes richtte hun als volgt het woord toe: Gij, senators en volksvertegenwoordigers van het meest Vlaamsche arrondissement van het land, zult weldra geroepen worden om uitspraak te doen over een punt, dat een der grieven van de Vlamingen wegneemt. Als Vlaamsche vertegenwoordigers zult gij het ontwerp Coremans verdedigen en stemmen. En dan zullen wij hier nogmaals feest vieren. Het samengestroomd publiek onthaalde die verklaring op daverende toejuichingen en op het aanheffen van Miry's Vlaamschen Leeuw. Meer andere beteekenisvolle voorvallen van dien aard zouden kunnen aangehaald worden. Aan den anderen kant bleven de clericale en andere Fraskiljons niet onwerkzaam. Ons Recht klaagde de de vervolgingen aan, die zekere Vlaamschgezinde priesters en leerlingen van papencolleges of seminaries te lijden hadden ‘van hooger hand.’ | |
De Landdag te Brussel (1904).Om lucht te geven aan de algemeene opgewondenheid werd te Brussel op 24n Januari 1904 een groote Vlaamsche Landdag bijeengeroepen. Niet zonder eene onbehendige aanmatiging had het Nationaal Vlaamsch Verbond slechts met twee onbeduidende jeugdige kringen (het Vlaamsch Bondgenootschap van Leuven en de Vlaamsche | |
[pagina 38]
| |
Wacht van Antwerpen) de inrichting uitsluitend op zich genomen zonder eene enkele van de machtige vereenigingen der Vlaamschgezinde liberalen te kennen. Doch deze stapten daar overheen en waren ook talrijk opgekomen in de niet al te groote, doch goedbezette schouwburgzaal der Robinière, waar de clericale Vlamingen overigens in overgroote meerderheid waren. Het was geenszins eene van die indrukwekkende betoogingen als de Landdag van 1873 tot het afdwingen der eerste taalwet of als die van 1897 tot het bekomen der Gelijkheidswet De Vriendt-Coremans; maar men hoorde er veel belangrijke openbaringen. De voormalige christen-democraat Léonce Du Catillon, nu medewerker van Julius Hoste's liberale Vlaamsche Gazet, kwam bekend maken, dat de priesters van het Collège St-Louis met de paters van het jezuietencollege van Brussel, die sedert jaren gezworen vijanden waren en elkander hardnekkig concurrentie aandeden, nu plotseling verzoend waren op den rug der Flaminganten en een broederlijk verbond gesloten haden tegen het wetsvoorstel Coremans. De Brusselsche clericale volksvertegenwoordiger Carton de Wiart zou de factotum en bewerker van dat aandoenlijk verbond zijn geweest. Volgens denzelfden spreker waren de Belgische bisschoppen op het vraagstuk verdeeldGa naar voetnoot(1); maar, voegde hij erbij, ‘in België zijn de Jezuieten meesters,’ hetgeen een rumoerig incident vanwege de aanwezige clericalen verwekte. Ook vertelde Du Catillon, dat hij gestudeerd had in het bisschoppelijk college van Tielt (West-Vlaanderen), ‘het meest Vlaamschgezinde van Vlaamsch België’, en dat de bibliotheek der leerlingen daar niets anders bevatte dan levens van pausen en heiligen, blauwe boekjes, een paar deeltjes van Guido Gezelle met Lodewijk De Coninck's Menschdom verlost tegenover ontelbare Fransche werken. Van zijnen kant vertelde pastoor Daens, volksvertegenwoordiger van Aalst, dat men in het Ste-Barbaracollege der paters jezuieten te Gent een enkel uurtje of soms slechts een half uurtje Vlaamsche les ter week kreeg; men vertaalde er Ledeganck's Drie Zustersteden in | |
[pagina 39]
| |
't Fransch en op die Fransche vertaling werden de letterkundige uitleggingen gegeven in 't Fransch. Ook kenden de leerlingen der Gentsche jezuieten hunne moedertaal slechts zeer gebrekkig. Adelfons Henderickx verzekerde, dat tegen de clericale Flaminganten ‘geen enkel middel, zelfs niet niet het vuigste en lafste, onbeproefd was gelaten.’ En hij voegde erbij: ‘De leiders onzer partij hebben meer afkeer voor de Vlaamschgezindheid dan liefde voor den godsdienst.’ Camiel Huysmans verklaarde namens de socialisten, dat zij allen, Vlamingen en Walen, voor Coremans' voorstel in de Kamer zouden stemmen. En pastoor Daens riep uit: ‘De tegenstrevers der taalwet Coremans zullen in de Kamer te vinden zijn onder de katholieke leden, en daar alleen.’ Ten slotte beloofde hij aan de Kamer voor te stellen buitengewone zittingen te houden om nog vóór de verkiezingen der volgende Meimaand de taalwet in behandeling te kunnen nemen, hetgeen hij inderdaad vruchteloos beproefde. Een ander gevolg van den Landdag was ten minste, dat de liberale volksvertegenwoordiger Buyl van den voorzitter Schollaert niet zonder moeite de belofte bekwam, dat de middelafdeeling der Kamer zou bijeengeroepen worden. Intusschen liep het gerucht, dat Carton de Wiart en Arthur Verhaegen elk een nieuw stelsel aan de middelafdeeling naast die van Coremans en van Schollaert onderwerpen zouden. Zelfs de Vlaamsche clericale pers begon Coremans' wetsvoorstel algemeen te laten schieten. Wat de Fransche dagbladen betreft, zij stelden voor, alles blauw blauw te laten en de hangende taalwet ‘in de scheurmand te werpen’, zooals L'Ami de l'Ordre van Namen en na hem Le Courrier de Bruxelles schreven. Bij dit alles verroerde Coremans niet, hetgeen de algemeene verbazing verwekte, zoodat De Vlaamsche Gazet de vragen stelde: Waarom vraagt de heer Coremans de bijeenroeping der middelafdeeling niet? Waarom geeft hij, de oude strijder, de rechterzijde niet van de spoor? Hij beschikt op dit oogenblik over eene meerderheid voor zijn wetsontwerp in de Kamer. Waarom zwijgt hij en laat hij zijn voorstel in stilte begraven? Maar Coremans wist beter. Hij kon geen ijzer met handen breken, gezien het halsstarrig veto der bisschoppen en der jezuieten, waartegen de rechterzijde niet dorst handelen! Ook Prof. P. Mansion | |
[pagina 40]
| |
der Gentsche Hoogeschool en de hoofdredacteur de pauselijke graaf Verspeyen waren in eene reeks hoofdartikels van den Bien Public tegen Coremans' voorstel te velde getrokken en zij werden algemeen toegejuicht in de clericale Fransche pers. Te gelijk liep het gerucht, dat de geeestelijkheid en de paters een vijandig referendum onder de ouders hunner leerlingen gingen inrichten om de Kamer met petities tegen Coremans te overstelpen. Het plan bestond steliig een oogenblik, maar men dorst het niet ten uitvoer brengen. Den 10n Maart 1904 ontvingen Coremans, Vander Linden, Raemdonck en Van Cauwenbergh te Brussel in de lokalen der Kamer eene plechtige afvaardiging van clericale Vlaamschgezinden, aan wier hoofd Prof. G. Verriest van Leuven stond met Frans De Potter en twee Leuvensche studenten, die reeds veel geijverd hadden voor de taalwet, Frans Van Cauwelaert en Leo Van Puyvelde. Men drong er op aan, dat Coremans' voorstel de eenige goede oplossing was en dat er niets van de hooge geestelijkheid, die sedert dertig jaren doof bleef, te verwachten was. Men was het eens, dat de zoogezegde ongrondwettelijkheid aangevoerd werd uit onkunde met of uit vijandigheid tegen het wetsvoorstel. Nadat de platonische wensch was geuit, dat de bespreking vóór de groote verkiezingen der maand Mei zou geschieden, scheidde men zeer vriendelijk. Den 18n Maart 1904 hield eindelijk de middelafdeeling der Kamer eene eerste vergadering, waarop Coremans en Vander Linden als onderteekenaars van het wetsvoorstel uitgenoodigd werden. Zij verdedigden hun kind, dat eendrachtig door Woeste en Beernaert als ongrondwettelijk bestreden werd. Die twee clericale Staatsministers, die elkander geen goed hart toedroegen en soms in de Kamer zelve hevig aan 't kijven gingen, geraakten nu voor een tijdje verzoend en eensgezind op den rug der Flaminganten, evenals de pastoors en de jezuieten der twee mededingende en vijandige colleges van Brussel. Nu begonnen de gemeenteraden der Vlaamsche gewesten, op aandringen der Flaminganten, wenschen te stemmen ten voordeele van de spoedige bespreking der taalwet in de Kamer. Te dier gelegenheid legde de liberale burgemeester Braun te Gent de volgende zeer opgemerkte verklaring af: Wij moeten bekennen, dat het wetsvoorstel Coremans goed is en veel | |
[pagina 41]
| |
sympathie ontmoet bij het grootste gedeelte van de bevolking der Vlaamsche provincies. Nu meer dan ooit is de kennis der Vlaamsche taal eene noodzakelijkheid geworden voor de begoede en de middelstanden. Binnen eenige jaren zal niemand, die geen Vlaamsen kent, tot een openbaar ambt kunnen benoemd worden in Vlaanderen. Van heden af is zelfs een candidaat, die zich vóór onverschillig welk kiezerskorps aanbiedt, onmogelijk, indien hij de Vlaamsche taal niet kent noch spreekt. Paul Fredericq. |
|