| |
| |
| |
Leven in 't Verleden
Tooneelspel in drie bedrijven.
Personen:
Hugo Wieland, een violist |
26-34 jaar |
Felix Hansen, een handelaar |
55 jaar |
Mevrouw Hansen |
50 jaar |
Laura } hun dochters |
26 jaar |
Lydia } hun dochters |
15-23 jaar |
Leo Bergman, een groothandelaar |
50 jaar |
Martha, zijn dochter |
19-27 jaar |
Frits |
8 jaar |
Elly |
6 jaar |
Mina, een dienstmeisje. |
|
Peter, een knecht. |
|
Heeren, dames, dienstboden.
Tusschen het eerste en het tweede bedrijf een tijdspanne van 8 jaar.
Tusschen het tweede en het derde, een van drie maanden.
| |
Eerste Bedrijf.
Een avondpartijtje ten huize van den heer Bergman; een weelderig gemeubeld salon, uitzicht gevend op een vestibule, vol schilderijen en andere kunstvoorwerpen. Door deze vestibule - wordt verondersteld - komt men in een ruime feestzaal die rechts zou liggen: In 't salon op het tooneel, nog een deur links en rechts; in den linkerhoek achter, een staande spiegel; een sofa op het voorplan rechts.
Alles is schitterend verlicht door kroonluchters en kandelaars.
| |
Eerste tooneel.
laura. - lydia.
Als het doek opgaat is het tooneel ledig; uit de feestzaal klinkt wonderteeder snarenspel: de ‘Traümerei’ van Schumann; - Na
| |
| |
enkele oogenblikken wordt behoedzaam de deur rechts geopend en verschijnt Laura, in schitterend feesttoilet. Zij luistert naar het spel met al de teekenen der hevigste ontroering. Haar blik treft den spiegel... zij schrikt terug voor het beeld.
Midderwijl is Lydia uit de feestzaal in de vestibule gekomen en ziet nog het stille spel har er zuster. Zij treedt het vertrek binnen. Laura hoort haar en kijkt ontsteld om.
(Geveinsd onverschillig)
O... 't Zijt gij maar!...
Ik máár, inderdaad...
(zonder bitsigheid)
De moeite niet waard dat ge omkijkt!...
(Zij komt binnen, koketteert even voor den spiegel, en vleit zich dan in een armstoel, spelend met heur waaier.)
(Zenuwachtig)
Wat komt gij hier doen?
En... wat komt gij hier doen, zusjelief?
Ik...
(driftig op haar zuster toetredend)
Lydia!...
(Zachter)
Nu houd ik het niet langer uit! Waarom sluipt ge me achterna? Waarom kijkt ge me zoo voortdurend aan, den heelen avond al?... Uw oogen steken me als wespen... branden me... dat jaagt me óp... dat brengt me buiten mezelven... Ik hóud het niet langer uit, zeg ik u!
Dan is 't zóó slecht gesteld met uw geweten?
(Verrast)
Met mijn geweten?... Wat beteekent dat?... Ik kan
| |
| |
't met mijn geweten best vinden hoor! Wien heb ik ooit kwaad gedaan?...
(Droog)
Uzelven... Dat is al wel zes jaar geleden, maar dat merkt ge vanavond pas.
(Gemaakt luchtig)
O, als 't maar mezelven geldt, dan zal het spijt gemakkelijk te dragen zijn!...
Maar 't geldt hier niet uzelve alleen, zusjelief, dat weet ge beter; er komt ook een ‘hij’ bij te pas. En nu weet ik niet, of ge wel evenzoo gemakkelijk het spijt zult dragen, dat ge dien in 't geheel géén kwaad hebt gedaan!... Eer integendeel! Ook dat ziet ge nu eerst. En dat pijnigt u eigenlijk nog méér dan 't bewustzijn dat ge heel uw leven reddeloos bedorven hebt...
(Als werktuigelijk)
Reddeloos?... Meent ge dat?...
(Levendiger)
Meent ge dat werkelijk, Lydia?...
(Nog pogend, zich te hervatten).
Maar wat vraag ik aan U? Wat zou ik mijn leven bedorven hebben?...
(Met medelijden)
Kom, kom, beste zus, waarom nu nog loochenen wat ge me al honderdmaal verraden hebt vanavond? Wat zelfs hij gezien, gevoeld moet hebben, - hoé onverschillig ge hem dan ook geworden zijt...
(Laura laat zich in een zetel zakken)
Want hij heeft niet gebeefd, heeft niet ééns gebloosd toen ge aan elkaar werd voorgesteld;
(Laura verbergt haar gelaat in haar zakdoek en begint zacht te schreien, Lydia staat op, nadert haar, en vleit haar liefderijk een arm om den hals)
Niet weenen, zuslief, vooral hiér niet!...
(Laura barst in snikken uit)
Och kom... toe... Ik heb ongelijk gehad... ik ben wat hard geweest... Eigenlijk had ik niemendalle moeten zeggen... Toe... zus!...
| |
| |
(Het snarenspel houdt op. Uitbundig applaus. Geroep: Bis!... Bis!...)
(Haar tranen drogend)
Wèt een kunstenaar hij geworden is!
Gewórden is... Ge wórdt geen kunstenaar, m'n arme zus... Kunstenar, dat zift ge... dat was hij, en ten volle; ook toen hij u nog niets te bieden had dan zijn eerste liefde... Maar dàt is 't juist wat gijliê nooit begrepen hebt, afschuwelijk praktische menschen, die ge zijt. Gij niet. Papa niet. Mama niet. Vooral mama niet.
(Met gelatenheid)
Laat mama er buiten, Lydia.
(Zich opwindend)
Vooral mama niet, zeg ik! Zij is de grootste schuldige!... Zij is 't die ons heeft opgevoed in gedurige aanbidding voor 't geld! Liefde!... Bij papa zou ze misschien een beetje genade vinden, hadde hij maar ooit den tijd om te denken aan zoo 'n beuzelarij... Voor mama bestaat ze eenvoudig niet... Ja... of ze moet in 'nen gouden mantel komen!... Wil ik u eens wat zeggen?... Als ge Hugo afgewezen hebt, dan was 't niet omdat gij hem niet lijden mocht... Wel integendeel!... Want ge hebt het gedaan alleen uit vrees dat ge u verslingeren zoudt op een jongen die niet in staat zou zijn om... ‘uw rang op te houden in de wereld’ 'lijk mama dat heet... Hm... 't is anders nog al wat om er uw hart voor uit te rukken, de ‘wereld’ van mama!...
(Inmiddels is het in de feestzaal weer stil geworden en heeft de violist een andere melodie, even zacht en roerend, aangeheven).
(Nadat beiden een oogenblik zwijgend geluisterd hebben)
Gelooft ge Lydia, dat hij mij ooit oprecht bemind heeft?... Gij waart nog zoo jong toen...
| |
| |
Pas elf, en toch zag ik méér dan gij, die er twintig waart. Zijn er nog kinderen?...
(Poos)
Die arme jongen... Trotsch was hij, dàt wel. Hm... zoo recht mannelijk trotsch. Zoo een voor wie bespottelijkheid het allerergste is. Die zich geen tweeden keer zou laten afwijzen hebben. Prachtig, 'lijk hij zijn leed te verbergen wist!... Maar toch altijd niet zóó goed, dat ik het niet merkte. Zoo bijvoorbeeld, dien dag, op uw naamfeest, toen hij dat lied voor u geschreven had; dat herinnert gij u niet meer, natuurlijk...
(Stil)
Ik bezit het nóg... Hoe dikwijls heeft het mij niet doen terugdenken aan die dagen...
(Zonderling)
O zoo... dan zoudt ge toch niet tot vandaag moeten wachten hebben om...
(Heftig)
Om de ware liefde in mij te ontdekken, wilt ge zeggen?... Neen! Dat ik gefaald heb, weet ik al lang... al van den dagzèlf dat hij is heengegaan. Maar dat eigenst lied, waarvan gij spreekt, is er noodig geweest om me 't mezelven te doen bekennen... Zijn lied!...
...Dat ge misprijzend terzij legdet, toen hij het u gaf...
(Hartstochtelijk)
Maar dat ik sindsdien honderden malen heb gespeeld... zóó met de oogen gesloten en vol het hart. Telkens ik alleen was met mijn leed en met mijn spijt, en ik dan behoefte gevoelde om terug te leven in die dagen. Om te genieten van de herinnerng aan een tijd, die mij des te heerlijker voorkomt naarmate hij zich vervaagt in het verleden...Toén bezat ik toch nog alles, Lydia. Schoonheid... jeugd!... Maar ik kwam op een tweesprong, en ik heb het verkeerde pad gekozen.
(Een stilte.)
(Weer houdt het snarenspel op. Nieuw gejuich in de zaal.
| |
| |
Laura en Lydia staan ijlings op en nemen een onverschillige houding aan).
| |
Tweede tooneel.
laura. - lydia. - bergman. - hansen.
(Verschillende dames en heeren komen uit de zaal in de vestibule en wandelen er druk pratend op en neer, heel het volgend tooneel. Lakeien bieden den gasten op zilveren borden, champagne, koffie en versnaperingen. De heeren Bergman en Hansen treden in levendig gesprek het salon binnen).
...En een triomf ook voor u, mijn waarde Bergman.
(Afwerend gebaar van Bergman).
Neen, neen, ik méén het!... Ik zeg u nóg eens: mijn felicitaties!
(Met zijn hand nog in die van Hansen).
Dank u... Maar om u nu eerlijk-uit de waarheid te zeggen... Hm... eu... Maar zeg gij me eens eerst, ouwe beurskameraad, hebt ge me dan werkelijk tot zoo'n ontdekkingen in staat geacht op het terrein van de kunst?
Rechtuit gesproken... neen.
(Met komischen ernst).
Ik evenmin. Zelfs nù nog niet! (Goedig lachend.)
Ja zie, zóóveel heb ik nu wel van snarenspel geleerd, dat ik het absoluut niet meer betwijfel als iemand mij verzekert dat ik mijn vaderland een violist teruggegeven heb dien wereldroem wacht.
(Ernstig)
Dat moét mij zelfs niemand zeggen. Hierbinnen is er iets - ik weet niet wat - wat me dat doet voelen, als ik hem spelen hoor... 't Bewijst misschien dat mijn koopmanshart niet heelemaal verdord was voor de Kunst. Maar...als ik in dien stumperd te Nice een genie had moeten ontdekken...
| |
| |
(Al pratend krijgt hij Laura en Lydia in 't oog, die, in schijn met elkaar keuvelend, aandachtig hem beluisterd hebben).
(Verrast).
Hé... Ik vraag u wel om excuus, lieve dames, ik had u heusch miet gemerkt... En nu ik eraan denk... ook daarbinnen miste ik u al eenigen tijd...
(Met een onderzoekenden blik op Laura.)
Toch niet ongesteld, hoop ik?
(Verlegen).
Al te vriendelijk, heer Bergman... Mij deert niets... neen, hoegenaamd niets. Alleen was 't mij een beetje te warm daarbinnen... En dan... hoe heerlijk luisteren was 't hiér!
(Plagend.)
Daar heeft mijn jonge vriend wat aan, als de liefste dametjes van zijn kunst zitten te genieten, alléén, ergens in een verloren hoekje, nadat ze eerst van hem weggeloopen zijn!... Maar... nu zult ge ook uw straf hebben. Nu haal ik zoo dadelijk mijnheer Wieland hier en dan zult ge hem persoonlijk komplimenteeren.
(Hij snelt naar buiten, kijkt de zaal in, doch keert even ras terug, vergenoegd zijn handen wrijvend. Hansen heeft intusschen een voorbijloopend lakei staan gehouden, een sigaar genomen, en die opgestoken).
(Stil)
Kloek houden, zus!...
Geen middel om erbij te komen... De artisten omsingelen hem. 't Is een triomf, een triomf, een triomf!!...
(Lachend.)
‘ Ook voor mij’ zei uw papa daar, dames... Neen maar... hoe komt hij eraan! Voor mij... zoo'n ouwe koffiebaal!! Als er in Hugo's zegepraal gedeeld mag worden
(tot Hansen)
Zeg, Hansen: dàt is het nu wat ik u te vertellen had, - àls van Hugo's zegepraal iémand een deeltje mag hebben, dan is 't mijn dochter en niemand anders!
| |
| |
(Laura en Lydia kijken elkaar aan, verrast, onthutst).
Dan is het Mejuffer Martha, die hem ontdekt heeft te Nice?
Zij alléén. Of... om volkomen eerlijk te zijn... Wat zij zoo heel bijzonders gemerkt had aan den solist van 't five o' clock-orkestje in ons hotel, was ook wel anderen opgevallen. De jongen hàd al een succes van belang. Vermaarde komponisten zelfs spaarden hem hun bewondering niet. Maar wat zij dat gedaan heeft, is geweest: vooreerst mij doen gelooven, dat we daar werkelijk voor een buitengewoon talent stonden; - en dàn mij aan 't verstand brengen, dat die jongen met complimenten-alléén niet vooruit zou geraken... al kwamen die uit nóg zoo'n illustere monden!...
(Lachend)
En dat papa hier met minder illustere, maar méér praktische aanmoediging voor den dag moest komen!
...En waarvoor papa zich des te spoediger liet vinden, daar 't eerste wat hij van den jongen kunstenaar vernam, was... dat onder zijn roode Tziganentuniek en zijn naam als een godslastering, een landgenoot... wat zeg ik... een stadgenoot van hem verborgen zat!
(Er is geen volk meer in de vestibuul als Mevrouw Hansen en Martha Bergman uit de feestzaal komen.)
| |
Derde tooneel.
laura. - lydia. - bergman. - hansen. - mevrouw hansen. martha.
(Koel)
Jawel... jawel... maar bij dat àl mag hij toch een dikke kaars voor uw papa opsteken, lief kind.
| |
| |
(Gedwongen vriendelijk.)
En voor Martha-zèlf mama!
(Afwerend gebaar van Martha)
Neen, neen, verweer u maar niet meer, beste vriendin, nu weten wij 't wel beter!
(Met zacht verwijt)
Natuurlijk papa die weer gebabbeld heeft!
(Rechtstreeks tot Bergman)
Moet nu heel de wereld het fijne van die geschiedenis kennen!...
O!... O!... Mijn oude kameraad Hansen en uw beste vriendinnen, dat 's nu toch heel de wereld niet!
(Eenigszins verlegen)
Verschooning papa, zóó bedoelde ik het ook niet. Ik wilde maar zeggen...
(Stopt.)
(Met inzicht)
Toe, geef u maar geen verdere moeite, Martha, - ge hebt het recht trotsch te zijn op uw beschermeling... en wàt!...
(Misnoegd)
Beschermeling... dat woord hoorde ik liever niet, waar 't Mijnheer Wieland geldt. Dàt was 't, wat ik zooeven tot papa wilde zeggen. Mijnheer Wieland moet hier niet doorgaan voor iemand die alles aan ons te danken heeft... Ook zónder ons zou hij wel zijn weg gevonden hebben.
O... dààraan twijfel ik niet!
En dan, wàt hij ons schuldig kon zijn, heeft hij ons sedert lang al terug betaald.
Dat 's te zeggen, de jongen heeft niet afgehouden, of, wat wij
| |
| |
zijn ‘stoffelijke schuld’ aan mij heette, moest vereffend zijn. Wij zijn dan op een zeker bedrag t' akkoord gekomen, waarvoor hij een studiebeurs ter beschikking van 't Konservatorium stellen zal.
(Steeds even koel.)
Zoo?...Hm... dat is waarlijk zeer schoon van Mijnheer Wieland.
't Bewijst in ieder geval dat hij leeren beseffen heeft, dat ook de wagen van de kunst te rechter tijd
(wrijft den wijsvinger tegen den duim)
gesmeerd moet worden!
(Overijld)
't Bewijst alleen dat hij een edelmoedig hart heeft
(beschaamd over haar driftigheid)
met uw wélmeenen, papa...
Zéér juist gezegd, Lydia. Dat idee van die studiebeurs komt alleen van hem
(zich opwindend)
En nu heeft hij nog wel andere plannen in dien aard! Laat hem maar eens terug zijn van zijn groote ‘tournée’ in Amerika!
(Verrast)
Gaat hij naar Amerika?
(Blij)
Een engagement voor drie maanden. Vijfhonderd dollars 't koncert!... Reis in sleeping-car, hotels eerste rang te buiten. En dat 's nog maar een proefbeetje!
(Met gullen lach.)
Ja... als 't aan uw enthusiasm moet liggen, dan wordt hij wel millionnair!... Maar, nu wordt het stilaan uw beurt om eens wat van u te laten hooren... Neen, neen, daar helpt geen tegenstribbelen aan. Ik heb het nu eenmaal mijn gasten beloofd.
(Neemt Martha's arm.)
U excuseert ons toch, dames; Felix... tot aanstonds!
| |
| |
Mijnheer Hansen... Mevrouw... Laura... Lydia...
(Koud)
Veel succes! Martha.
Dank u, Laura.
(Bij 't uitgaan tot haar vader:)
Hoe weinig hartelijk de Hansen's vanavond... Of, beeld ik me dat nu maar in?
(Af.)
| |
Vierde tooneel.
laura. - lydia. - hansen. - mevrouw hansen.
(Niemand spreekt. De heer Hansen vlamt zijn sigaar aan, eigenlijk méér om zich een houding te geven. Mevr. Hansen gaat zitten. Lydia gaat even het salon uit en kijkt in de zaal. Laura is onbeweeglijk op haar zelfde plaats gebleven en speelt met haar waaier; eindelijk:)
(Schamper)
Vijfhonderd dollar per avond.. hotels eerste rang.. sleeping-car... Dat moet u bevallen, mama...
(Geprikt)
Wat beteekent die toon?
(Beslist)
Niets anders dan dat nù mijn overtuiging vast staat, dat ik over de grootste domheid heen ben, die ooit een vrouw kan begaan... En dat wel door Uw schuld, mama.
Gij bedoelt toch zeker niet, dat ge betreurt, aan die geschiedenis met Wieland een eind gemaakt te hebben?
| |
| |
Ik bedoel dat ik Hugo bemin en dat ik hem altijd bemind heb.
(Nog pogend, het onweer te doen afdrijven)
Jongens, jongens, wat een uitbarsting!... Nou...vijfhonderd dollars en... ja en de glorie nog op den koop toe... Ik durf er niet op zweren, dat het mij steenkoud zou laten, zoo ik bij geval een 'n jonge meid moest zijn!
(Boosaardig)
En daar doet U heel wijs aan, papa, want ik ben er zeker van, dat u dadelijk ‘top’ zoudt zeggen... tenminste als de meneer met de dollars maar eens even naar u lonken wilde... En dan mocht hij nog wel zónder glorie komen!
(Snel haar hand leggend op Laura's arm)
Kalm, kalm, zuslief, bedenk toch waar we zijn!...
(Terzelfdertijd tot zijn vrouw met bedarend handgebaar)
Sstt... Sstt...
(In de zaal achter begint Martha een sonate op 't klavier)
(Strijdvaardig, maar stiller nu:)
Neen, dat ze 't nù maar zegge, als 't er dan tóch uit moet: Wieland is een voordeelige partij geworden... een schitterende partij... en nu is 't onze schuld, mijn schuld, dat haar die ontsnapt is!... Zoo is't nietwaar?
(Laura kijkt strak voor zich en antwoordt niet)
Maar wié heeft u ooit gezegd, dat gij hem doorzenden moest?... In ieder geval IK niet. - Of wèl?
(Laura blijft zwijgen)
Hadt hem dan aan de hand gehouden, als GIJ zooveel van hem verwachtte!...
| |
| |
(Uitschietend)
Verwachtte!... Verwachtte!... Wij hebben er nogal de opvoeding naar gehad om krediet te geven aan de liefde! Nù hebt u gemakkelijk praten, mama... Maar toén!... Haha!... Bij u juist hadde ik moeten komen met een kandidaat-echtgenoot dien 'k alleen maar zou genomen hebben op goed vertrouwen in zijn TOEKOMST!... Wie mij hebben wilde, had te zeggen, wat hij WAS en wat hij BEZAT; niét wat hij wel kon WORDEN of kon WINNEN. En vooràl geen praatjes, als zou hij alleen nog maar mijn liefde noodig hebben om zijn weg te banen door de wereld! Géén vogels in de lucht! Ik werd enkel op komptant geleverd,
(zachter)
Zoolang ik jong was, wel te verstaan, en nog alle kansen vóór me had... Nu 't artikel uit de mode is en in de étalage verschoten; nù natuurlijk zou 't wel aan gracielijker konditiën te krijgen zijn.
Wees maar niet bang, mama, dat ik het mij zoo wijd zal laten komen... Ik ben ook wel ‘op krediet’ te krijgen... tenminste als de waarborg maar solied genoeg is naar MIJN meening!
(Tot dusver nog steeds bedaard, eigenlijk meer of de heele zaak gaat hèm niet aan; doch thans met geveinsde gramschap)
Gaat ge wel eens zwijgen, ondeugend nest! Ha, ware 't niet dat Mejuffer Bergman er bijzonder aan gehouden had, dat ge meekwaamt, ge zoudt wel thuis gebleven zijn!
(Schouderophalend)
Zoo dàt alles is, wat ge te zeggen hebt, papa!...
(Geheel ontdaan)
Lieve God... wat ons vanavond overkomen moet!...
(Schier weenend)
Had ik dàt kunnen vermoeden!
(Eensklaps woedend tot Lydia)
En dan gij óók nog, kwâjongen die gij zijt!
| |
| |
Gij kunt Lydia uw verwijtingen vrij sparen, mama. Hààr hart ten minste heeft onze ‘fatsoenlijkheid’ nog niet kunnen bederven. En: in mijn ongeluk heb ik toch één troost... dat het voor hààr een les zal zijn.
(Immer bedaard)
Ongeluk!... Ongeluk!... Wat jammert gij hier allemaal alsof er de dood mee gemoeid ware!... Ik heb schoon te luisteren, doch kan ik maar niet vinden, wàt hier wel reddeloos zou verloren zijn.
(Minachtend)
Hm... daar herken ik papa!...
Hoezoo? Daar herkent ge papa?... Zijt gij getrouwd? Neen. Is hij getrouwd? Neen. Hij is er thans bovenop, en... en... ja, gij zijt toch nog altijd een goeie partij... wordt er misschien nog wel een héél goeie als 't me
(achter haar dochters rug brengt snel mevrouw Hansen den vinger op de lippen)
Enfin, ik zie niet in, waarom... als hij u dan tóch zoo vurig liefhad als ge denkt... Eerste liefde roest niet, heb ik wel eens hooren zeggen.
(Met den krop in de keel)
Ik ben niets meer voor hem... Niets!... Zijn handdruk-alléén daar straks, is al genoeg geweest om me dat te doen begrijpen... En toch, al zóu hij ook nog wat voor mij gevoelen... Er zijn nu wel brillanter zaken voor hem te doen!
Foei, Laura, dat heeft hij niet aan u verdiend!
(Hevig schrikkend)
Mama!... Gij óók denkt dus!...
| |
| |
(Het klavier zwijgt. Applaus. Weer treden verscheiden heeren en dames in de vestibuul).
| |
Vijfde tooneel.
laura. - lydia. Heer en Mevr. hansen. - bergman.
hugo, even daarna martha.
(De Hansen's doen 't onmogelijke om niets van 't voorgevallene te laten vermoeden).
(Komt in de vestibuul met Hugo aan zijn arm. Hij ziet er stralend uit. - Even kijkt hij binnen; dan naar buiten, tot Martha, die men nog niet ziet).
Wel drommels, nog altijd hier! En nu allemaal!
(binnentredend)
't Lijkt er wel naar, of hier familieraad wordt gehouden! Nu, ge weet, als de bergen niet tot Mozes komen...
(rechtstreeks tot Laura)
Hier hebt u den held van 't feest in levenden lijve, en nu gaat u hem dadelijk zelf de felicitaties herhalen, die u daar straks...
(Geweldig ontroerd Hugo de hand reikend, die haar met hoofsche neiging drukt)
Mijnheer Wieland, sta me toe, dat ook ik mijn nederige hulde voege bij... Uw spel heeft me werkelijk verrukt, gij zijt een groot kunstenaar, mijnheer Wieland...
(Zij houdt nog zijn hand in de hare, als Martha binnentreedt, die even siddert wanneer ze Hugo en Laura zoo tegenover elkaar ziet. Aan Lydia echter is die beweging niet ontsnapt. Snel treedt zij Martha tegemoet en leidt haar naar de andere zijde van 't salon, tenwijl onhoorbaar Hugo een woord van dank tot Laura fluistert).
Ge hebt daar goddelijk gespeeld, Martha
(nederige glimlach van Martha)
Ik zeg ‘goddelijk’ en daar gaat niets af. Gij weet toch dat ik er óók wel iets van ken!
| |
| |
(Blij, iets te kunnen zeggen. Zij heeft Hugo's hand losgelaten, als Martha binnentrad)
Ja, Ja, uit háár groeit ook nog wel eens een artiste!
(Met oprechte bewondering)
Juffer Lydia, nu moet ik u toch mijn kompliment maken... Ge zijt bepaald een heele dame geworden! Als ik bedenk...
(Hoogelijk verrast)
Hoezoo! Kent u dan Mejuffer Hansen al van vroeger?
(Bergman verbaasd. Mevr. Hansen en beide heur dochters ontsteld; Papa Hansen bedaardjes nieuwsgierig.)
(Luchtig)
Wel zeker mejuffer
(tot Mevr. Hansen)
Oude buren nietwaar, Mevrouw?
(Mevr. Hansen knikt werktuigelijk. Hugo babbelt snel door om zijn wassende ontroering te verbergen).
Als papa en mama nog leefden, dan hadden we een buitengoedje, dichtbij de villa van mijnheer Hansen... Zoo zagen we elkaar dan wel eens, is 't niet, mijnheer Hansen?
Ja... ik herinner me dien kleinen buur met zijn vioolkas wel.
Maar papa stierf en 't landhuisje moest verkocht... En toen stierf mama... Maar wat praat ik nu over die treurige tijden!... Enfin, toen liepen onze wegen uiteen
(droevig glimlachend).
De mijne naar beneden... die van mijnheer Hansen naar boven
(smartelijke trek op Laura's gelaat)
En zoo zijn we dan elkaar uit het oog verloren.
(Tot de Hansen's)
Oude kennissen... buren... Hé dat was dan voor u eigenlijk nog een verrassing bij de verrassing die 'k mijn gasten bereid had vanavond!
| |
| |
(Met inzicht)
En gewis ook wel een aangename verrassing?
(Fijn)
Dubbel aangenaam, mejuffer. Van mijnheer Wieland bewaarden we steeds de allergunstigste herinnering, nietwaar, Laura!
...En we zijn er waarlijk gelukkig om, hem thans als een zoo volmaakt kunstenaar weer te mogen zien.
(Koel-hoffelijk)
Te veel eer, mevrouw.
Martha verliest Laura, Lydia Martha niet uit het oog. Eensklaps bemerkt Martha dat Lydia haar bespiedt).
(Met een kleur. Gedwongen vroolijk)
Komaan, de kennis is nu weer aangeknoopt, en om komplimentjes te maken, zult ge nu verder nog gelegenheid genoeg vinden... Wat zoudt ge ervan denken, Laura, als we eens een toertje deden in de zaal?
(al sprekend heeft zij reeds haar arm onder dien van Laura gestoken, welke zich meetronen laat).
Een glaasje champagne? Een glace?
Hé, dat 's nu ten minste een idee! We staan hier te praten als kameelen in de woestijn
(slaat zich voor den mond)
O, o, excuseert, dames, die vergelijking geldt natuurlijk alleen mezelven... Ziet u; dat komt er nu van, te babbelen met een droge tong!...
(Biedt galant Mevr. Hansen den arm)
Hansen, ik schaak u uw vrouw, hoor... Mijnheer Wieland volgt met mejuffer Lydia wel.
(lachend tot Hansen)
En, wilt gij nu de kameel zijn, dan moet ge maar hier blijven!
| |
| |
Nou, ik zou u danken!
(Martha en Laura, die een oogenblik nog gewacht hebben, zijn heengegaan. Bergman en Mevr. Hansen volgen hen met Hansen. Hugo biedt Lydia den arm en wil ook haar naar buiten leiden).
| |
Zesde tooneel.
hugo. - lydia.
(Heel dit tooneel, heer en en dames in de vestibule. Geroezemoes van stemmen, gerinkel van glazen, champagne-knallen nu en dan achter; heen en weer geloop van dienstpersoneel).
(Houdt Hugo terug, zacht:)
Hugo... 'k Mag toch nog ‘Hugo’ zeggen... niet?
Wel zeker... maar wat moet ik dan zeggen?
Lydia natuurlijk, net 'lijk vroeger!... Omdat ik nu wat opgeschoten ben en, ei zoo na, al lange rokken draag?... Maar
(met de hand op de borst)
hiér nog altijd dezelfde, hoor! Ten minste toch voor u.
(Stil)
Ja, gij mocht me wel lijden... de éénige in 't huis . In mijn herinnering aan dien droeven tijd leefdet gij steeds als een zonnestraaltje, Lydia.
Dan hebt ge nog veel aan ons gedacht, Hugo?... Aan Laura?...
(Zacht)
Ge vergeet niet als ge wilt...
(luchtiger)
Maar de tijd heelt alle wonden.
| |
| |
(Zonder aarzeling)
Ja.
(Een stilte).
(Pijnlijk aangedaan)
Ge hadt niet mogen weggaan, Hugo.
Ge wilt toch niet zeggen dat...
Ja, dat wil ik wèl zeggen.
...Zou toegestemd hebben, want zij beminde u.
(Getroffen)
Zoo.
(Hij staart een wijl sprakeloos voor zich uit. Luidruchtig gelach achter).
(Schokt even, dan bitter)
Of beter: Pas nù.
Neen, Hugo, zóó slecht was ze niet! Haar leven sinds is één berouw geweest... Véél onrecht deed zij u, maar zwaar heeft ze ervoor geboet... Gij moet haar vergeven, Hugo.
Dat heb ik al lang gedaan.
| |
| |
(Hij kijkt recht voor zich uit en bemerkt Mevr. Hansen niet en Laura, die uit de feestzaal in de vestibule komen. Lydia doet heur mama snel teeken, dat zij zich terug zou trekken, en brengt zachtjes bij de hand Laura tot vóór Hugo. Mevr. Hansen is weg).
| |
Zevende tooneel.
hugo. - lydia. - laura.
Herhaal dat voor haar zelf.
Opschrikkend, als hij Laura zoo met gebogen hoofd ziet voor hem staan)
Mejuffer!...
(Wegvluchtend)
Ziezoo!... Nu kunt ge ook wel zónder mij!...
(als ze 't salon uit is en in de zaal gekeken heeft)
Martha zit aan 't klavier; hier komt in de eerste tien minuten niemand.
(Dan tot Hugo, die haar ontstemd achterna ziet, met smeekend gebaar naar heur zuster, welke in dezelfde deemoedige houding is blijven staan)
Hugo!...
(en weg is ze)
(Na een moment van pijnlijke stilte nog).
Gij ziet me in de grootste verlegenheid, mijnheer... Ik verzeker u dat het heusch niet mijn schuld is...
(Droog)
Ik twijfel er geenszins aan, mejuffer.
Zelfs begrijp ik niet, hoe dat nu gekomen is, zoo al met ééns...
(met geveinsden wrevel)
Zoo'n kleine intrigante... Straks gaat ge nog denken aan een bestoken spelletje!...
| |
| |
(Ernstig)
Wees niet boos op Lydia... 't Kind deed het om bestwil... Altijd nog even lief en hartelijk, die kleine meid.
Heelemaal iets anders dan haar zuster...
Dat zeg ik niet.
(Een stilte. Achter begint Martha te spelen).
Gij moet mij wel gehaat hebben, mijnheer Wieland...
(Eenvoudig)
Gehaat? Waarom juist gehaat? Gij bemindet mij niet... Dat was toch uw schuld niet.
(nog koeler)
Eigenlijk had ik veeleer reden om u dankbaar te zijn.
Ach ja... al ware het maar alleen omdat gij er zoo'n kort proces mee maakte. Gespééld hebt ge zeker met me niet. Dat het zoo afliep, had ik alleen mezelven te wijten. Welke reden hadt gij me gegeven om... ja, om... met een verklaring voor don dag te komen?... Welk een aanmoediging?... Ik heb het mij later nog dikwijls genoeg afgevraagd. Geen enkele! Ik had maar voort moeten zwijgen. Ik deed het nu al zoolang! Trouwens, nu nóg verklaar ik mij niet, hoe me dat ten slotte tóch te machtig is geworden.
(Stil)
Ik wel... Want ik was niet zoo eerlijk, niet zoo vrij van alle schuld als gij u dat nu wel inbeeldt, mijnheer Wieland. Wij waren alleen, voor 't eerst geheel alleen... Wij hadden gekeuveld over alles... Lang, gezellig... vertrouwelijk bijna... Ik was dien dag buitengewoon
| |
| |
vriendelijk geweest voor u... Zoo was zachtjes de avond gevallen, zonder dat we het merkten... Is 't niet?
(Zacht)
Zoo is 't. Door 't wijdgeopend raam voerde ons de avondkoelte den geurigen adem toe van 't sluimerende park, en als een verre waterval hoorden we 't ruischen van de populieren in het donker...
Ge hadt viool gespeeld...
...‘Cherubin's Liefdeklacht’.
(Schier fluisterend)
Oneindig teer en streelend. En ik had u begeleid... Toen voelde ik dat het komen moést. Toen wenschte ik dat het komen zóu. Ik had u geen woord gezegd... Mijn oogen zagen de uwe niet... En toch was 't me te moede alsof ik u alles gevraagd had... Waarom ik dan ‘neen’ zei?... Nog weet ik het niet. Omdat gij 't dan tóch gezegd hadt? Misschien wèl. Want, wàt mij zoo'n genot gaf van uw liefde, was juist die gedurige twijfel bij me over haar omvang... over haar bestaan zelfs. Eenmaal uitgesproken, was 't mij alsof ze al haar poëzie verloor... En voor mij stond ge daar dan plots als een gewone vrijer; niet minder of niet méér dan de dozijnen, die tóén nog om me heen fladderden.
Zeg maar gerust: als de minste van dien hoop!
...Maar wat ge aan fortuin te kort kwaamt, vergoeddet ge door trots. Ik bewonderde u omdat gij 't eerste woord niet spreken wildet. Door 't wèl te spreken, kapituleerdet ge voor mij en... verloort ge alles... Maar, dadelijk hadt ge 't teruggewonnen!
| |
| |
Door heen te gaan en weg te blijven. Zóó toch had ik het niet verwacht. Met bonzend hart stond ik aan het raam en hoorde uw stappen kraken op 't kiezel van den weg... Nóg, toen ge al bij 't hek waart, hoopte ik dat ge zoudt terugkomen... Maar, toen ik het dicht hoorde vallen, toén begreep ik dat alles gedaan was tusschen ons.
En... wàre ik teruggekomen?
Misschien... neen gewis dat ik u dan hetzelfde antwoord gegeven had. Want juist omdat ge niét terugkwaamt, kreeg ik u lief, én...
(met slecht bedwongen hartstocht)
ben ik u blijven liefhebben, Hugo!
Hij schokt even en kijkt haar in de smeekende oogen. Zij wil naar hem toe, doch hij wendt weer zijn blik af, en staart denkend voor zich uit).
(Vernietigd)
Bij u is alles dood, natuurlijk... Dat zei me reeds uw eerste blik vanavond.
(Weer rustig)
Ik heb troost gezocht en moed gevonden in mijn kunst. En het harteleed, dat bij sommigen wel eens het talent verstikt, heeft het mijne gelouterd en veredeld. Ik zei u immers, dat ik u nog dank verschuldigd ben?
(Schamper)
Maar in dàt geval toch niet aan mij alléén. Ik aanvaard van uwen dank het deel niet dat anderen toekomt!
(Ontsteld)
Wien bedoelt ge?
| |
| |
(Met heftig gebaar naar de feestzaal)
Zij!... Zij die opgeraapt heeft, wat ik had weggeworpen. Die in uw ziel las, ginder verre, nog vóór zij wist, wie ge waart en van waar ge kwaamt! Die meêleefde in uw kunst en haar koesterde met het licht en den gloed van haar jonge liefde!... Zij, Martha Bergman, die u bemint, Hugo!
(Hevig ontroerd)
Mejuffer!...
(Nog heftiger)
Zwijg!... Dààrin bedriegt zich nooit het oog van haar die jaloersch is!... Zij bemint u, Hugo... En gij... Ook in uw blik thans!...
(hartstochtelijk)
Hugo... een jong meisje, schoon, rijk, die één bewondering is voor u... Ik begrijp, wat u dat waard moet zijn. Een reine, éérste liefde!... Maar bedenk toch, dat ik uw eerste liefde was en dat ook gij mijn eerste, éénige, waarachtige liefde zijt, Hugo!
(Zij treedt op hem toe en omklemt beide zijn handen. Hij weert haar niet af).
Ik ben zoo zwaar gestraft. Ik heb zooveel geleden, Hugo... Denk toch aan toén... Dat ik nu heelmaal niets meer wezen zou voor u... dat ge wéér zoudt heengaan, maar dan voor altijd... altijd... altijd... ach, God, dat kan toch niet... dat zou toch tè verschrikkelijk zijn!... Hugo!... Laat de zes jaar een droom, een treurige droom, doch alleen maar een droom geweest zijn voor ons beiden... Ontwaak weer op dien goddelijken avond van ‘Cherubin's Liefdeklacht’
(Zij trekt hem naar zich toe. Met kinderlijke teederheid)
Hugo! Hugo!... Ik zal u zoo beminnen!’
(Hij bezwijkt schier van ontroering. 't Is weer de jonge Laura die hij vóór zich ziet; de Laura van zijn jongelingsdroomen! Hij wil... doch daar zwijgt achter het klavier, er barst applaus los en de gasten stroomen uit de zaal. Snel laat Laura Hugo's handen los en vlucht naar de overzijde van 't salon.)
| |
| |
| |
‘Achtste tooneel’.
hugo. - laura. - bergman. - martha.
(Snel binnentredend met Martha en enkele genoodigden)
Komaan, Hugo, nu nog eens uw beurt. De heeren laten niet af.
(lachend)
Maar vooral de dames niet!
Eén stukje nog, mijnheer Wieland, maar ééntje meer...
Ja!... Ja!... Bravo!...
(Zij klappen in de handen).
Ge ziet het, daar is geen ‘neen’ meer bij gemoeid!
(Hij neemt bij den arm den doodelijk ontroerden Hugo, die zich, lijdelijk, schier onbewust, laat meetronen. Allen volgen, behalve Martha, die bij de deur is blijven staan).
(Die Laura geen moment uit het oog verloren heeft)
Ge komt niet, Laura?
(Kort)
Neen!
(Beide meisjes meten elkaar met den blik).
| |
Negende tooneel.
laura. - lydia.
(Laura blijft roerloos Martha nastaren. De deur rechts gaat open en Lydia sluipt binnen.)
| |
| |
(Zonder van houding te veranderen: fluisterend:)
Zwijg!...
(Hugo speelt de aria van ‘Cherubin’ uit ‘Figaro's Hochzeit’ streelend, smachtend.)
(Zich richtend tot haar zuster, zegt schalks de woorden mee:)
Zeg mij: is 't liefde?...
| |
Tiende tooneel.
allen.
(Plotselings breekt het spel af. Kreten. Rumoer. Twee, drie heeren brengen Hugo bewusteloos binnen en leggen hem op een sofa, Bergman en Martha, met al de teekenen der heftigste ontsteltenis, erachter, gevolgd door al de gasten, waaronder ook de heer en mevrouw Hansen.)
(De heer Hansen bemerkt zijn dochters niet eens en heeft blijkbaar niets begrepen. Mevrouw Hansen treedt op Laura toe, die als versteend staat, den blik brandend op Hugo gericht.)
(Als Hugo neerligt tot een heer die hem onderzoekt: Welnu, dokter?...
| |
| |
't Is niets... alleen de warmte... Een weinigje water, als 't u belieft...
(Iemand komt reeds met een glas water toesnellen, Martha rukt het hem uit de hand, doopt er haar zakdoek in, knielt bij Hugo neer en bet zijn slapen. De dokter dringt beleefd de gasten buiten het salon. Alleen de Hansens en Bergman blijven. Na een wijl opent Hugo even de oogen; - dan:
(Teeder fluisterend:)
Hugo!...
(Hij kijkt haar aan en een zalige glimlach speelt op zijn lippen. Nog half bedwelmd, als in een droom, neemt hij Martha's hand, brengt die aan zijn lippen en zucht, schier onhoorbaar:)
Martha!...
(dan sluit hij weer de oogen.)
(Gesmoord)
O God!...
(Zij grijpt op haar hart en wil naar Hugo snellen. Mevr. Hansen en Lydia schieten op haar toe en weerhouden haar.)
(Heesch:)
Om 's hemelswil... zwijg ongelukkige!...
(Hugo houdt nog steeds Martha's hand in de zijne. Bergman ziet niets dan hen beiden. Hansen begrijpt eindelijk, en bekijkt zijn vrouw met bitter verwijt.)
het doek valt snel.
| |
Tweede Bedrijf.
(Het vóórtuintje van een buitengoed. Rechts de villa met hooge stoep en één verdieping. Achter een haag, die den tuin scheidt van
| |
| |
den weg, met het hek in het midden. Links, hoog geboomte. In 't verschiet velden en dennebosschen. Voor de trap van 't landhuis, een tafel met enkele tuinstoeltjes er rond, waarop hier en daar een stuk kinderspeelgoed, Een hobbelpaard, achteloos omgeworpen, op den grond. Bloemen, sierplanten.
Een mooie herfstavond! Het tooneel baadt in den gloed der ondergaande zon.
| |
Eerste tooneel.
frits. - elly.
Koekoek!...
(Een koekoek antwoordt uit de verte.)
Nu ik!... Koekoek!... Koekoek!...
(Wéér antwoordt de koekoek.)
(Schrikkend:)
Ei... een vleermuis!...
(Inderdaad wapperwiekt een vleermuis over het tuintje en verdwijnt snel)
Zie!... Daar!... Dààr!... Hé... Nu is ze weg!...
Zou 't waar zijn, dat die in uw haren vliegen, Frits?
Wel neen! Dat zegt Mina zoo maar omdat we vroeg naar bed zouden gaan. Maar...
(ernstig)
dat ze ongeluk voorspellen, dàt kan wel waar zijn.
Zie!... Zie!... Wéér een!...
| |
| |
(Het diertje achternawijzend:)
Dààr!... Dààr, zie!...
(De kinderen hebben het te druk om op de dame te letten, die intusschen van links langsheen de haag gekomen is en het hek binnentreedt. Zij is in zwarten rouw en een dichte sluier verbergt heur gelaat.)
| |
Tweede tooneel.
de kinderen. - de vreemde dame.
Lieve kindertjes...
Beangst wijken de kinderen en dringen tegen elkaar aan.)
(Met trillende stem:)
Wat verlangt u, mevrouw?...
(Vleiend:)
Kan ik papa soms spreken?
(Geruster)
Papa keert net vandaag terug van reis, mevrouw, Mama is naar de stad vertrokken om hem af te halen. Ze zullen nu wel spoedig hier zijn, mevrouw.
(Welke al den tijd om zich heen gekeken heeft)
O... zoo.
Als u hier zoolang wilt wachten, mevrouw.
(Hij biedt haar een stoel.)
| |
| |
Neen, dank u, lieve jongen... Dan keer ik straks wel eens terug... Hoe heet ge?
Frits, mevrouw... Frits Wieland... en mijn zusje hier, die heet Elly.
Nu dan... Dag Frits!... Dag Elly!...
(Zij gaat heen.)
Dag mevrouw!
(Nog even wuift de dame hen met de hand toe, en verdwijnt dan links.)
| |
Derde tooneel.
frits. - elly. - mina.
Hé... wie mag wel die vreemde dame zijn?... Ik was bang van haar.
Ik niet.
(Hij is tot aan het hek geloopen en kijkt haar achterna)
Zoo vriendelijk als ze was... Hé zie!... Daar neemt ze haar zakdoek en wischt er zich mêe de oogen af... Misschien wel een mama wier kindje dood is...
(Een stilte)
Nu is ze weg.
(Hij komt terug binnen.)
Uit de verte verneemt men het klappen van een zweep en zacht belgerinkel.)
(Jubelend)
Daar zijn ze!... Daar zijn ze!...
(Snelt tot voor de trap)
Mina!... Mina!... Daar zijn ze!... Spoed U!... Spoed U!...
| |
| |
(De kinderen snellen het hek uit naar rechts. Mina komt buiten, schikt ijlings de stoelen om de tafel, zet het hobbelpaard recht, en loopt de kinderen achterna. Intusschen is het belgerinkel steeds naderbij gekomen en heeft plotselings opgehouden. Men hoort de kinderen juichen:)
‘Papa!... Papa!... Papa!...’
| |
Vierde tooneel.
hugo. - martha. - de kinderen.
(Hugo, thans met vollen baard, treedt op in reisgewaad. De kleine Elly heeft hij op den arm, en aan zijn andere hand huppelt Frits. Het dienstmeisje volgt onmiddellijk met twee valiezen, die zij recht naar binnen draagt.)
(Nog achter de haag, met in de eene hand een reistaschje en in de andere een vioolkas, roepend naar achter:)
Neen, neen, Peter, breng de groote koffers maar mêe langs achter binnen!
(Praat intusschen met de kinderen)
Wel, wel, wat is onze Elly zwaar geworden!... Neen, maar nu is 't uit met 't ‘pakken’, hoor!... En zie onzen Frits maar eens; Wat een baas!... Jongens!... Jongens!... Jongens!...
(Hij gaat met Elly zitten en neemt den kleinen jongen op zijn andere knie)
En braaf geweest?... En flink geleerd?...
(plagend)
Ik weet niet meer... maar 'k méén dat ik klachten gelezen heb in de brieven van mama...
Niet waar!... Ze zijn wat héél braaf geweest. Frits is weeral eens de eerste in zijn klas, en Elly kent al bijna heel Clementi zóó van buiten!
| |
| |
(Opgetogen allebei zijn kinderen herhaaldelijk kussend)
Wel, wel!...
(met geveinsde kalmte:)
Nu, we zullen dat morgenvroeg eens allemaal fijn kontroleeren!...
(Hij wipt de kinderen van zijn knieën af)
Komaan, mama, en reik me nu dat zakje maar eens.
(Martha die reeds haar hoed afgenomen heeft, geeft hem het reistaschje - Moeder en kinderen scharen zich benieuwd rond hem terwijl hij het zakje opent)
- Hiér voor Elly!...
(Hij haalt een doos te voorschijn waaruit hij een heerlijke pop krijgt)
Dat's nu een pop die praat, die slaapt en die alleen kan loopen!...
O, hoe mooi!... Dank u, paatje!...
(Zij slaat heur armkens rond Hugo's hals.)
En hiér voor Frits. Een heel klein doosje, maar hij zal er blij mee zijn.
Juist geraden! Een echt zilveren horloge!
Met een ketting erbij!... Hoera!... Die lieve, goeie, beste papa!
En hoe laat is 't nu, Frits?
(Kijkt op het uurwerk)
Juist halfacht, papa!
Nu dan is 't tijd, hoor!... Mina!...
(Stem binnen: ‘Mevrouw!’) Is alles klaar?
(Stem: ‘Nog een oogenblikje, mevrouw!’)
| |
| |
Frits, Elly, gaat nu alvast naar binnen. Papa en mama komen zoo dadelijk!
(Tot Frits)
En hiér, neem nu ook nog mama's hoed mee!
Ja mama.
(Ze gaan naar binnen. Op de trap laat Frits zijn zusje nog even aan zijn horloge luisteren.)
| |
Vijfde tooneel.
hugo. - martha.
En, nu heb ik ook nog wat voor u bij, liefste.
(Hij neemt haar in z'n armen en zoent haar)
Kijk eens hier.
(Biedt haar een geopend juweeldoosje.)
Ik kocht hem te Kairo van een Egyptiër. Die steen in 't midden ziet er ongeveer uit als een opaal, niet?
(Ernstig:)
Welnu, die wordt zwart als hem die de ring draagt, een ongeluk dreigt... Zwart als de nacht, zij me de Egyptiër.
(Lachend)
Onzin, natuurlijk! Maar 't kàn wel, dat die steen inderdaad van kleur verandert. In ieder geval ziet het ding er raar genoeg uit. Dààrom kocht ik het voor u.
(Martha heeft de ring aan heur vinger gestoken en bewondert hem een oogenblik.)
Nu, dank u wel hoor voor den... ongeluksring!... En werkelijk zóóveel succes gehad?
| |
| |
(Opgetogen)
Ko-lo-saal!... Een ware triomftocht is't geweest!... De faam vloog me vooruit met schetterende bazuinen! Vol... Vol... Overal!... Weken op voorhand soms al 't laatste bankje besproken! En gejuich!... En getrappel... En ‘bis!’ ‘bis!’...
(Eensklaps schalks bedaard, met de hand op 't reistaschje
: En... stuivers!...
(Met een zweempje van verwijt:)
En nu zijt ge wèl gelukkig, niet?
(Vroolijk)
Om de stuivers?
(Ernstiger)
En hàdt ge 't nu ook zoo bedoeld... Succes, roem, glorie, dat's de regen voor den akker van de Kunst, kind. En nu acht ik het precies niet zoo'n ramp, als die regen soms al eens tot gouden hagel korrelt.
(Hartelijk)
Jawel, Martha, ik voel wel waar ge naartoe wilt... Ge zult dat zóó niet zeggen, maar 't zal er toch op neerkomen: Ik behoef de fortuin niet na te jagen. Papa liet ons genoeg achter om alle geldelijke zorg uit ons hoofd te kunnen bannen... maar... laat de kinderen toch ook wat
aan mij
te danken hebben, Martha.
En hebben ze u dan niets te danken, als ge bij hen blijft, onverpoosd, waakt over hun opvoeding en... hun mama gelukkig maakt, Hugo?
| |
| |
Zijt ge dan niét gelukkig, Martha?
Och, jawel... Ja zeker... Maar liever had ik u toch altijd hier... bij de kinderen... bij mij!... Als ik bedenk, dat ik u weeral twee lange maanden heb moeten missen!
En mijn náám... Uw naam, die galmt over gansch Europa!... En 't bewustzijn dat de kunstenaar die van stad tot stad trekt, en van land tot land, immer over banen met rozen bestrooid, duizenden van harten boeiend aan zijn zegewagen... dat die kunstenaar alleen u toebehoort, Martha... Vergoedt u dat dan niets van mijn gemis?... En als gij daarbij dan nog weten moet, dat ge geen oogenblik uit mijn gedachten zijt. Dat ook, waar de bedwelming der zegepraal op haar toppunt is, ik u toch nog steeds duidelijk voor me zie, u Martha en de kinderen, en dat ik er me dan zoo verheug, hoe blij en hoe trotsch gij nu weer zult wezen, en Frits en Elly later!
(Martha legt hem heur arm om den hals en zoent hem sprakeloos, lang en vurig).
(Kalmer)
Ik wist wel, dat het mij niet veel moeite kosten zou om u weer tot gezonde rede te brengen, liefste... En dan... ééuwig kan toch dat zwervend leven niet blijven duren... Laat me maar al den roem naar me toehalen dien 'k verwerven kan, zoolang ik nog over al mijn krachten mag beschikken! We zullen er nog lang genoeg op moeten teren, kind!
(Weer opgeruimd)
Hemel!... ge praat erover alsof ge reeds een grijsaard waart!
(Met weemoedig lachje)
Grijsaard... daar zegt ge nu eens het
| |
| |
rechte woord!...
(wijst op zijn slapen)
Er helpt al geen uitknippen meer aan!
(Neemt zijn hoofd tusschen haar handen, en bekijkt het van zeer dichtbij. Dan lachend)
Wel waarachtig!... En in uw baard ook al!... Nou, papatje!... Hé... ge zijt er toch zeker niet verdrietig om?...
(Ernstig)
Verdrietig?... Dàt nu juist wel niet. Maar spotten kan ik toch ook niet om zoo 'n verwittiging dat het met de jeugd op z'n eindje loopt. Ja... en... nu durf ik het u ook wel te zeggen... Ik heb een nieuw kontrakt geteekend.
(Stil-spijtig)
Wéér voor lang?
Voor drie maanden dezen keer. Duitschland, Oostenrijk, Italië. En samen met een zangeres van wie Liebermann, onze impressario, mirakelen verwacht. Judith Fiorelli, heet ze.
Judith Fiorelli... dien naam hoorde ik nooit...
Ik evenmin, 't Is een ontdekking van hem. Een zéér jonge leerlinge, pas uit het Konservatorium te Parijs. Maar heur stem moet werkelijk iets buitengewoons wezen.
En... schoon, natuurlijk...
Ik zag haar nooit... Niet eens een portret van haar. Maar Lie-
| |
| |
bermann zweert erop, dat de vogel minstens even mooi is als hij kweelt. En dat wil wat zeggen... lacht hij daar dan bij!
(Martha buigt zwijgend het hoofd en bekijkt den ring).
Welnu, ge zegt niets meer?...
Ik bekijkt den steen van den Egyptiër...
...Zwart wordt, wilt ge zeggen!...
(Haar lachend in zijn armen sluitend)
Gekkinnetje!...
| |
Zesde tooneel.
hugo. - martha. - frits.
(Op de stoep)
Papa, mama; Mina laat u zeggen dat gij zoo dadelijk komen kunt!
(Tot Hugo)
Ga maar alvast naar binnen. Ik loop me nog eerst uitkleeden.
(Zij loopt naar binnen en Hugo volgt haar, zijn viool en reistasch medenemend. De kleine jongen blijft op de stoep.)
Rooder nog is de avondgloed geworden. Heel in de verte klept een kerkklokje acht uur.
| |
| |
| |
Zevende tooneel.
fritz. - de dame.
(Met zijn horloge in de hand, telt de slagen)...
Twee... drie... vier... vijf... zes... zeven... acht... De dorpsklok loopt net... laat eens zien... zes, zeven, ja wel zeven en een halven minuut achter...
(Die inmiddels weer van links gekomen is en het tuinhek binnentreedt)
... 'n Avond, Frits... Is nù uw papa thuis?
(Opschrikkend)
O mevrouw, zijt u daar terug!... Zeker mevrouw...
(Hij wil naar binnen snellen, maar de dame weerhoudt hem met een gebaar).
Neen... wacht even... Is uw mama ook daar?
Voor 't oogenblik niet, mevrouw, maar zoo aanstonds zal ze...
Kijk... Wilt ge dit aan uw papa geven?
(En meteen reikt ze den knaap een visietkaartje.)
| |
Achste tooneel.
lydia. - hugo.
(De trap afsnellend; - het visietkaartje in de hand.)
Mejuffer
| |
| |
Fiorelli!... Wàt een verrassing! Wees zoo goed en treed toch binnen!
(De dame, die met het gelaat gekeerd staat naar de ondergaande zon, licht sprakeloos haar sluier op).
(Deinst ontsteld)
Laura!...
(Geheel van de wijs)
Dood!... Maar dan zijt gij...
(Met een treurig lachje)
In ieder geval haar geest niet, Hugo...
Lydia!
(zich over de oogen wrijvend)
Waar waren mijn zinnen?
Ze zeiden me nóg wel dat ik op haar gelijk...
(Eén bewondering)
Verbazend!
...Zooals zij was, toen zij mijn jaren had. Maar als
gij
u daar nog in vergissen kunt, dan moet die gelijkenis toch wel sterk zijn!
Zóó sterk, dat ze daar dertien volle jaren uit mijn geheugen wischte! En dat haar evenbeeld me dan juist hier verschijnen moet!
(Stil-ontroerd)
...Waar alles nog net zoo is als het toén was...
(In de ronde wijzend)
Nog dezelfde tuinstoeltjes... Hier het rozen-
| |
| |
perk... 't Priëeltje aan 't eind van den weg... Ginds de molen... Daar mijn kamer... mijn lief, klein kamertje...
(Een stilte)
Nu begrijp ik, Hugo, hiér kon ze voor u niet sterven.
Zij zelve wel. Niét het beeld dat eens mijn ideaal was... mijn godheid; en als de levende belichaming is geworden van de herinnering aan mijn jeugd!
(Bedaarder.)
Maar ook niet méér.
En om dit beeld te bewaren in z'n passende lijst, hebt ge ons landhuisje gekocht...
Ik durf niet ‘neen’ zeggen, 't Kan zoo heerlijk zijn soms, te herleven in 't verleden!...
(stiller)
En zij... die nu dood is...
(lange stilte)
Dood... dat is 't onherroepelijke...
(Plots opschrikkend)
Lydia!... Mejuffer... Ik hoop toch wel... Neen, dàt zou àl te treurig zijn!...
Stel u gerust, Hugo. Zóó erg was 't nu juist niet. Wel heeft zij nog véél geweend daarna, maar de tijd deed ook bij hààr zijn werk... Een maand geleden was zij nog net zoowel te pas als ik.
En, nooit meer aan... aan trouwen gedacht?...
Neen. En al hàd ze!... Wij waren geen partij meer... Papa ging geheel ten onder.
...Wàs trouwens al zwaar getroffen, toen gij ons zaagt den laatsten keer. We trokken dan naar Parijs, en daar sukkelen we nu zoo
| |
| |
zachtjesaan het leven door. Voor mij was die verandering nu juist het ergste niet... Ik kwam er aan 't Konservatorium...
God ja... daaraan dacht ik heelemaal niet meer
(bekijkt werktuigelijk het visietkaartje, dat hij nog steeds tusschen zijn vingeren houdt)
Mejuffer Fiorelli...
Judith Fiorelli voor heel de wereld. Lydia Hansen voor u.
Dan wist ge dat ge met mij op ‘tournée’ zoudt gaan?
Natuurlijk!... 't Spijt u toch niet?
(Zonderling ontroerd)
Me spijten?!... Waarom?...
Ja, ziet ge, omdat... omdat... eigenlijk weet ik zélf niet juist, waarom...
(méér en méér in verlegenheid)
Ik weet zelfs niet, waarom ik u dat vroég...
Nu... een verrassing is het wel voor me... Natuurlijk een zeer aangename verrassing.
Dat hoopte ik ook wel, toen ik besloot, zelf u eerst het nieuws te brengen, 't Gaf me zoo'n heerlijke gelegenheid om...
Om alles hier eens weer te zien... Zóólang al dat ik er naar trachtte...
| |
| |
(Zacht)
Nù al heimwee naar 't verleden?
En dan... waarom zou ik het verzwijgen?... 't Verlangen om u weer te zien, Hugo, dat me rust noch duur liet in den laatsten tijd. Op al uw tochten volgde u mijn hart... En 't gaf me zoo 'n geluk, telkens weer een nieuwe zegetijding van u kwam!... Zoo 'n geluk en zoo 'n fierheid!...
Om u dàt te doen begrijpen, zou ik... ja, zou ik u iets moeten zeggen wat... wat... Ge zult me toch niet uitlachen?...
(Met bonzend hart)
Zóu ik!...
Nu dan... bij ons thuis, vroeger... dat weet ge nog wel... daar gaven ze al heel weinig om uw kunst...
(Hugo knikt treurig)
Dat voelden ze zoo niet... kónden ze zoo niet voelen...Zelfs Laura niet, al wilde zij ook artiste zijn
(Hugo schudt het hoofd met weemoedigen glimlach als om te zeggen: ‘volkomen juist!’)
Daarvoor was zij nog te veel het kind van papa en mama... In mij echter is er altijd iets geweest, wat me zei dat gij eenmaal de beroemde kunstenaar worden zoudt die ge werkelijk ook geworden zijt. En... nu was ik zóó jong niet, of soms kon ik in stilte mezelven streelen met de gedachte... Neen, maar nu zult ge me toch uitlachen...
(stiller)
met de gedachte dat ge een hulpelooze beschermeling van me waart, en dat gij eenmaal aan mij uw roem zoudt te danken hebben, zonder dat gijzelf het vermoeden zoudt... Uw roem en uw geluk
(poos)
't Heeft zoo niet mogen zijn... Maar voor mezelven alléén heb ik toch het recht bewaard om trotsch te zijn op u.
| |
| |
(Hun handen hebben elkaar gevonden. Hugo is geheel en al bedwelmd. De zon is ondergegaan).
(Met stijgenden hartstocht)
En als ik mezelven tot iéts heb omhooggewerkt in de kunst, Hugo, dan was 't vooral omdat ik wilde!... Wilde de baan volgen die gij vóór mij opgeklommen waart. Misschien nog wel u eenmaal inhalen. En dàn... leven alleen nog maar voor 't allerschoonste!...
In een droom van licht!...
In een roes van glorie!...
Honderd-en-honderdduizenden optillen, en slingeren in bedwelmende warreling, ver buiten 't grauwe geploeter om 't leven van iederen dag!... Den hemel op aarde brengen!...
De wereld veroveren! Samen met u, die 't Heilige Vuur in mij ontstoken hebt!...
(Bezwijkend, trekt haar naar zich toe)
Lydia!
(Op 't eigenst oogenblik wordt het raam verlicht dat Lydia daar straks als dat van haar kamer aangewezen heeft, en dadelijk daarna geopend. 't Is nu schier volkomen donker. Het zijn de kinderen in blank nachtgewaad.)
Goeden nacht, papa!
(Met één ruk wijken Hugo en Lydia van elkaar).
| |
| |
(Met geweldige inspanning om zich te beheerschen)
Goeden nacht, lievelingen!
(Het venster gaat toe. Dan, na een poosje nog:)
Kom in huis.
(Het visietkaartje in zijn zak stekend.)
Voor Martha zult ge slechts Lydia Hansen zijn... Lydia Hansen, die gekomen is om heur vaderhuis te zien, en... om ons te melden dat Laura dood is... 't Is best zóó...
Als zij naar binnengaan, valt snel het
DOEK.
| |
Derde Bedrijf.
Ten huize van Hugo Wieland in de stad. De smaakvol gemeubelde, gezellige huiskamer. Drie vensters naar de straat uitzicht gevend op het achterplan. Links, open vuur in een schouwmantel met spiegel en pendule. Achter, een deur. - Rechts: Klavier tusschen twee deuren. In het midden, groote tafel met elektrische lampen erboven.
't Is op buitensluitdag, den 21ten December, bij vieren in den namiddag. In den haard knappen en knetteren zware houtbokken.
| |
Eerste tooneel.
hugo alleen.
(Hij zit aan 't klavier en speelt droomend eenige maten van ‘Cherubin's Liefdeklacht’. De pendule op den schoorsteenmantel slaat vier uur. Hij houdt op, staat recht; nadert een der ramen; licht het gordijn op; kijkt even op de straat; wandelt tot voor het vuur; ziet in den spiegel, en laat zich met een diepen zucht, het hoofd in
| |
| |
de handen, zakken in den zetel, die naast den haard op het voorplan staat.)
(De huisschel gaat over. Even daarna frissche kinderstemmekens in den gang.)
| |
Tweede tooneel.
hugo. - fritz. - elly.
Fritz met een pakje schrijfboeken, dat hij, bij 't binnentreden, op de tafel werpt. Beide kinderen springen hun vader om den hals, die slechts afgetrokken hun liefkozingen beantwoordt).
Dag, mijn lievelingen! Dag Elly! Dag Fritz!
Tot den vierden Januari mogen we nu t'huis blijven, papa!
(Fier)
En wij tot den zesden!
Toe maar al!... En wat gaat ge nu doen met al dien tijd?... Toch niet in uw beddeken liggen zeker?
Wel neen, papa! Ge moet maar eens weten, wat ik allemaal heb te doen!
| |
| |
(Tellend op zijn vingeren)
Eerst al mijn boeken in een nieuw omslag steken... dan, op allemaal nieuwe etiketten plakken; dan... Op al die etiketten mijn naam schrijven.
(Met schrijfgebaar)
: Fritz Wieland...
En ik, papa, ik moet van mama een halsbandje maken voor de poes!...
Jamaar, daarmee heb ik nog niet gedaan, hoor papa! Als ik met mijn boeken klaar ben, dan.. dan ga ik een groote teekening maken... wel zóó groot, zie! en raad nu eens papa, wat daarop zal staan!
(Verstrooid)
Ja, jongenlief, hoe kan ik dat nu raden!
Dan zal ik het maar zeggen: Onze villa!
(wijst op de tafel)
Hiér zoo zult ge het huis zien staan, langs den kant van het park, en dààr...
(Opstaand)
Ja ventje, dat zal heel schoon zijn... Maar als ge dat nu allemaal gaat uitleggen, dan blijft er voor mij geen aardigheid meer aan, als ze àf is... Is 't niet? En toch, papa heeft een beetje pijn in 't hoofd. Blijft maar braaf tot mama komt. Ze zal wel niet lang meer weg zijn.
(Al sprekend heeft hij het vertrek verlaten langs de deur op het achterplan rechts).
| |
| |
| |
Derde tooneel.
frits. - elly.
(Snelt op de teenen tot aan de deur langswaar zijn papa is uitgegaan, luistert een oogenblik aan de spleet, dan, geheimzinnig:)
Elly, kunt ge goed zwijgen?
(Zijn pak boeken losmakend)
Belooft ge me dat ge er niets van zult verklappen?
(Hij heeft een groot wit omslag voor den dag gehaald)
Niets?... Geen sikkepitje?
Ik zal er eerlijk en eerlijk niets van zeggen.
Héwel, luister dan. Hier is mijn nieuwjaarsbrief. Schoon, niet?
(Hij houdt zijn zusje geopend het rijkbebloemd papier voor. Elly, vol bewondering, grijpt ernaar)
Neen, niet in uw handen pakken! Op nieuwjaarmorgen, dan staan we heel vroeg op. We wachten hier tot mama en papa beneden komen. En als ze dan binnentreden...
(repeteert het heele tooneeltje)
dan gaat gij hier staan en ik hier. En zóó lees ik dan mijn nieuwjaarsbrief:
Allerliefste Ouders,
Wanneer deze eerste dag van het nieuwe jaar mijn hart zoozeer met vreugde vervult, dan is het omdat hij mij de gelegenheid geeft, U te zeggen, hoe hoog ik U vereer en hoe eindeloos lief ik U heb. Moge mij het geluk gegeven zijn, U den hoogsten ouderdom te zien bereiken, opdat ik U geheel en al mijn erkentelijkheid kunne betoonen voor Uw liefde en Uw zorgen. Ziedaar, mijn beminde en geëerbiedigde ouders, den hartewensch van
Uw liefhebbenden en gehoorzamen zoon,
| |
| |
(Men hoort de straatdeur dichtvallen).
Hemeltje lief, daar is mama!... Draai gauw de deur op slot!
(Elly sluit ijlings de deur links, terwijl Frits zijn nieuwjaarsbrief weer tusschen zijn boeken bergt).
| |
Vierde tooneel.
frits. - elly. - martha.
(Nog buiten. Rammelend met de klink.)
Welnu, wat beteekent dat?
(Jubelend)
Buitensluit! Buitensluit!
Wel die kleine deugnieten!
(met gemaakte strengheid)
Wilt ge wel eens dadelijk mama binnenlaten?
(Schaterlachend)
Eerst beloven!... Eerst beloven! Wat belooft u, mama?
Dat's niet genoeg! Méér beloven, mama! Méér beloven!
Welnu dan... Voor Frits... Ja laat eens zien...
(de kinderen trappelen van pret)
... voor Frits een mooie verf doos, en voor Elly... niets, maar een nieuw zijden kleed voor Elly's pop!
| |
| |
(De kinderen openen haar de deur en vliegen haar juichend om den hals. Martha ziet er bekommerd uit. Zij heeft een rolletje papier bij, dat zij op de tafel legt.)
Wel gij kleine spitsboeven! Zóó uw mama afvangen!
(De kinderen gieren het uit.)
Zijt ge al lang thuis?
Een klein half uurtje, mama.
Ja mama. Papa was hier toen wij thuiskwamen. Nu is hij op zijn studeerkamer. Hij zei dat hij hoofdpijn had. Zeg ma, als straks papa géén hoofdpijn meer heeft, dan zullen we hem óók eens buitensluiten, hé? -
(Martha antwoordt niet. Haar zwijgzaamheid treft pijnlijk den kleinen jongen, die op heel anderen toon voortbabbelt)
Papa is zoo heelemaal veranderd, sinds hij van de reis thuis is; zoo niets prettig meer. En nu ziet gij er óók al zoo stil en zoo treurig uit, mama!
(Schier weenend)
Wij zijn toch niet ondeugend geweest, nietwaar, mama?... Gij zijt toch niet boos om dat buitensluiten?
(Beide kinderen hartstochtelijk omarmend; met den krop in de keel)
Wel zeker niet, mijn schat! Ge zijt allebei lieve kinderen. En dat mama of papa verdriet zouden hebben, dat denkt ge zoo maar, doch dat moogt ge niet denken.
(Met een kus aan ieder)
Gaat nu maar gauw bij Mina, en zegt, dat ze u de koffie geve.
Ja mama.
(Met zijn zusje naar de deur op het voorplan rechts gaande)
En komt u dan dadelijk?
| |
| |
| |
Vijfde tooneel.
martha alleen.
(Snel legt zij hoed en mantel af, en opent het rolletje dat zij op de tafel wierp. Een muziektijdschrift haalt zij er uit, met op het voorblad een groot portret dat zij lang beschouwt en aandachtig.)
Judith Fiorelli...
(lange poos)
Zulke gelijkenis zou een wonder zijn, als 't werkelijk niet méér dan een gelijkenis ware... Maar... welke reden zou hij kunnen hebben om mij dàt te verzwijgen?... En zij?... God! Misschien hier!...
(Met koortsige haast doorbladert zij zoekend het tijdschrift)
Ha!... Judith Fiorelli...
(over de regels vliegend)
... ‘Schitterende ster!’... ‘voor drie maanden nog volkomen onbekend’... ‘Konservatorium van Parijs’... ‘stem van zuiver goud en parelen’...
(sprekend:)
Zonderling toch, geen anderen naam..., en geboorteplaats ook niet...
(verrast:)
Hé...
(weer lezend)
‘Toen beiden reeds een tiental malen teruggerepen waren, en 't gejuich nog maar altijd sterker en sterker werd, zagen zij toch eindelijk in dat aan dit orkaan van geestdrift niet langer meer het hoofd zou te bieden zijn. Een wenk van hèm, een knikje, onmerkbaar schier, van hààr, en... men hoorde het kloppen van z'n eigen hart, zóó stil was 't eensklaps geworden in die zaal, daareven nog dreunend en daverend van 't applaus. Zij zong en hij speelde. Een liedeken maar, als een kinderrijmpje zoo eenvoudig en naief, doch wàt een schitterende diamant niet in 't onschatbaar juweelenschrijn dat “Figaro's Hochzeit” heet!
(Martha houdt een oogenblik op.)
Waar vinden wij woorden, sterk genoeg om weer te geven de verukking die toen den luisterenden overweldigde? Dat was geen zang meer,noch was dat snarenspel. Twee zielen hoorden we die, als waren zij slechts één ziel, haar vreugde en haar leed, haar hopen en haar vreezen, haar geestdrift en haar
| |
| |
treunis dooreenstrengelden en samensmolten tot één engelenzang, vol bedwelmenden liefdetoover...’
(Roerloos, met wijdgeopende oogen, blijft Martha voor zich uit in het ijle staren. 't Is donker geworden. Zachtjes wordt de deur op het vóórplan rechts geopend en Mina treedt binnen.)
| |
Zesde tooneel.
martha. - mina.
Verschooning, mevrouw, ik kwam de stores aflaten.
(Opschrikkend)
O, Mientje,... Ja, doe maar...
(Zij staat op en gaat het tijdschrift verbergen in het muziekstelletje naast de piano, terwijl het dienstmeisje de stores laat afrollen.)
Ook licht aanmaken, mevrouw?
Neen! Euh... ja toch... Ja, maak maar aan...
(Mina ontsteekt de lamp boven de tafel.)
Neen, ga maar...
(Als ze bij de deur is)
Hebben de kinderen al geëeten?
Ze zijn nog aan tafel, mevrouw.
| |
| |
(Mina af. Op hetzelfde oogenblik, Hugo binnen, langs de deur op 't achter plan rechts.)
| |
Zevende tooneel.
martha. - hugo.
Ei... Nù al terug!...
(Zij zit aan de tafel, den rug naar hem toegekeerd, en antwoord niet.)
Ik hoorde u heusch niet binnenkomen.
(Met onrust in zijn stem)
Dan moest gij toch niet ver uit de buurt?
(Komt vlak bij haar staan)
Martha!... Wat is, er aan de hand?... Neen, neen, zeg niet dat er niets is!...
(Zij buigt het hoofd en wendt het van het licht af. Hij echter grijpt beide heur handen en dwingt heur, hem aan te zien.)
Er is wat met u gebeurd... En wel in den korten tijd dien ge van huis waart...
(Zich opwindend.)
Ik wil weten wàt!... Ik wil het, hoort ge, Martha!
Maak u maar niet ongerust... Er is geen ongeluk.
(Zenuwachtig)
Ik wil het hopen. Maar dan hebt ge wat tegen mij. - Gij antwoordt niet... Dat beduidt dus ‘ja’! Maar zeg dan wàt! Ik zal me verontschuldigen, als ik misdaan zou hebben... 't misverstand opklaren, als er misverstand zou zijn; maar we zullen tenminste praten en 't gemopper zal uit zijn!
(Kalm)
Is dàt opstuiven!... En allemaal zoo in één geut!...
| |
| |
Omdat... ja, wààrom?... Omdat ik niet vriendelijk genoeg voor me uitkijk?... Niet lach?... Niet zing?...
(Bedeesd)
Maar dan moet ge toch een reden hebben, Martha?
Een reden!... Vraag ik U naar een reden, wanneer ge nu al drie volle weken als een schim door het huis dwaalt?... Ik heb de vaste overtuiging dat ik niets gedaan heb, wat u vertoornen of verdrieten kan... Mijn geweten is gerust, en dat is mij voldoende.
(Geweld doende om kalm te schijnen.)
Dus... dat mijn geweten niét gerust zou zijn?...,
Ik zou dat niet gezegd hebben, al lijkt het er wel naar.
(milder)
Hugo... sedert ge van uw laatste reis terug zijt, herken ik u niet meer. Wet tien jaar verouderd komt ge me voor. Heele dagen voert ge niets uit. Uw viool is nog niet uit de kas geweest. Tot de kinderen toe merken dat er wat schort... Maar hoe kàn 't ook anders?
(weenend)
Zelfs om hèn bekommert gij u niet meer!
(Plots het hoofd oplichtend)
Martha... Ge moogt streng zijn, maar ge moet rechtvaardig blijven. 't Kan wel dat een bui van weemoed over mij gekomen is - de reactie misschien van de overspanning op reis - en dat ik geen moeite genoeg doe om mij uit die voosheid óp te werken. Maar dat ik mij niet om de kinderen bekommeren zou... Hen verdriet aandoen... Martha! dàt toch kan ik niet aan u verdiend hebben!
Ik zou er u niet over gesproken hebben, waren de stumperds zelven 't me niet komen klagen...
| |
| |
(In 't hart getroffen)
Klagen de kinderen?
Dan moet het al ver gekomen zijn, nietwaar?
(...die aan de andere zijde van de tafel staat, laat zich op een stoel neerzinken en staart zwijgend ten gronde.)
Hugo...
(Hij ziet op en kijkt haar even aan)
Zoudt ge niet denken dat het tijd wordt, dat we eens een ernstig woordje met elkander praten?
Ik... ik zie niet in, wat ik u wel zoo bijzonder ernstigs zou te zeggen hebben, Martha.
Welnu, dan weet ik des te beter, wat ik U te zeggen heb
(besloten)
Hugo, onze wegen zijn uiteengeloopen. Of juister gezegd: Gij zijt op uwen weg teruggekeerd, en iederen dag voel ik u verder van me verwijderen.
(Beweging van verzet van Hugo)
. Zeg niet neen. Ik ga met het leven mêe, elken dag een dag verder, den blik recht vóór mij uit, immer de nieuwe zon tegemoet. Terwijl gij stil zijt blijven staan, den rug gekeerd naar de toekomst, en mistroostig tuurt in den nacht van 't verleden. Meent gij nu, Hugo, dat dit zoo nog langer duren kan, - ik niet.
(Zacht, maar vastberaden)
Ik verlang dat het tusschen ons tot een duidelijke verklaring kome. Heeft het leven hier voor u geen bekoring meer, ben ik u tot last geworden, zeg het me dan vrij-uit. Dat zal in ieder geval beter zijn dan een komedie te spelen, - laat ons zeg-
| |
| |
gen: uit medelijden voor mij en uit liefde voor de kinderen, - maar die gij immers tóch niet volhouden kunt!
Maar Martha, om de liefde Gods, waar wilt ge toch heen?
(Steeds met zachtheid)
Ik begrijp dat ik u verbazen moet, Hugo. Hebt ge wel ooit gedacht aan de mogelijkheid dat ik u eenmaal zóó toespreken zou?... Neen waarschijnlijk. Gij zult eerlijk uw best doen om u te schikken in 't onvermijdelijke, Gij zult zoo vriendeljik voor mij willen zijn en zoo goed als ge maar zijn kùnt voor de vrouw met wie ge dan toch leven moet... en die de moeder is van uw kinderen. En nu hoopt ge, dat aan de liefde van die kindenren, die moeder wel genoeg heeft, opdat de vrouw zich met den schijn van uw liefde tevreden zou stellen.
(Uitbarstend)
Maar dat kan ik niet, Hugo, al zóu ik ook willen... om de kinderen!... Uw liefde zal ik geheel en al hebben, haar alléén hebben, alléén, hoort ge, of ik begeer er niets meer van!
Dan meent ge dat ik u niet meer bemin?
In ieder geval niet meer zooals vroeger.
En... dat ik een andere liefheb?...
Liefhèbt of liefhàdt... misschien wel 't een en 't ander.
(Met stijgende ontsteltenis)
Hoe bedoelt ge dat?
(Weer met gelatenheid)
't Zou sterker zijn dan gij zelf, Hugo,
| |
| |
en daarom zou ik u alle verwijt sparen. Het hoofd kan toch het hart niet dwingen. Zeker is het zonder eenige bijbedoeling, zuiver uit liefde dat ge mij gehuwd hebt. Doch wie zegt me, dat het niet in een vlààg van liefde was?... En dat... zekere omstandigheden u niet doen inzien hebben, dat gij u vergistet, toen gij dacht, mij te beminnen voor heel uw verder leven?
Zekere omstandigheden?... En welke?...
(Hij staat recht, bereid op het ergste).
(Eveneens rechtstaande, beziet hem vlak in de oogen)
Bijvoor-beeld... de verrijzenis van een doode.
(Heesch)
Martha!
(Er wordt gescheld. Beide schrikken en blijven sprakeloos tegenover elkander staan).
| |
Achtste tooneel.
hugo. - martha. - mina - daarna lydia.
(Binnen langs de deur links, geeft Hugo een visietkaartje)
Deze dame laat zich aanmelden.
(Reikt zijn vrouw het kaartje over. Met bovenmenschelijke inspanning zijn ontroering overmeesterend)
Goed, Mina, zeg die dame dat zij binnekome.
(Mina af. Hugo voelt zich begluurd door zijn vrouw doch durft haar niet aan te zien. Na een korte poos gaat de deur weer open en treedt Lydia binnen, in zwart reiskostuum.)
| |
| |
(Met goed bestudeerde ongedwongenheid, zonder eenig teeken van verstandhouding tot Hugo. Beide haar handen uitgestrekt, snelt zij Martha tegemoet, wie deze ongedwongenheid blijkbaar van de wijs brengt)
Mijn beste Martha!
(Kust haar op beide wangen. Dan overwippend naar Hugo dien zij krachtig de hand schudt)
Mijnheer Wieland... Alles wel hier, maar ik merk... En de kinderen?... Nu, daarvan zullen wij ons dadelijk zelf wel eens overtuigen... Ge haalt ze me toch, hé? Best. En wat ik u nu vertellen wilde... Wat denkt gij wel, nu gij mij hier zoo 'lijk een bom in huis ziet vallen?... Wààr waandet ge mij nu wel, nu drie minuten geleden?...
(Met inzicht)
Wel te Parijs, kind... Waar elders?... Ge woont immers toch nog daar?
(Even uit het veld geslagen)
Te Parijs... ja natuurlijk... Ja... Ja... Ik woon daar nog altijd... Of beter: Ik woon er niet méér. Want dàt is het nu juist wat ik u vertellen kwam: Ik ben op weg naar Amerika.
(Terzelfdertijd)
Naar Amerika!...
(Met een komische buiging)
Zooals gij mij hier ziet! Morgen vroeg vertrek ik met de Europa. Mijn koffers zijn al aan boord. Sneller hadde ik over den Hâvre kunnen gaan; maar ik hield eraan, langs hier te komen om eerst nog afscheid te nemen van uliê, de éénige vrienden die we behouden hebben in onzen tegenspoed... En... en ja... nu ben ik hier.
(In de war nog van verbazing)
Maar ga toch een oogenblik zitten en ontlast u van hoed en mantel!
| |
| |
Zitten wel.
(Zij laat zich op een stoel vallen)
'Nen halven dag in den trein... dan naar de boot, - wat een gesjouw met die bagage! - dan een paar uurtjes de stad op-en-af geloopen... Kwestie van lieve oude plekjes nog eens terug te zien... Rechtuit gezegd, 't pakte me wel een klein beetje méér dan ik gedacht had. Nu ja, 't is ook niet voor een paar weken dat ik u adieu kom zeggen.
(Tot zelfbeheersching komend, nu hij meent dat Martha geen vermoeden heeft)
Ge praat erover alsof 't een afscheid voor het leven gold!...
En dat zou het ook wel kunnen zijn.
(Ernstiger)
Ik weet wel, wanneer ik ga, doch niet wanneer ik terug zal keeren... Zelfs niet of ik nog wel terugkeeren zàl. Ik ga namelijk naar Amerika om te trouwen.
(Eenvoudig)
Zooals ik u zei.
Hij is een Amerikaan, een prachtige partij en een knappe jongen op den koop nog toe. William Davidson heet hij. Wij ontmoetten elkaar te Parijs... en, veertien dagen later al moest hij plots naar huis toe. Maar toch hadden we reeds den tijd gevonden om de verlovingsringen te wisselen. Praktische lui, die Amerikanen. Dié tenminste verkwisten den tijd niet.
| |
| |
Naar hem toe. Pas eergisteren ontving ik een telegram, dat ik maar overkomen zou. En nu sta ik al met éénen voet in zee!
(Zichtbaar verlicht)
Heelemaal op z'n Amerikaansch!...
(Glimlachend)
Toch zooveel mogelijk.
Zoodat ge dan wellicht binnen een maand al zijt getrouwd?
Morgen en drie weken. Alles is klaar ginder. Men wacht maar alleen meer op de bruid
(Weer vroolijk)
Ja, ja, bekijkt me nu maar allebei!... Mistress William T. Davidson, Fifth Avenue, New-York... Dat stelt ge u nog niet zoo gemakkelijk voor, hé? Nu, rechtuit gesproken... ik ook niet. Maar dat kómt wel; veel gauwer misschien dan we denken. Ge kunt nu over het huwelijk zooveel verschillende meeningen hebben als ge wilt, dat ge ten slotte toch tot het besluit moet komen, dat het voor de vrouw de éénige uitkomst is... En als u dan de kans geboden wordt om een hoog nummer te trekken in de loterij... Ik verwacht toch niet, dat gijliê 't mij afraden zult!...
Dàt zou er ook nog aan ontbreken! Gij die in het huwelijk den hemel op de aarde hebt gevonden... Die een paar juweelen van kinderen hebt... Die bijeen past als opzettelijk geschapen voor elkaar!...
(Eensklaps afbrekend, als zij de verlegenheid van Hugo en Martha ziet)
Maar... waar zijn die lievelingen?... Haal ze me, dat ik ook hèn nog omhelze, want nu wordt het m'n tijd.
(Zij staat op.)
| |
| |
Gaarne, Lydia
(Zij verlaat het vertrek. Door de deur rechts vooraan, - echter niet, zonder nog eens steelsch met scherpen blik haar echtgenoot en Lydia te hebben opgenomen.)
| |
Negende tooneel,
hugo. - lydia, even het dienstmeisje.
(Haastig)
Zij weet niets? Vermoedt niets?
Wèten, Goddank, neen. Maar vermoeden... ik vrees er sterk voor, al begrijp ik ook niet, hoe zij wel... In ieder geval, ze praatte zoo raar daar straks, net vóór ge binnenkwaamt...
Ik merkte wel dat er iets gaande was, maar... nu zal ze wel gerustgesteld zijn.
Laat ons het hopen. Die huwelijksgeschiedenis kwam geen minuut te laat!... Een heerlijke inval van u! Alleen maar wat te ver gedreven, want, hoe trekt gij u nu uit den slag? Of, hoe moet ik u uit den slag trekken? 't Geldt hier natuurlijk een schitterend engagement voor... Judith Fiorelli?
Een engagement - en een schitterend engagement, ge moogt het wel zeggen - maar wel degelijk voor Lydia Hansen. Een Judith Fiorelli bestaat er niet meer.
Wat!!... Dan is dat tóch ernst!!...
| |
| |
(Eenvoudig)
Wel natuurlijk. Het éénige wat ik u niét zei, is, dat het Judith Fiorelli geweest is, die Lydia Hansen dat buitenkansje bezorgd heeft.
(Verdrietig)
En... nu zult ge de kunst vaarwel zeggen?
De Kunst zèlve niet... De glorie wèl. Ik treed niet meer op voor 't publiek. Dat 's artikel één in mijn huwelijkskontract.
(Bitter)
Gij die de wereld veroveren zoudt!!
Dat was wel wat te véél gevraagd. Maar ik heb alvast de fortuin veroverd, en misschien wel het geluk erbij. Want hij heeft mij lief en hij verdient dat ik hem beminne. Ik mag dus niet ondankbaar zijn.
(Die binnentreedt met een schenkbord, waarop een flesch wijn en enkele roemers, breekt het gesprek af). (Het schenkbord op tafel zettend)
Als 't u belieft, mijnheer, mevrouw komt dadelijk.
(Na een stilte nog)
Gij zegt niets?...
Ja... wat wilt ge, dat ik u zal zeggen?...
(Zijn voorhoofd wrijvend)
. 't Komt ook allemaal zoo inééns!... Weet ik nog wel wat ik dènken moet?... Of ik nog wel denk!...
| |
| |
Ik begrijp uw verbazing, ofschoon ik haar juist bij u, wel wat minder enorm verwachten mocht.
Hebt gij dan niet net hetzelfde gedaan, Hugo?
(En als Hugo de oogen sluit)
: En durft ge me thans zeggen, dat ge u beklaagt?
(Zacht)
't Me beklagen?...
(Een poos; dan de oogen openend en haar aankijkend)
: Neen.
(Hem een hand reikend, die hij zwijgend drukt)
Dank u om die geruststelling. Nu vertrek ik tenminste met onbezwaard gemoed. Ik wist wel dat gij mij nooit bemind hebt, maar ik wenschte het toch nog uit uw eigen mond te hooren, vóór ik van de oude wereld afscheid nemen zou... die voor mij wel degelijk de ‘oude wereld’ is. Dat is zelfs een van de twee redenen waarom ik nog hierheen gekomen ben.
Om mezelven nog eens op de proef te stellen.
En de uitslag van die proef?
Afdoende. Ook mijn liefde voor u is slechts een droom geweest. Een droom was heel die reis, Hugo
(zachter:)
een heerlijke droom... maar 't is toch gelukkig, dat we er nog bijtijds uit ontwaken mochten. Een dag langer nog...
(zij zwijgt.)
(Met glinsterende oogen)
En dàn?...
| |
| |
(Schier fluisterend)
Dan hadden we 't àllerzaligste oogenblik genoten in die herleving van 't verleden...
(Heur hand grijpend)
Lydia!...
(Koeler)
Maar ook 't allernoodlottigste, want het had ons heel onze toekomst gekost.
(Loslatend heur hand; zonder haar aan te zien, als tot zichzelven:)
Misschien wel...
Neen, zèker. Beiden stonden we op het punt, het liefste en 't duurste prijs te geven wat we op aarde bezitten: Uw gezin, uw vrouw, uw kinderen gij. - Ik mijn eer... de achting aan mezelven, Hebt gij wel eens daarover nagedacht, Hugo?
Of ik!!...
(Op dit oogenblik gaat de deur rechts vooraan even op een kiertje open en bemerkt men Martha die luistert met brandende blikken.)
En spijt het u dat ge het niét gedaan hebt?... Niet hebt kùnnen doen?
En ik ben er gelukkig om. Al van den dag nadat ge vertrokken waart. Onuitsprekelijk gelukkig! En toch is 't niet... ja, hoe zal ik dat nu zeggen... niet een plotseling teruggekomen eergevoel, dat mij uit
| |
| |
dien roes geschud heeft... En ik stel mij heel goed voor, dat het bij u ook niet het besef is van uw vaderplichten.
Laat ons den moed hebben onszelven en elkaar in 't diepste van de ziel te schouwen vóór wij afscheid nemen... wellicht voor immer. 't Is onnoodig, onszelven slechter te maken dan we zijn; maar daarom moeten wij ons nu juist niet béter maken. Wat mij betreft, ik heb aan geen eer gedacht, noch aan uw vrouw of aan uw kinderen, wanneer ik me stortte in dat avontuur met u. En vooràl niet aan wat er morgen zou gebeuren. Niets anders zag ik, dan dat daar eindelijk mijn eerste liefdedroom, jaren- en jarenlang gekoesterd in 't geheim, werkeljkhied ging worden! Aan mij zou hij dan toch zijn!... Ik voelde dat ik hem thans veroveren zou, den man die in m'n jonge-meisjesverbeelding gegroeid was als een toonbeeld van geestelijke gaven en van uiterlijk schoon!...
(Hem glimlachend bekijkend)
M'n bakvischjesideaal!
(Oók met een glimlach)
Maar, als ge dan dat ‘bakvischjesideaal’, dat toonbeeld van geestelijke gaven en van... hm... uiterlijk schoon, zoo van dichtbij eens goed bekeken hadt...
(strijkt over zijn slapen)
dan...
Och neen... 't zijn niet die paar zilverdraadjes...
Zeg maar... die paar honderd!...
Als ge wilt dan... die paar honderd zilverdraadjes, die me ontnuchteren zouden!... Toen ik dié in 't oog kreeg, dan was 't al uit. Voor 't publiek, in de momenten van triomf, als uw wangen gloeiden en uw oogen bliksems schoten, dan kondt ge me nog wel de illusie
| |
| |
geven...dàn was er wezenlijk wel strooming tusschen onze zielen. Doch waren we daarna weer alleen, dan voelde ik genoeg, hoe die strooming verzwakte... verzwakte, om ten slotte geheel af te breken. Slechts kunstbegeestering was 't, die ons een oogenblik de begoocheling van liefde had gegeven...
Hoéveel fijner hebt gij dat alles gevoeld dan ik, Lydia j en wàt een klare oplossing brengt ge me daar voor het raadsel dat me nu al weken en weken martelt!
Onze liefde, of wat wij dachten, liefde te zijn, druischte in tegen al de wetten van de natuur. En 't is ook de natuur, niét ons verstand, dat er ons van genezen heeft. En dat's maar goed ook. Nu mogen we er ten minste gerust in zijn, dat we niet wéér... ziek zullen worden!
Ik dank u, Lydia dat gij gekomen zijt. Ook in mijn gemoed voel ik thans den vrede wederkeeren. Zie, daar staat ge nu vóór me, zoo schoon als ge ooit wezen mocht... Nog slechts weinige minuten, en gij zult vertrokken zijn... misschien om nooit meer weer te keeren. Op dit oogenblik zèlf behoort gij een anderen toe. Ik weet dat allemaal... Ik doe mijn best om 't me maar als zoo verschrikkelijk mogelijk voor te stellen... En toch wordt ik niets gewaar dan een beetje weemoed misschien. Ja, nù reeds vertrouw ik erop, dat de herinnering aan u, mij geen leed meer zal doen.
(Martha, die tot hiertoe steeds geluisterd heeft, verdwijnt van achter de deur.)
...Omdat ge in mij nooit iets anders bemind hebt dan 't bééld van haar die dood is... vele jaren al voor u... En omdat niets ter wereld twéémaal kan sterven. Gelooft ge, Hugo, dat die proef tenslotte nog een zegen is voor allebei, en dat wij ongelijk zouden hebben, indien wij haar betreurden?...
| |
| |
Thans besef ik het ten volle, Lydia. Als ik u zoo aanstands zonder smart zal zien henengaan, dan is 't omdat gij voor mij alleen het beeld waart van mijn jeugd, en ik nu gevoel, hoe dwaas het van me was, al lang niet van de jeugd afscheid genomen te hebben... Dwaas en... misdadig!
(Luchtig)
Komaan, geen berouw, 't Heeft zoo moéten zijn. En laat ons nu maar blij wezen, dat we van onze jeugd, of beter: van onze eerste idealen, een vlekkelooze herinnering bewaren kunnen.
(Heur hand leggend in die welke haar, met gullen glimlach, Hugo reikt)
Nu, dat's ten minste een eerlijke likwidatie geweest!
En daar mag dan ook wel een glaasje op!
(Hij grijpt naar de flesch...)
| |
Tiende tooneel.
HUGO. - LYDIA. - MARTHA. - DE KINDEREN.
(Binnentredend met de kinderen)
Verontschuldig me, Lydia, dat ik zoolang wegbleef. De kleinen zaten reeds in hun ravotpakje; en zoo durfde ik ze waarlijk niet voor u te brengen...
(Beide kinderen vurig omarmend)
Wel hoor eens aan! Net alsof ze er nog altijd niet... ik ging bijna zeggen: nog altijd niet véél te mooi uitzien!
(kust Frits en Elly herhaaldelijk)
Hm... wat 'n frissche, flinke bengels!
En gaat u heusch naar Amerika, mevrouw?
| |
| |
Woudt gij soms met me mêe?
Jawel, mevrouw, maar als mama en papa dan óók meegingen!
(Geroerd)
Dan houdt gij wel veel van uw papa en uw mama?
(Hartstochtelijk)
O mevrouw!...
(...En de kleine jongen vliegt zijn moeder om den hals, terwijl het meisje op papa's kieën kruipt en hem een klappenden zoen geeft op elke wang).
(Met geweld haar ontroering smorend)
Komaan, nu is het méér dan m'n tijd!
(Zij neemt een der roemers, die Hugo inmiddels volgeschonken heeft; Hugo en Martha eveneens)
Hugo... Martha... ik heb u nog eenmaal mogen zien, omringd door al het heil dat de
| |
| |
mensch op aard verlangen kan. Dat is mij een groote troost bij 't scheiden. Leeft immer zoo gelukkig!
(Zij tikt even met haar glas die van Hugo en Martha; dan drinken allen)
. M'n zaligste herinnering zal steeds die aan uliê blijven!
(Met den krop in de keel)
En óns hart volgt u, Lydia.
(Hartstochtelijk Martha omarmend)
Eerlijk waar Martha?... Eerlijk?... Eerlijk?...
(Zoo stil dat alleen Lydia het hoort)
Gij hadt het geluk hier meegenomen, maar gelouterd hebt ge 't teruggebracht.
(Zij voelt dat ze in tranen uitbarsten zal Sprakeloos prangt zij nog éénmaal Martha in heur armen, kust dan beide de kinderen, drukt Hugo de hand en snelt dan naar de deur. Dààr keert zij zich nog eens om, met hartstochtelijk gebaar.)
Vaarwel!...
(en ijlt dan buiten)
.
Hugo volgt haar.
| |
Elfde tooneel.
MARTHA. - DE KINDEREN - dan: HUGO terug.
(Martha is als een beeld zoo onbeweeglijk bij de tafel blijven slaan. Op hun teentjes sluipen de kinderen naar de deur, langswaar Hugo en Lydia zijn uitgegaan. Men hoort de straatdeur dichtvallen).
(Den sleutel omdraaiend)
En nu is papa buiten!... Hahaha!... Hahaha!!!
(Buiten met de klink rammelend)
Welnu, wat beteekent dat?...
| |
| |
(Schaterend)
Buitensluit! Buitensluit!
Ja... wat wilt ge dat ik u beloven zal, ventje-lief?
Dat ge... dat ge nooit meer treurig zijt, papa!... Dat ge weer de lieve, vroolijke papa wordt van vroeger...
Dàt beloof ik u uit ganscher hart, mijn jongen!
Zouden we dan papa maar weer binnenlaten, mama?
Martha knikt ja en gaat langzaam Hugo tegemoet, die door de kinderen wordt binnengelaten. Een oogenblik staan zij sprakeloos tegenover elkaar; dan breidt hij aarzelend, smeekend zijn armen uit, en omvangt Martha die, plotselings in luid snikken uitbarstend, haar hoofd aan zijn borst vleit.
DOEK ZEER SNEL.
Juli 1907.
August Monet.
|
|