De Vlaamsche Gids. Jaargang 3
(1907)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 386]
| |
Nieuwe Boeken.Het derde deel van Prof. Pirenne's Geschiedenis van België.H. Pirenne. Geschichte Belgiens Uebersetzung des französischen Manuscripts von J. Arnheim. Band III. (1477-1566). Gotha, Perthes, 1907.De twee eerste deelen van Prof. Pirenne's Geschiedenis van België, achtereenvolgens in 1899 en 1902 verschenen, omvatten alleen onze middeleeuwen. Men herinnert zich den opgang dien zij gemaakt hebben: zij verspreidden immers over onze vaderlandsche geschiedenis een verrassend licht; zij verruimden onzen historischen gezichteinder door het inachtnemen van de sociale en economische verschijnselen, die tot dan toe door onze geschiedschrijvers om zoo te zeggen verwaarloods of ten minste niet naar waarde geschat noch met die van anderen aard in verband gebracht werden. Prof. Pirenne heeft eigenlijk de beteekenis van de sociaal-economische factors doen uitkomen en bewezen dat zij dikwijls een overwegenden invloed op den loop der gebeurtenissen hebben uitgeoefend. Hoe machtig heben zij, bij voorbeeld, niet gewerkt op de ontwikkeling van de oude Vlaamsche gemeenten, op de verhouding tusschen poorters en ambachtslieden alsmede op hunne betrekkingen met den koning van Frankrijk! Zelfs het verval van die gemeenten in de 15de eeuw is grootendeels toe te schrijven aan het feit dat zij hare economische rol niet meer konden volhouden en hare instellingen niet meer beantwoordden aan de behoeften van de moderne maatschappij, waarvan de grondslag in den ‘staat’ berust. Met groote belangstelling wachtte men naar het deel van het werk, waarin de Gentsche hoogleeraar het tijdvak van de Renaissance en de Hervorming zou behandelen. Men vroeg zich af of de geleerde kenner onzer middeleeuwen erin zou slagen onze moderne geschiedenis op even oorspronkelijke wijze voor te stellen, er nieuwe lichtstralen op te werpen. Onze zestiende eeuw vooral scheen goed bekend: hare bronnen liggen in grooten getale voor de hand en werden in tal van den ‘staat’, waarbij plaatselijke belangen voor die van het geheele land moesten onderdoen. | |
[pagina 387]
| |
van werken van allen aard benuttigd. De tijd van de godsdienstige crisis en van den opstand tegen Spanje is zeker een der meest bestudeerde van heel onze geschiedenis. Welnu het nieuw boek van Prof. Pirenne staat niet achter bij de twee vorige deelen: het is even zoo leerrijk en belangwekkend als deze; het bewijst hoe eenzijdig tot nog toe de opsporingen gedaan werden. Terwijl de staatkundige en de godsdienstige gebeurtenissen dikwijls in de minste bijzonderheden onderzocht werden, bleven de economische en sociale verschijnselen en zelfs vele uitingen van het geestes- en gemoedsleven buiten de historische gezichteinder. Prof. Pirenne heeft de verdienste gehad, ze er binnen te brengen; daarenboven heeft hij nog op eigenaardige wijze de staatkundige en godsdienstige feiten samengevat en er verschillende nieuwe doen kennen. Het eerste gedeelte van zijn boek is aan staatkundige geschiedenis gewijd. Hij verhaalt er de crisis, de herstelling en de volmaking van den Bourgondischen staat. Treffend schetst hij onder andere de antinationale houding van de Gentsche gemeente, die als bondgenoot van den Franschen koning optreedt. Hij stelt terecht het ‘Groot privilegie’ van Maria van Bourgondië voor als eene terugwerking tegen den modernen staat, een terugkeer tot het middel-eeuwsch particularisme. Maar het particularisme der oude gemeenten moest weldra onderdoen voor den staat, verpersoonlijkt door de vorstelijke macht, en deze werd bijgestaan door de nieuw opkomende economische en sociale krachten. Antwerpen, de voornaamste zetelplaats van het pas geboren capitalisme, wordt de voornaamste steun van de vorstelijke macht. Prof. Pirenne wijst aan hoe onder Philips den Schoone de ‘nationale’ politiek van den vorst den zege behaalt over de eigenzinnige politiek der oude gemeenten. In het licht van verschillende feiten toont de schrijver het belang van Philips' regeering, die tot nog toe gansch verkeerd als een tijdperk van wanorde en verval beoordeeld werd. Het eerste gedeelte of liever het begin van de regeering van Karel V gelijkt op die van zijn voorganger, maar zeer vroeg gaat de nationale politiek van den vorst op in eene dynastische of huiselijke politiek. Het gevolg daarvan was dat België's belangen aan die van het Habsburgsche huis opgeofferd werden. Nochtans werd Karel V er toe gebracht in zijn eigen belang de eenheid van de Nederlanden te bevorderen tegen den wil in van de verschillende gewesten, zoodat hij onrechtstreeks toch ‘nationaal’ gehandeld heeft. Onder Karel's regeering werd de laatste ernstige poging aangewend van wege eene gemeente hare onafhankelijkheid tegenover den staat te handhaven: de opstand van Gent moest onvermijdelijk mislukken; hare middeleeuwsche voorrechten waren in strijd met de nieuwe strekking | |
[pagina 388]
| |
Het leerrijkste gedeelte van het boek is zeker datgene waarin de schrijver het tafereel ophangt van de Nederlandsche beschaving in de 16de eeuw. Uiterst interessant zijn zijne beschouwingen over het federatief karakter van den Bourgondischen staat, over de beteekenis van de Staten Generaal, die hoegenaamd niet met onze hedendaagsche Kamers mogen vergeleken worden, en in 't algemeen over de instellingen van de 16de eeuw. Geheel nieuw zijn de hoofdstukken betreffende de economische ontwikkeling en de maatschappij: Brugge's verval is meer toe te schrijven aan het halsstarrig behoud van hare voorrechten in strijd met handelsvrijheid dan aan de verzanding van het Zwijn; Antwerpen integendeel dankt haren bloei grootendeels aan het stelsel van vrijheid dat hare economische inrichting beheerscht. Allerlei nieuwe verschijnselen kenmerken het aanbreken van de moderne tijden: het opkomen van de ‘nieuwe nijverheid’ meestal in plattelandssteden, waar het protectionisme der ambachten voor de grootnijverheid geen wortel geschoten heeft; ontstaan van ‘nieuwe rijken’, capitalisten, in tegenstelling met de patriciërs der middeleeuwsche steden; ontstaan van een nieuwen handwerkersstand, proletariërs in de plaats van de ambachtslieden, wier getal vermindert en wier strekking meer en meer uitsluitend wordt; enz., enz. Voor de eerste maal bezitten we nu ook een algemeene beschrijving van de groote geestes- en kunstbeweging die onze zestiende eeuw kenmerkt: de Renaissance. Wij zien den invloed van het humanisme, waaraan de beroemste vertegenwoordiger juist een Nederlander is. Van Erasmus geeft de schrijver een treffend beeld en toont uitstekend diens belangrijke rol in de hervorming van de maatschappij. Nochtans is het hem niet gelukt van den grooten humanist eene ‘nationale’ figuur te maken, zooals hij het heeft trachten te doen. Zijne bewijsvoering, hoe vernuftig ook, schijnt ons niet steekhoudend: zij komt hierop neer dat het cosmopolitisch karakter van Erasmus juist het kenmerk is van de Nederlandsche geestesaristocratie van den tijdGa naar voetnoot(1). Cosmopolitisme is de tegenvoeter van nationaliteitsgevoel, zoodat men eigenlijk Erasmus moet beschouwen als een echten wereldburger en maar in de tweede plaats als een Nederlander. Zeer flink worden daarna de nieuwe stroomingen aangeduid in het kunstleven en vooral in het godsdienstig leven waarop het humanisme ook een grooten invloed uitoefende. In de laatste hoofstukken wordt de regeering van Philips II behandeld tot aan de komst van den hertog van Alva (1567). De | |
[pagina 389]
| |
schrijver legt vooral den nadruk op de anti-nederlandsche houding van Philips II, zijne miskenning van 's lands behoeften in staatkundig en godsdienstig opzicht: de willekeur en het fanatisme van den Spaanschen koning kwamen onvermijdelijk in botsing met het zelfstandigheidsgevoel en de verdraagzaamheid van het Nederlandsche volk. ‘In de tegenstelling tusschen Philips II en Willem van Oranje erkent men de tegenstelling tusschen twee staten, den Spaanschen en den Bourgondischen, zegt Prof. Pirenne (blz. 456) en die twee staten verschilden geheel in zeden, overleveringen, levensopvatting en belangen. Hoe groot de persoonlijke beteekenis van die twee mannen bij het uitbreken van de crisis ook mag geweest zijn, zij werden toch door de twee machtige collectiviteiten, waarvan zij de vertegenwoordigers waren, op den achtergrond gezet’. Uit al het voorafgaande zal men zich een denkbeeld hebben kunnen vormen van het buitengewoon belang van Prof. Pirenne's boek. Het is daarenboven zeer helder in de zifting en indeeling van de uitgebreide stof: het bevat kernachtige overzichten, treffende vergelijkenissen, flinke portretten van de hoofdpersonen die altijd in hun midden geplaatst worden. Het zal niet alleen door de beoefenaars der geschiedenis maar door het geletterd publiek in 't algemeen met genot worden gelezenGa naar voetnoot(1). Het zou de moeite loonen eene studie te maken over de opvatting van den schrijver, over de wijze waarop hij den samenhang en den wederzijdschen invloed der gebeurtenissen beschouwt, want in zulk een samenvattend werk is er noodzakelijk een deel subjectiviteit. Dit zou ons echter te verre leiden. Het zij voldoende hier aan te merken dat hij zich op een verheven standpunt heeft geplaatst: voor hem bestaat de rol van den historicus niet in het beoordeelen, maar in het verklaren van de feiten, in het zoeken van hunne beteekenis en hunne verhouding tot elkander. Men mag zeggen dat Prof. Pirenne zijn ideaal zeer nabij gekomen is. Herman Vander Linden. | |
M. Brants. De Hervorming van het Middelbaar Onderwijs.Het was een uitstekende inval van wege de Vlaamsche Academie op het oogenblik, dat ons Staatsbestuur eene commissie aanstelde om de hervorming van ons middelbaar onderwijs te bespreken, | |
[pagina 390]
| |
eene prijsvraag over deze gewichtige vraag uit te schrijven, en de Academie mag zich gelukkig achten onder de mededingers naar den prijs een zoo beslagen en ervaren man aangetroffen te hebben als de heer M. Brants, leeraar aan het Atheneum te Brussel. Het lijvige boek, dat de heer Brants aan de hervorming van ons onderwijs wijdde, is een werk vol stevige documenteering en gezonde, practische oordeelvellingen en, wat bij dit alles zeker niet schaadt, een boek, dat door helderen, sierlijken schrijftrant uitmunt. De vraag wordt er langs al hare zijden beschouwd. Na een historische schets van ons middelbaar onderwijs in het verleden opgehangen te hebben, schetst de schrijver ons den toestand van het middelbaar onderwijs in Frankrijk, Duitschland, Holland, Zwitserland, Engeland, Rusland, Noorwegen, Denemarken en Amerika. Na deze zaakrijke overzichten komt hij tot de bespreking van de eischen, waaraan ons hedendaagsch middelbaar onderwijs moet beantwoorden, en van de maatregelen, die moeten getroffen worden om dat onderwijs op de hoogte van onzen tijd te brengen. Met den warmen toon der vaste overtuiging verdedigt de schrijver de stelling, dat ‘het verwerven van kennissen alléén den jongeling niet vormt tot man noch tot kind van zijn tijd.’ Wetenschappelijke vorming en letterkundge opvoeding zijn onafscheidbaar en die letterkundige opvoeding moet geschieden in en door de moedertaal. De studie van het Latijn en het Grieksch mag niet meer zulk overwegend aandeel op de uurtafels onzer scholen innemen, en tot de vorming van den geest moet naast de studie der moedertaal die der andere moderne talen medewerken. Deze algemeene stellingen worden verdedigd met klem van feiten en statistieken, welke het ons onmogelijk is hier te bespreken, maar waarvan we toch kunnen getuigen, dat ze het betoog van den schrijver zeer sterk maken. Afzonderlijke hoofdstukken worden verder gewijd aan de noodige hervormingen onzer leerprogramma's voor de studie van het Nederlansch, de moderne talen, de geschiedenis, het kunstonderwijs, de natuurwetenschappen, de wiskunde en de oude talen. Het werk sluit met eene redevoering over de vervlaamsching van het middelbaar onderwijs ‘uitgesproken in de zitting van de Kamer der Volksvertegenwoordigers in het jaar 19...’. Dit stuk is een geestdriftig en sterk beredeneerd pleidooi ten voordeele van het hoofddoel van het streven aller flaminganten, een pleidooi, dat wij gerust kunnen plaatsen naast de bekende, mooie rede door Jan Van Beers in 1876 in den Antwerpschen gemeenteraad over het zelfde onderwerp uitgesproken. Wij wenschen den heer M. Brants van harte geluk over zijn verdienstelijken arbeid en wenschen zijn boek in vele handen te zien komen. M.S. |
|