De Vlaamsche Gids. Jaargang 3
(1907)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
Gent, den 16n Mei 1907.Heer Bestuurder,
Ik heb nooit geantwoord op de kritieken of aanvallen, die mijne Histoire de Belgique nogal dikwijls heeft uitgelokt. Het is mij nochtans niet mogelijk, het opstel, door den heer Leonard Willems in de laatste aflevering van De Vlaamsche Gids gewijd aan enkele gedeelten van deel I van mijn boek, die de Vlaamsche en de Fransche letterkunde in onze gewesten in de XII6 en de XIII6 eeuw betreffen, zonder eenige terechtwijzing te laten. Mijn inzicht is geenszins een redetwist te beginnen die, al oordeelde ik hem noodig, niet hier op zijn plaats zou zijn. Nog minder komt bij mij de gedachte op, den heer Willems te verdenken, gedreven te worden door bedoelingen te mijnen opzichte die, ik ben er zeker van, hem vreemd zijn. Het is niettemin waar dat hij, wegens oppervlakkige lezing van mijn werk, mijne denkbeelden voorstelt onder zulken vorm en aard, dat zij een geheel ander wezen verkrijgen. Een louter materiëele vergissing wil ik hier doen uitschijnen, een vergissing die zoo klaarblijkend en zoo tastbaar is dat het mij zal volstaan er op te wijzen opdat alles terecht kome. De heer L. Willems haalt, bladzijde 83 van zijn opstel, eenige regels uit mijn boek aan (t. I, 2e uitg., p. 327). Hij schrijft ze getrouw over, uitgezonderd éen enkel woord, dat ongelukkiglijk de beteekenis ervan wijzigt tot in den grond. De heer Willems laat mij zeggen: ‘à la | |
[pagina 248]
| |
différence de Veldeke, les auteurs flamands n'appartiennent pas à la chevalerie, enz.’ Ik heb echter geschreven: ‘A la différence de Veldeke, leurs auteurs ('t is te zeggen de schrijvers van Vlaamsche vertalingen van Fransche gestes), enz.’Ga naar voetnoot(1) Op die vertalers, op hen alleen zijn dus de uitdrukkingen scribes obscurs en spéculations de librairie, die gedurig den heer Willems uit de pen vloeien, toepasselijk. Van die vertalers, van hen alleen zeg ik dat zij uit de burgerij komen. Het was diensvolgens gansch overbodig, in 't lang en in 't breed te bewijzen dat men in de Vlaamsche letterkunde andere schrijvers dan de bedoelde aantreft en ik kan maar niet begrijpen hoe de heer L. Willems heeft kunnen schrijven: ‘Ik heb op al die punten tamelijk uitvoerig aangedrongen, omdat het mij te doen is om te bewijzen dat er, nevens de “scribes obscurs” van Prof. Pirenne, nog iets anders is dan dat in onze letterkunde’ (bl. 89). Ik meende vast dat ik zelf heb aangetoond dat er nevens hen wat anders bestaat, want nadat ik hen met tien regels heb afgescheept, wijd ik vijf bladzijden - namelijk ongeveer evenveel als aan heel de Fransche letterkunde van dien tijd - aan Willem, den schrijver van den Reinaert, en aan J. van Maerlant. Het volstaat dat iemand mijn boek leze om te zien dat ik, verre van deze laatste als ‘scribes obscurs’ te beschouwen, hun meer beteekenis toeken dan aan eenig onder degenen die in Romaansche talen schrijven. Wie den heer Willems leest zou wanen dat ik een echt monument ter eere van Adenet le Roi opricht. Toch heb ik aan hem niets meer dan anderhalven regel besteed en geen enkel onder de andere Waalsche schrijvers der XIIIe eeuw wordt beter dan hij bedeeld. Ik ben dan ook tamelijk verbaasd te vernemen: ‘de ongewaarschuwde lezer... na kennis genomen te hebben van de beoordeeling der Vlaamsche letterkunde in de Histoire de Belgique kan niets anders doen dan uitroe- | |
[pagina 249]
| |
pen ‘quelle misère!’ Doch na lezing van het kapittel over de Waalsche letterkunde moet hij denken: ‘C'est décidément toute la lyre!’Ga naar voetnoot(1) De heer Willems voegt er bij: ‘Dit standpunt is nochtans, naar mij dunkt, volkomen valsch’. Ik geloof het wel! Het komt hier echter volstrekt niet te pas, want het is noch het mijne, noch zelfs, voor zooverre ik weet, dat van wien ook. Het zal mij volstaan de zonderlinge misgreep van den heer L. Willems bewezen te hebben. Ik zal mij niet verdedigen tegen de bewering als zou ik onder invloed van eenig vooringenomen denkbeeld geschreven hebben, noch tegen het verwijt, ‘met opzet’ een spotbeeld van de Vlaamsche letterkunde in de middeleeuwen gemaakt te hebben. Eenieder denke er over wat hij wil. Ik ben, wat mij betreft, zeker dat ik als historicus geschreven heb sine ira et studio. Dat berokkende mij reeds meer dan éen avontuur en ik had menige gelegenheid om te overdenken wat de oude kronijkschrijver Mattheus Parisiensis zei: ‘De taak van den historicus is zeer moeilijk. Zegt hij de waarheid niet, dan vertoornt hij God; zegt hij ze wel, dan vertoornt hij de menschen’. Niet lang geleden werd ik in zeker congres voor Flamingant uitgemaakt. Nu weer ben ik een nationalistische Waal, en volgens den heer Willems een inquisitor flaminganticoe pravitatis. Zoo gebeurt er van alles. Ik word wel voorgesteld als uitvinder van een ‘Belgisch ras’, ongetwijfeld omdat ik in mijne voorrede schreef: ‘la Belgique est divisée entre la race romane et la race germanique’. Lichte dwalingen van dien aard treft men dikwijls aan waar landgenoten onder elkaar redetwisten. Cosas de Espana. De vreemdeling, die de dingen op een afstand beschouwt, begrijpt ze nauwkeurig. Ik zal mij veroorloven, mij ten slotte te beroepen op het oordeel door een Hollandschen geschiedschrijver, den heer Colenbrander, bijzonder in dezen bevoegd, over mijn werk uitgesproken in het pas gehouden historisch congres te Amsterdam.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 250]
| |
Van uwe hoffelijkheid verwacht ik, Mijnheer de Bestuurder, dat gij deze regelen zult gelieven op te nemen in de aanstaande aflevering van De Vlaamsche Gids en ik bied u de betuiging mijner hoogachting.Ga naar voetnoot(1)
H. Pirenne.
* * *
Uit het hier medegedeelde schrijven van prof. Pirenne blijkt dat hij en ik het in den grond eens zijn: hetgeen mij natuurlijk het grootste genoegen doet. Er is tusschen ons geen verschil van gevoelen, enkel een misverstand. Hoe dit misverstand is ontstaan? ‘Door de schuld van den heer Willems’, antwoordt prof. Pirenne, ‘hij heeft mijn tekst wegens oppervlakkige lezing niet begrepen en verdraait zelfs een van mijne volzinnen’. En dan haalt prof. Pirenne een passage uit zijn boek aan, waarbij de lezer zich zeker zal afvragen hoe het mogelijk is dat ik zulk een duidelijken tekst niet begrepen heb. Maar het misverstand (aangezien het toch enkel een misverstand is) spruit uit andere oorzaken voort, die ik toch onder de oogen van den lezer moet brengen, daar ik nu van oppervlakkige lezing beschuldigd word. 1o Ziehier wat vollediger den tekst van prof. Pirenne (bl. 321): ‘Pendant longtemps les écrivains flamands se contentèrent du rôle modeste de traducteurs et de remanieurs; jusque vers la fin du 13me siècle la littérature romane alimenta seule les Pays-Bas de langue thioise... Veldeke est le plus ancien de ces traducteurs. Chaque geste française fut mise immédiatement en flamand. Aucune de ces traductions ne se distingue d'ailleurs par le moindre mérite... A la différence de Veldeke, leurs auteurs n'appartiennent pas à la chevalerie... ces scribes obscurs...’ | |
[pagina 251]
| |
Voor prof. Pirenne is er dus niets anders in onze 13de eeuwsche letterkunde dan ‘traducteurs’ en ‘remanieurs’. Aangezien nu in de middeleeuwen bijna alle vertalers hun origineel omwerkten, en dat het feitelijk onmogelijk is eene lijn te trekken tusschen de remanieurs en de traducteurs, heb ik niet kunnen gissen dat het in prof. Pirenne's bedoeling lag een onderscheid te maken tusschen de remanieurs en de traducteurs en dat diensvolgens het scribes obscurs op de vertalers alleen sloeg. 2o Ik kon het des te min gissen daar er na ‘deurs auteurs’ staat: ‘La plupart d'entre eux (les traducteurs), semblent faire partie de ce groupe de clercs d'échevinage que leurs fonctions mêmes obligeaient de savoir le français. Tel était sûrement Diederick van Assenede; tels étaient probablement aussi Segher DieregotgafGa naar voetnoot(1) et Loy Latewaert... Ces scribes obscurs...’ Diederik van Assenede, vertaler van Floire et Blanchefleur, is inderdaad een ‘traducteur’. Seger Diengotgaf heeft echter eene omwerking geschreven van de chanson de Troyes, onder den titel het prieel van Troyen; van Maerlant was er niet mede tevreden en heeft eene nieuwe omwerking gemaakt, de historie van Troyen. Wat Looi Latewaert betreft, zijn epos Seghelijn van Jerusalem is noch eene ‘traduction’, noch een ‘remaniement’. En daar die oorspronkelijke schrijver als voorbeeld werd gegeven van scribe obscur, heb ik natuurlijk gemeend dat ‘traducteurs’ in den breedsten zin moet genomen worden, dit is: met inbegrip van de ‘remanieurs’. 3o Na de aangehaalde volzinnen, gaat prof. Pirenne voort: ‘De la foule incolore des traducteurs se détache une figure bien vivante, celle de Willem, auteur du Reinaert... Comme Willem, c'est également le sentiment bourgeois qui a inspiré l'autre grand représentant de la littérature flamande: Jacob van Maerlant.’ Zoodus twee uitzonderingen, die hier bij name genoemd worden - hetgeen mij natuurlijk deed concludeeren dat waar het noch Willem gold, noch Jacob van Maerlant, de Vlaamsche dichters | |
[pagina 252]
| |
- traducteurs en remanieurs - tot de categorie der scribes obscurs moesten teruggevoerd worden: ik vond immers geen andere categorie van uitzonderingen in het boek vermeld. Nu verneem ik met genoegen dat prof. Pirenne het met mij eens is dat er buiten Willem en Maerlant nog andere Vlaamsche dichters zijn, die niet van verdienste zijn ontbloot... Maar ik acht het toch wenschelijk dat dit duidelijk in eene volgende uitgave zou gezegd worden. Dan zal alle misverstand met een enkelen volzin vermeden worden. Nog een ander verwijt, mij toegericht, kan ik niet onbesproken laten. Prof. Pirenne verwondert er zich over dat ik niet weet dat ‘artisan’ in de middeleeuwen eene andere beteekenis had dan in onze dagen. Ik verzeker mijn hooggeschatten oud-leermeester dat mij die andere beteekenis zeer goed bekend was. Doch heb ik er geen oogenblik aan gedacht... 1o omdat de Histoire de Belgique in modern Fransch opgesteld is, en dat waar een woord niet gecursiveerd is, noch tusschen haakjes gesteld, en dat de lezer niet wordt verzocht om het woord in de middeleeuwsche opvatting te nemen - ik, evenmin als andere lezers, aan het lexique de l'anden français ga denken; 2o omdat het verband zelf waarin het woord voorkomt, mij de middeleeuwsche opvatting scheen uit te sluiten. Ziehier den volledigen tekst: ‘Elevé d'ailleurs par Maerlant à la dignité de langue littéraire, le flamand fournit désormais au peuple son aliment intellectuel. Les textes nous apprennent que de simples artisans possédaient des manuscrits.’ Peuple... Simples artisans! Moest ik daarna aan de leden der middeleeuwsche ambachtsgilden denken? Maar de Duitsche vertaling van het boek leest ook hier: t. I, bl. 521 ‘Die Urkunden wissen davon zu melden dass reiche Handwerker abschriften... besassen.’ 3o Bij het begin ‘les textes nous apprennent que...’ had ik natuurlijk gedacht dat er hier in België iets eigenaardigs, iets buitengewoons was voorgevallen, dat in andere landen niet voorkwam. Met de uitlegging welke prof. Pirenne nu geeft, leeren ons de teksten ‘dat | |
[pagina 253]
| |
sommige leden der ambachtsgilden, die huizen bezaten, soms ook handschriften hadden’. Ik wil het wel gelooven! Maar in alle andere landen van Europa was het zoo... en ik kan dat ook desnoods met ‘teksten’ bewijzen! In een boek van zoo groote beteekenis, met zoo veel verrassend nieuws en zoo vol vernuftige opmerkingen als de Histoire de Belgique van prof. Pirenne, zou een lieu commun van dien aard in de volgende uitgave liefst weg mogen blijven. Ik kan het niet genoeg herhalen: ik ben vol eerbied voor de verbazende wetenschap van den Gentschen hoogleeraar, en verheug er mij hartelijk over dat iemand als Mr Colenbrander hem zoo hoog stelt. Intusschen, in de meeste geniale werken zijn er hier en daar soms vlekjes... Heeft onze onvergetelijke Fruin niet ergens geschreven: ‘Ook de zon heeft hare vlekken’... Het vervolg van mijne verhandeling zal trouwens, hoop ik, aan prof. Pirenne wel bewijzen dat, al kwam er tusschen hem en mij verschil van opinie, of hier en daar zelfs een misverstand - (hetgeen vaak gebeurt, doordien de lezer zich soms, zonder het te weten, op een heel ander standpunt stelt als de schrijver) - van oppervlakkige lezing van mijnentwege toch moeilijk sprake kan zijn.Ga naar voetnoot(1)
Dr Leonard Willems. |
|