| |
| |
| |
Uit den Schoolstrijd.
De Schoolstrijd in ons Land (1879-1884). Uitgave van het Julius Vuylsteke-fonds, nr 4. (Gent, J. Vuylsteke); 1907; 208 blz.
‘In onze eeuw van electriciteit leven we haastig en vergeten we gauw. En we zijn onverschillig.’
Aldus de schrijvers van Het Volksondenvijs in België, uitgave van het Julius Vuylsteke-fonds die wij in nr 6 van den vorigen jaargang bespraken.
‘Uit onze schooljaren blijft ons de herinnering bij aan menig historisch feit uit het grijs verleden; maar de hedendaagsche geschiedenis van ons land is ons zoo goed als onbekend.
De meesten weten nog te zeggen, dat er in de 9e eeuw in de kerken werd gezongen: “Van de woede der Noormannen, verlos ons, Heer,” maar hebben er geen flauw vermoeden van, dat, nog geen dertig jaar geleden, in al de kerken van België op den kansel dit gebed weerklonk: “Van de scholen zonder God en de meesters zonder geloof, verlos ons, Heer!”
Van de schoolwet van 1879; van den onverbiddelijken strijd, door de geestelijkheid daartegen gevoerd; van het enkwest, door de Kamer van volksvertegenwoordigers te dier gelegenheid ingesteld, hoorden sommigen wel spreken, maar ze kennen er weinig of geen bijzonderheden over.’
Daarom hebben de schrijvers een bij uitstek nuttig werk verricht door, als vervolg op hun eerste werk, over den schoolstrijd en het schoolenkwest honderden en honderden bijzonderheden mede te deelen, alle aan officiëele bronnen ontleend, en gegroepeerd in vijftig hoofdstukjes, die men met dezelfde belangstelling leest als een roman.
Willen we even hun boek doorbladeren?
Ons oog valt op allerlei, onder eed bevestigde en door de getuigen onderteekende verklaringen over weerzinwekkende ophitsinpen: tegen Koning, ministers, wetgevers, tegen onderwijzers en leden der
| |
| |
schoolcomiteiten, - ophitsingen die van den kansel weerklonken of door clericale bladen en plakbrieven verspreid werden.
Hier hooren wij dat de Koning eene vod werd genoemd, een geus, een gekroond varken; dààr heet hij het vijfde wiel, dat ons zes millioen per jaar kost; ginder plakt men aan, dat hem het hart moet doorsteken worden.
Elders predikt men dat, vijftig jaar vroeger, de godsdienst ook vervolgd werd, maar dat dan de Belgen opstonden als één man en revolutie maakten; dat er in België een bloedbad moet plaats hebben; ook wel dat de paus, de bisschoppen en de pastoors de éénige overheden zijn aan wie men moet gehoorzamen....
Het ministerie heet een geuzenministerie, een huichelaars-ministerie, een ministerie van de vrijmetselarij en de leugen, een ministerie van goddeloozen en vijanden van 't geloof, ja, het schuim der vrijmetselaars.
De wetgevers moeten de benamingen communards, dieven, aftroggelaars, ook wel volksbedervers, of revolutionnairen, francmaçons en ‘sloebers’ voor lief nemen.
De ouders, die kinderen naar de gemeentschool zenden, zijn de zielemoordenaars van hunne kleinen; het ware voor hen beter, ze voor hunne oogen te zien sterven; ja, zij die hunne kinderen van honger laten omkomen, zondigen minder dan die ze naar de gemeenteschool sturen.
De onderwijzers zijn voorloopers van Antechrist; Lucifers; dieven en moordenaars; verpesters der gemeente. Men moet ze vluchten als venijnige serpenten. Ze zijn bekwaam om de kinderen te bederven, door hunne slechte principes en hunne slechte voorbeelden. Ze verkondigen de leering van den duivel, aan wie zij hunne ziel verkocht hebben voor 25 centimen daags. Ze kweeken brandstokken der hel, godsdiensthaters, vadermoorders, brandstichters, bandieten, baanstroopers. Ze leeren de scholieren leven als een beest en sterven als een hond. Van de meisjes maken de onderwijzeressen koketten en ontuchtige vrouwen. Hoe kan het ook anders? Zij zelven worden op den kansel aangeduid met eerroovende benamingen, of beschuldigd, het echtbed te bezoedelen.
Men maakt de menschen wijs dat de zedeleer in de scholen niet meer zal onderwezen worden volgens de tien geboden Gods; dat twee van die geboden vooral de liberalen hinderen: het zesde en het negende; dat men in de plaats daarvan de gymnastiek zal leeren, evenals in de barakken en op de jaarmarkten; en zóó - preekt er een - zal een ieder kunnen klauteren en klimmen, en waakt dan op uwe konijnen en al wat gij op uw hof bezit!
| |
| |
Hier wordt gezegd, dat men in de officiëele scholen schismatieke catechismussen gebruikt, naakte, onzedelijke beelden ophangt, valsche kruisen leert maken (met de woorden: vader, moeder, zoon en dochter, of wel 1e pikkel, 2e pikkel, 3e pikkel, 4e pikkel). Dààr weet men, dat er een wagen slechte boeken gereed liggen voor de gemeentescholen, - boeken met afbeeldingen, die veel beter zouden passen voor accoucheurs en vroedvrouwen dan voor kinderen....
Priesters zelven vallen in ongenade, ja, kunnen de sacramenten niet ontvangen, als zij bevriend blijven met de officiëele onderwijzers; en niet zonder ontroering leest men hoe een tachtigjarig priester - te Bihain (Luxemburg) - ziek wordt door de vervolgingen, waarvan hij het voorwerp is vanwege drie pastoors, omdat hij de misdaad had begaan, eenen gemeenteonderwijzer bij zich in de kost te hebben.
Wij beschikken, tot onze spijt, over te weinig ruimte, om de hoofdstukjes te ontleden die voor titel dragen: Geene absolutie, Nieuwe doodzonden, De biecht zonder Onzen Heer, Geweigerd voor de eerste communie, Ruzie in de kerk (pastoors die o.a. de onderwijzers in de kerk hunnen stoel afnemen), Werkstaking in het huis Gods, Hoe men peters... op een fleschken trok, De straf des hemels, Slechte tijd voor de trouwlustigen e.a. We blijven alleen een oogenblik stil bij een van de vele tragische feiten, die men verneemt in 't hoofdstuk Bij het sterfbed.
Eene oude vrouw van Habay-la-Vieille (Luxemburg), met een vurig, diep en innig geloof, verklaart onder eed het volgende:
‘De pastoor heeft de biecht van mijne dochter niet willen hooren. Hij heeft zelfs den voet bij ons niet willen zetten, omdat de kinderen van mijne dochter naar de gemeenteschool gaan; en nochtans, den Maandag morgen hadden wij onze kinderen van de gemeenteschool gehouden, opdat mijne dochter toch zou kunnen biechten. De arme vrouw was ten einde krachten; zij en ik wachtten vol angst naar den priester. Telkens als de deur open ging, meende zij dat het mijnheer de pastoor was. Te middernacht, daar ik zeer vermoeid was, zeide zij mij:’ Ga slapen, moeder; mijnheer de pastoor zal morgen komen.‘Ik was zeer ongerust. Ik ben wakker geworden en ik heb ze dood gevonden! Haar zoo dood ziende, zonder biecht, heb ik eene zoo hevige droefheid gevoeld, dat ik buiten kennis ben gevallen! Ik ben gedurende een uur in dien staat gebleven, en ten gevolge van dit droevig voorval, ben ik ziek geworden....
Ik heb aan de geburen verteld wat er gebeurd was, en ik heb geroepen dat, indien mijnheer de pastoor voorbijkwam, ik eenen steen zou nemen en er hem zou mede slaan.’
Ziet ge den opstand van deze eerlijke ziel tegen de godsdienstige dweperij? Zij gelooft aan de doelmatigheid van de hulp der Kerk.
| |
| |
Maar bij het denkbeeld, dat hare dochter heeft moeten sterven zonder deze hulp, kan zij zich niet weerhouden den priester te vervloeken, die haar zoo grievend een leed heeft berokkend.
En na den dood, - bedreiging met den hoek der verdoemden.
Luistert naar het verhaal van eenen onderwijzer:
‘Petrus Van Vaerenberg kreeg eenen zoon; doch zijne vrouw stierf onmiddellijk daarna. De geestelijkheid dreigde de moeder in den hondenhoek te stoppen, tenzij Van Vaerenberg zijne vijf kinderen uit mijne school trok.
Vrouw Van Varenberg werd drie dagen na haren dood begraven: men had een vollen dag gewacht om te luiden, omdat de vader weigerde zijne kinderen uit mijne school te trekken. Hij is tôch gedwongen geworden ze er uit te houden.
Dientengevolge is de schrik zoo groot geweest, dat mijne leerlingen gedaald zijn op 8. De ouders waren bang dat men óók zoo met hen zou handelen.’
Elders moet een vader in 't bijzijn van vijf getuigen beloven zijne kinderen van de gemeenteschool weg te nemen, alvorens men zijn kind van zes jaar oud op gewijden grond wil begraven!
Zelfs om superstitie in de hand te werken, om zoogezeide betooverden te belezen, stelde de geestelijkheid nog de voorwaarde: eerst de kinderen uit de gemeenteschool!
‘Een kind van mij was ziek,’ verklaart eene naïeve vrouw van Zwijndrecht (Oost-Vlaanderen). ‘Daar was de kwade hand aan. Ik ben bij den onderpastoor van Zwijndrecht gegaan. Deze heeft mij gezegd, dat ik geholpen kon worden, als ik mijne kinderen, die naar de gemeentschool gingen, naar de katholieke school zou zenden. De pastoor is 's anderen daags gekomen, en heeft mijn kind geholpen. De pastoor legde zijn boek open, belas mijn kind, en is dan weggegaan. Mijn kind is gestorven.’
Ter wille der beperkte ruimte bepalen wij ons weer tot het overschrijven van eenige titels: Vrouwen opgehitst tegen den echtgenoot, Kinderen tot ongehoorzaamheid aangespoord, Dwang vanwege eigenaars, Wee de behoeftigen! en Broodroof (vol pijnlijke bijzonderheden, en waarin o.a. ook deze verklaring, dat huurders met succes hunnen eigenaar boycotteerden).
Nu komen wij aan de miseriën van allen aard, die de officiëele onderwijzers te verduren hadden.
‘De waterpomp was opengevroren,’ verklaart de onderwijzer te Erondegem (Oost-Vlaanderen) ‘en men heeft mij drie en eene halve maand zonder water gelaten.’
En de onderwijzer te St-Pauwels (zelfde provincie):
| |
| |
‘Het dak was open, en regen en sneeuw drongen er door. De pomp ging niet. De kelder was gevuld met water tot eene hoogte van 76 centimeter. Ik moest daarin wonen met mijne moeder en mijne zuster! Met het vuil water uit den kelder moesten wij het eten bereiden!’
En nog waren de voornoemde onderwijzers er beter aan toe dan zij, die volstrekt geen dak konden vinden in de gemeente waar hunne school stond. Broodroof alweer, weigering van absolutie, bedreiging met den hoek der verdoemden, persoonlijke tusschenkomst van den burgemeester maakten dat ze noch logies noch eetwaren konden krijgen.
Nu eens hooren we dat eene winkelierster eerst 's avonds, in 't geheim, aan eene onderwijzeres levensmiddelen dorst verkoopen. Dan eens dat de pastoor van St-Pauwels (Oost-Vlaanderen) verboden had aan den onderwijzer vleesch te geven, ja, zelfs voor hem naar St-Nikolaas levensbehoeften te gaan halen.
Hier - we noemen o.a. Hofstade (Oost-Vlaanderen) - kan de onderwijzer noch boter noch melk krijgen; dààr - we bedoelen Millen (Limburg) - mag men hem geen bier leveren, of men krijgt geen absolutie; elders moet de onderwijzer zelf zijn brood bakken, zooals te Elsegem (Oost-Vlaanderen).
Te Reppel en te Beverst (Limburg) gaat de onderwijzer in eene naburige gemeente zijn voedsel halen.
Een timmerman, een tuinier, die nochtans zelf hunne diensten hebben aangeboden, durven niet ten huize van den onderwijzer komen werken. Een barbier krijgt verbod den onderwijzer te gaan scheren. Kan het kleingeestiger?
Maar erger, echt walgelijke feiten ontmoeten we bij de vleet. We vermelden alleen hoe een onderwijzer in beeltenis werd verbrand en hoe de gendarmen sommige onderwijzeressen tegen vijandige manifestatiën moesten beschermen.
We laten opnieuw eenige hoofdstukjes ter zijde: Weigering van de gemeente om de onderwijzers te betalen, Noch meubelen noch kruisbeelden in de school (ze werden door de gemeenteoverheid of door het personeel der vrije scholen weg- of meegenomen), Verwaarloosde schoollokalen, Vandalenwerk, Ontvolking der scholen, waarin heel wat treurige cijfers voorkomen, en waarin wordt herinnerd aan het prachtig figuur van meester Ottevaere, wiens lijdensgeschiedenis Virginie Loveling verhaalt in haar boeiend werk Sophie.
Den 13n December 1883 werd in 't gansche land eene optelling gemaakt, waaruit bleek dat 90 lagere- of bewaarscholen, d.i. 1.77%, zonder leerlingen waren en 195 scholen, d.i. 3,33%, met een onbeduidend getal kinderen: vier of vijf.
| |
| |
Sedert de afkondiging der wet van 1n Juli 1879 tot den 28n Februari 1882 kwamen er in 't onderwijzend personeel der officiëele scholen 1177 ontslagen in, waaronder dat van ongeveer 500 kloosterlingen. 1177 ontslagen op een personeel van 8362 leden, dat is 14 ten honderd.
Een aantal leden van geestelijke orden wilden echter het officiëel onderwijs niet verlaten en pasten de wet van 1879 stipt toe. In de provincie Henegouwen hielden ze b.v. in 12 gemeenten 37 lagere, bewaar- en adultenscholen open, en 7 in 2 gemeenten der provincie Namen. Wat bewijst dat het argument ‘gewetensbezwaar’ niet opgaat, wanneer er spraak is van onderwijzers of onderwijzeressen, die naar de vrije gestichten overliepen.
O, zoo zelden was er gewetensbezwaar in 't spel, zeggen de schrijvers, zoo vaak dwang vanwege de geestelijke overheid.
Men zou evengoed kunnen beweren dat het geweten sprak bij de duizenden ouders, die, hoe gaarne zij hunne kinderen naar de openbare scholen hadden gezonden, waarvan zij de onderwijzers kenden of waar zij zelven hun onderricht hadden ontvangen, toch hun kroost toevertrouwden aan soms minder goedbefaamde onbekenden, die les moesten geven in ongezonde, te kleine, slecht verlichte lokalen, en zonder het onontbeerlijkste schoolmateriaal.
Waarom handelden ze zoo?
Omdat ze anders ten onder werden gebracht in hunnen handel, uit het werk ontslagen, uit hunne woning of pachthoeve verdreven, tot den bedelzak gebracht; omdat hun, als ze behoeftig waren, grievende vernedering, maar geen onderstand wachtte; omdat hun de absolutie, omdat hun de kerkelijke inzegening van het huwelijk werd geweigerd, het doopsel aan hunne pasgeborenen, de troost der zieken aan hunne stervenden, de gewijde grond aan hunne dooden; omdat fanatieke bloedverwanten hen met onterving bedreigden; omdat hun familievrede werd gestoord, hunne echtgenoote tot onwilligheid, hun kroost tot weerspannigheid opgehitst; omdat hunne geterroriseerde omgeving handelde als zij; omdat, door dezelfde bedreigingen en dezelfde vrees voor stoffelijk nadeel afgeschrikt, zelfs magistraten en overheidspersonen als vijanden der Staatsscholen moesten optreden en, na den eed van gehoorzaamheid en trouw aan 's lands wetten te hebben gezworen, gedwongen werden dien eed te verkrachten en openlijk of bedektelijk tegen die wetten in opstand te komen en anderen het uitvoeren van de schoolwet te beletten.
Niet alle officiëele onderwijzers waren onafhankelijk of manhaftig genoeg om de beleedigingen en de vervolgingen te trotseeren, waarmede zij en hunne naastbestaanden bedreigd werden. Niet allen
| |
| |
konden er toe besluiten, te leven te midden van eene tot vijandelijke gevoelens opgejaagde bevolking, met het vooruitzicht geen water, geen brood, geen vleesch, geen werkvolk, geene jaarwedde te zullen krijgen.
Maar gingen sommigen naar de vrije scholen over, waar vooral de gediplomeerde onderwijzers en onderwijzeressen, ofschoon in den grond gewantrouwd, welkom waren, omdat hun diploma voorloopig als uithangbord, als reclame kon dienen, dan kan men hen dáárom moeielijk als helden en martelaars doen doorgaan: hoe zouden zij dan heeten, die, trots de hardnekkige vervolgingen, trouw op hun post bleven?
De schrijvers geven ons nu eenige merkwaardige specimens van lokalen der vrije scholen, hunne meubelen en leermiddelen, hun personeel. Hier ware alles te citeeren.
De laatste hoofdstukken toonen ons hoe sommige gemeentebesturen stokken in 't wiel staken.
De gemeenteraad van Kortrijk achtte het onmogelijk iets te beslissen over scholen, waarvan hij beweerde noch den toestand, noch de behoeften, noch de bevolking te kennen.
De gemeenteraad van Wijngene (West-Vlaanderen) was van gevoelen, dat het onnoodig was over zaken van onderwijs te beraadslagen.
Op vele plaatsen weigerde men prijsuitreikingen te houden, al stond er eene toelage voor in de begrooting.
Te Brugge moest, in 1880, de prijsuitreiking worden ingericht door een bijzonderen commissaris.
Te Elst (Oost-Vlaanderen) benoemde men, om de officiëele school te benadeelen, een vrouwspersoon van de slechtste faam tot meesteres van het handwerk.
Te Ronse moesten al de onderwijzers en onderwijzeressen van ambtswege benoemd worden. De gemeenteraad nam elk trimester een besluit, waarbij hij weigerde het personeel te betalen, door het gouvernement aangesteld. Hij weigerde eveneens schoolbehoeften af te leveren; een bijzondere commissaris moest die komen koopen. Men weigerde zelfs eene kachel in de scholen te plaatsen.
De katholieke bestendige deputatiën werkten den tegenstand der gemeenten in de hand.
Op 211 gmeenten in Luxemburg maken 135 gemeenten goed hunne begrooting op; 76 weigeren er de vergoeding in op te nemen van 100 fr. voor 't aanleeren van den catechismustekst. Wat doet de bestendige deputatie? Ze keurt de begrootingen goed van de 76 tegenstribbelende gemeenten, ze keurt de 135 goed opgemaakte begrootingen
| |
| |
af. En de gouverneur moet 211 koninklijke besluiten vragen om al die budjetten in orde te brengen!
Op de lijsten der kinderen, die recht hebben op kosteloos onderwijs, brengen de besturen van vijf gemeenten van Luxemburg b.v. 24 namen, in plaats van 569. De bestendige deputatie keurt het getal 24 goed. En voor elk geval moet de tusschenkomst des Konings gevraagd worden.
Niet zonder eene pijnlijke verwondering leest men het hoofdstuk Konkelfoes.
Hier is b.v. een burgemeester die, op onregelmatige wijze, zijne jaarwedde van 127 op 250 frank en die der twee schepenen van 100 op 200 frank laat brengen, zeggende: ‘Ik heb al kosten genoeg door de oprichting van de katholieke scholen.’
Dààr worden vrije onderwijzers benoemd tot ambten, door de gemeente betaald, om hun toe te laten het bijzonder onderwijs samen te doen gaan met openbare functiën.
In 90 op 206 gemeenten van Limburg zetelde de geestelijkheid in de armkamers. Welnu, in 1879, 1880 et 1881 vermeerderden de uitgaven der armkamers met meer dan 137,000 frank, d.i. 46,000 frank per jaar, ten gevolge van de vrijwillige lasten die men zich oplei voor het vrij onderwijs.
In de kerkfabrieken van diezelfde provincie vermeerderden de uitgaven in diezelfde tijdruimte met meer dan 70,000 frank, zoogezeid voor verhooging van jaarwedde.
Een enkel staaltje uit de vele willen wij hier aanhalen:
Te Membruggen had de pastoor vôôr 1879 altijd 21 fr. als bijgevoegde jaarwedde. In 1880 en 1881 heeft hij op eens 1170 fr. Er heeft nooit te Membruggen een onderpastoor bestaan. Men schept er eenen in verbeelding en laat hem eene jaarwedde genieten, die de pastoor opstrijkt. De pastoor ontvangt hier nog iets voor eenen helper en voor predikanten. Hij maakt op zich zelf ten minste vier personen uit. Het onderhoud van linnen wordt ook van 60 op 100 fr. gebracht; 't is alweer de pastoor die dat ontvangt. Doch hij betaalt maar 50 fr. aan den kapelaan, 25 fr. aan den zanger en 12 fr. aan den kruisdrager. De rekening van de kerkfabriek sluit met een deficit van 627 fr.
Als men daarbij nog verneemt dat, b.v. te Fays-les-Veneurs (Luxemburg), de absolutie werd geweigerd aan al degenen die, hetzij ze kinderen hadden of niet, niets wilden geven voor de jaarwedde van den katholieken onderwijzer, zal men genoeg bijzonderheden hebben over al 'tgeen gedaan werd tot meerdere eer ende glorie van God en tot schade - maar niet tot schande! - van het officiëel onderwijs.
| |
| |
Ten slotte moet nog vermeld worden dat de schrijvers, in Een laatste Woord, aantoonen op welke wijze katholieke auteurs, als b.v. Pieter Verhaegen in La Lutte scolaire, de geschiedenis verhalen: wàt hunne lezers maar mogen weten en hoe 't weinige, dat ze vernemen, dan nog maar met waarheid en volledigheid in zèèr verren graad verwant is.
Marnix van Vlaanderen.
|
|