| |
| |
| |
Duitsche Letteren.
Van al de Duitsche dichters en prozaschrijvers, die in Nederlandsche vertaling bij ons populair zijn geworden, kan zich niemand meten met Fritz Reuter. Zijn Olle Kamellen onder andere, door Velderman onder den titel van Gedroogde Kruiden meesterlijk vertaald, werden door duizenden en duizenden in Noord- en Zuid-Nederland gretig gelezen. Maar hoevele Vlamingen zouden hem wel in 't oorspronkelijke hebben genoten?
Sedert zijn werken gemeengoed der Duitsche natie zijn geworden, dus sedert den 1en Januari 1905, hebben wij niet alleen goedkoope, maar ook volledige en critisch verzorgde uitgaven van Fritz Reuters Werken.
Onder deze stippen wij aan: Fritz Reuters sämtliche Werke in zwölf Bänden. Vollständige, kritisch durchgesehene und erläuterte Ausgabe mit Biographie und Einleitungen von Prof. Dr. Karl Theodor Gaedertz (Leipzig, Reclam, in vier sierlijke linnen banden).
Gaedertz, de bekende Reuter-Forscher, de schrijver van Fritz Reuter-Reliquien, Fritz Reuter-Studien, Fritz Reuter-Galerie, Aus Fritz Reuters jungén und alten Tagen enz., heeft den tekst met het oorspronkelijk handschrift vergeleken en hem daardoor zeer betrouwbaar gemaakt. Hij heeft daarenboven in deze verzamelde werken alles opgenomen, ook het oudste, Hoogduitsche ontwerp van den Festungstid (1855) en de Abweisung der ungerechten Angriffe und unwahren Behauptungen Klaus Groths.
De notas, te talrijk in de vroegere, Hinstorffsche uitgave, bracht Gaedertz tot de voldoende maat terug. Daarenboven is de levenschets van den dichter aantrekkelijk in 't Hoogduitsch gesteld en met vele beelden opgeluisterd. Kortom, een alleszins aanbevelenswaardige uitgaaf. Jammer maar, dat de Reclamsche druk niet wat grooter is uitgevallen, gelijk in:
Fritz Reuter. Woans hei lewt un schrewen hett. Vertellt von Paul Warncke. Tweite Uplag. Mit vele Biller (Stuttgart und Leipzig, 1906, Deutsche Verlags-Anstalt, 319 bl. gekart. 7. M.)
Een keurig boek, keurig als druk, keurig als vertelling van Reuters ouderlijk huis en kinderjaren, zijn schooltijd, Rostock, Jena, zijn vestingtijd, Dömitz, zijn Stromtijd, Treptow, Neubrandenburg, Eisenach; keurig wat het tachtigtal beelden aangaat. Deze beelden, waaronder enkele door Fritz
| |
| |
Reuter zelf geteekend en, sprekend van leven, het prachtige portret van Reuter door Kriehuber, maken Warnckes boek, zelfs voor diengene die zijn Mecklenburgschen tekst niet zou kunnen genieten, tot een der schoonste, bekoorlijkste levensschetsen.
Na 't genieten van Warnckes warm geschreven boek namen wij het Johrbok ter hand, rutgeben von den Allgemeinen Plattdeutschen Verband (Johrgang 1905, Berlin, Deutscher Kultur-Verlag). Daar wordt o.m. door een zestigtal geleerden, wier naam in wetenschap en letteren uitblinkt, de vraag beantwoord: Is 't to wünschen, dat Fritz Reuter sin Dichtungen in 't Hochdütsche aebersett 't warden?
De vraag bevreemdde mij eenigszins. Welzeker, dacht ik, is dat wenschelijk. Evenzoo wenschelijk, ten minste, als de Deensche, de Engelsche, de Fransche, de Nederlandsche vertalingen, die Fritz Reuter zoovele oprechte bewonderaars hebben gewonnen.
Zonderling genoeg, de meesten der geraadpleegde geleerden verklaren zich in 't Johrbok tegen een Hoogduitsche vertaling en hunne bewoordingen zijn over 't algemeen zoo scherp, dat ze mij eenzijdig voorkomen. Woorden als mörderisch, van Erich Schmidt, grober Unfug van Otto Behaghel, literarisches Verbrechen van Graf Hoensbroech, grobe Pietätlosigkeit van prof. Müller bewijzen niets, ten ware, dat men het met het irritabilis gens professorum te doen heeft.
Natuurlijk is het niet wenschenswaard voor u, dat Reuter in 't Hoogduitsch worde vertaald. Want gij zijt geleerde doctoren en professoren, die u reeds eenige talen hebt weten eigen te maken en daardoor juist om het even welk Duitsch dialekt kunt lezen. Maar voor diegenen wel, die Ut mine Stromtid en Ut mine Festungstid niet vlot in 't Mecklenburgsch kunnen genieten, 't is te zeggen voor tientallen millioenen Duitschsprekenden, die buiten Mecklenburg het levenslicht zagen.
Reuter is onvertaalbaar, zegt ge. Och kom, moeten wij u gelooven, wij die de bewerking van Velderman en ter Haar hebben gelezen?
Tot nog toe hebben zich twee Duitsche schrijvers aan de Hoogduitsche vertaling van Reuters Olle Kamellen gewaagd: Otto Heidmüller en Dr. Heinrich Conrad.
Heidmüller begon met Ut mine Stromtid, dien hij bij Hinstorff te Wismar uitgaf, bij de firma, die door Reuters platduitsche schriften schatrijk geworden is. Deze vertaling behoudt de gesprekken in 't platduitsch en kost 4 M. (656 bl.).
Wie weet, hoe lastig het is een degelijke bewerking te leveren, wie zelf honderden bladzijden zorgvuldig heeft vertaald, die zal het werk van Heidmüller niet gering schatten.
Ook het werk van Dr. Conrad niet, dat tegen een goedkoopen prijs, met duidelijke letter, op houtvrij papier bij Lutz te Stuttgart in zes deelen, verscheen (I Aus der Franzosenzeit. Wie ich zu'ner Frau kam. II Aus
| |
| |
meiner Festungszeit. III-V Aus meiner Stromzeit. VI Dörchläuchting.)
Wij hebben Aus meiner Festungszeit geheel doorgelezen, met smaak niet alleen, maar met een waar genot. Ons stoort het niet, dat ook de gesprekken in vloeiend Hoogduitsch zijn overgebracht. Wel integendeel.
Bij het neerschrijven van deze regelen dachten wij aan Fritz Reuters vader, die in 't graf is gedaald met de overtuiging, dat er van zijn zoon niets zou te recht komen. Kon de oude burgemeester van Stavenhagen eens nu terugkeeren en zien, hoe tientallen van uitgevers de werken van zijn zoon aan 't drukken zijn, hoe verscheidene Hoogduitsche vertalingen ervan te gelijker tijd het licht zien, en dan vernemen, dat niet alleen het dankbare vaderland, maar ook Amerika hem, Dr. Fritz Reuter, verschillende standbeelden heeft opgericht; dat gedurende de 30 jaren na den dood van zijn eenigen zoon meer dan 300.000 mark aan honorarium werden uitbetaald!
* * *
Een ander overleden Duitsch schrijver vergt onze aandacht: Karl Emil Franzos. Weinigen zijn zoo door en door sympathiek, zoo ernstig, zoo aantrekkelijk.
Den 25en October 1848 als zoon van een Duitsch israëlietisch geneesheer van Czortkow in Oost-Gallicië geboren, legde hij zich eerst op de studie van zijn lievelingsvak, de klassieke philologie, toe. Hij gaf echter dit plan weldra op, omdat het toch tot geen aanstelling als leeraar leiden zou, daar te tien tijde geen Joodsche leeraars in Oostenrijk werden aangesteld. Zoo werd Franzos schrijver, en wel door zijn Joden van Barnow, schetsen uit het Oost-Gallicisch Ghetto, ‘waar de armste menschen van geheel den aardbodem worden aangetroffen.’
In 1894 gaf hij Die Geschichte des Erstlingswerks uit, met autobiograpische opstellen van negentien moderne schrijvers; Franzos schetste er zijn eigen jeugd en het ontstaan van zijn Joden van Barnow.
Franzos overleed den 28en Januari 1904. Korte maanden daarop, in October 1904, verscheen als feuilleton in 't Berliner Tageblatt zijn nagelaten roman Der Pojaz, die reeds in 1893 geheel voltooid was en, al was hij 't levenswerk van den dichter en den strijder, toch ongedrukt was gebleven. Waarom? Wij verliezen ons in gissingen, vooral daar hij eerst, op het einde van 's schrijvers leven, in Russische vertaling in een Russisch tijdschrift verscheen.
Nu is Der Pojaz, het rijpste en beste werk van den vruchtbaren schrijver, in boekvorm gedrukt (J.G. Cottasche Buchhandlung, Stuttgart u. Berlin, 486 bl. 4 M. 50) en in vier op elkaar volgende drukken verschenen.
Sander Glatteis, algemeen bekend onder den naam van Pojaz (Bajazzo), wordt te Czortkow geboren als kind van een aan de cholera overleden Joodschen ‘Schnorrer’, i.e. een zanger, die van streek tot streek
| |
| |
de nieuwstijdingen, de liederen, de ‘Witze’, de goede fijne zetten ging vertellen. Kort daarop sterft zijn jeugdige moeder, en het ziekelijk knaapje, dat den beweeglijken, schranderen geest van den vader heeft overgeërfd, wordt door de flinke, knappe Rosele Kurländer in 't ‘Mauthaus’ grootgebracht. Zijn leven is vol wisselvalligheden, vol snaaksche invallen, vooral daar zijn pleegmoeder hem geen ‘Schnorrer’ wil laten worden, den wensch zijner ouders indachtig, vooral haar eigen belofte, aan Senders stervende moeder gedaan. Zoo kan Sander slechts op het einde van zijn kort bestaan zijn roeping volgen en tooneelspeler worden. Dit bestaan schetst Franzos met zoo sobere en toch zoo overweldigend aangrijpende kleuren, dat de roman wordt tot een beeld der beschavingsgeschiedenis uit Oost-Gallicië, gelijk er tot heden weinige werden te boek gesteld.
Moge Der Pojaz weldra in het Nederlandsch vertaald worden en zich vele bewonderaars verwerven! Maar de vertaling van zoo'n werk behoort tot de moeilijkheden, die niet licht overwonnen worden.
* * *
Tot nog toe bezaten wij de zoo gewichtige brieven van den rampzaligen dichter Heinrich von Kleist verspreid in verschillende werken en werkjes, vooral in Eduard von Bülow, Heinrich von Kleist's Leben und Briefe (Berlin 1848), August Koberstein, Heinrich von Kleist's Briefe an seine Schwester Ulrike (Berlin 1860) en Karl Biedermann, Heinrich von Kleist's Briefe an seine Braut (Berlin 1884).
Het was dus een uitstekende gedachte van den bekenden prof. Erich Schmidt, als einddeel van zijn critische uitgave der werken van Heinrich von Kleist, al de brieven van Kleist, die aan de vernietiging zijn ontnapt, te laten uitgeven.
Georg Minde-Pouet, die in 1897 Heinrich von Kleist, Seine Sprache und sein Stil in 't licht zond, nam de zorgen van die uitgaaf op zich en kweet zich op de loffelijkste wijze van die alles behalve lichte taak. Hij levert ons in Heinrich von Kleists Werke, kritisch durchgesehene und erläuterte Gesamtausgabe. Ver Band. Briefe (Leipzig und Wien, Bibliographisches Institut, 509 bl. met facsimile van den brief, dien Kleist den 24en Januari 1808 aan Goethe schreef) een in ieder opzicht uitstekend en vertrouwbaar werk, waarvoor de Kleist-Forschung hem oprechten dank zal weten.
Niemand meer dan Heinrich von Kleist verdient het zoo ten volle dat zijn beeld naar waarheid worde geschetst in de geschiedenis der Duitsche letteren. Reeds in 1840 schreef Friedrich Hebbel van hem:
Er war ein Dichter und ein Mann wie Einer,
Er brauchte selbst dem Höchsten nicht zu weichen,
An Kraft sind Wenige ihm zu vergleichen,
An unerhörtem Unglück, glaub' ich, Keiner!
| |
| |
Niets is waarder, en wij zien het nogmaals, als in een klaarder beeld nog, in zijn gezamenlijke brieven. Deze zijn als het ware een autobiographisch commentaar op Kleists leven; zij toonen ons den dichter, onbegrepen door verwanten en vrienden, zoekend naar een levenstaak, die hij nooit vermocht te ontdekken, dwalend en sukkelend op een eenzame levensbaan, die donkerder on donkerder werd, totdat hij zich met Henriette Vogel, den 21en November 1811, aan het stille Wannsee het aan ontgoochelingen en poëtische droomen zoo rijke, maar aan innerlijke bevrediging zoo arme leven ontnam.
Na zijn dood werd door de familie, waar militaire denkbeelden overheerschend waren, het onmogelijke gedaan om tot zelfs het aandenken toe van den zelfmoordenaar uit te wisschen, die - o ironie! - den naam der familie ontsterfelijk wist te maken door stukken als Das Käthchen von Heilbronn, Der zerbrochene Krug enz. die nog op het repertoire der Duitsche schouwburgen, in 1905 met 167 vertooningen, voorkomen.
Vele van de originalen van die Brieven bevonden zich tot vóor korten tijd in 't bezit van den Berlijnschen bankier Alexander Meyer Cohn. Ongelukkiglijk werden zij, in den herfst van 1905, in alle winden verstrooid. Ze brachten de som van 10.379 mark op, een bewijs, in hoe hoog aanzien Heinrich von Kleist bij 't nageslacht is komen te staan!
* * *
Een gelukkig schrijver mag Gustav Frenssen heeten! Achtereenvolgens gaf hij uit:
Die drei Getreuen (74 duizend), die Sandgräfin (41 duizend), Jörn Uhl, (190 duizend), Hilligenlei (meer dan 100,000 in 1905). Van zijn Dorfpredigten werden tot 1905 53.000 exemplaren verkocht.
't Was vooral Jörn Uhl, die in 1902 den naam des schrijvers op aller lippen bracht. Met volle teugen ademen wij den geur der Dithmarsche heide in en wij leven landelijke toestanden mede.
Toen ik het werk, bijna in één adem, las, werd ik door de overeenkomst met een anderen roman, Frau Sorge (1887) van Hermann Sudermann, getroffen.
In beide romans staat een jonge landman in 't middenpunt der handeling. In beide dezelfde kommervolle toestanden, waartegen met taaiheid wordt gestreden. In beide draagt de vader de schuld der ellende. In Jörn Uhl twee lichtzinnige broeders, in Frau Sorge twee lichtzinnige zusters. In beide technische ondernemingen; in beide een groote brand; in beide wordt het beslissende woord, hier door Elsbeth, daar door Lisbeth, gesproken. In beide de zucht naar poëzie, of ze verborgen ligt in Heine's Buch der Lieder en in de muziek of in het nooit genoeg bewonderd uitspansel. Bij Sudermann fluit de held, tot hem de tranen van de wangen rollen; bij Frenssen bespiedt Jörn door zijn verrekijker het onmetelijk starrenveld.
| |
| |
Men meene nu niet, dat ik Jörn Uhl verkleinen wil. Het is waarschijnlijk, dat Frau Sorge, het buitengewoon gewrocht van den Oostpruisischen dichter Sudermann, den Westpruisischen Frenssen als zoovele anderen zal getroffen hebben en bijgebleven zijn.
Over beide voortbrengselen ligt dezelfde warme kleur, die wij bij onze primitieven bewonderen en ook over menige bladzijde van onzen Conscience ligt gespreid.
Wat ons ook in Jörn Uhl trof, waren de talrijke schilderachtige, fijne hors d'oeuvres, o.a. de slag bij Gravelotte en de leugengeschiedenis van Geert Dose. Hier en daar een theologische bladzijde als deze: ‘Wij hebben gisteren een vrouw begraven, zegt de pastoor tot Jörn; ze kwam zelden ter kerk; maar haar gansch leven is één zorgen en één zwoegen voor man en kroost geweest. Het zwoegen, het zich opofferen, of het helpen en het trouw zijn, of hoe men het noemen wil, dat is het oprecht menschelijk koningdom. Het is ook het oprechte christendom!’
En elders: ‘Den rug gedekt door het vertrouwen op God als door een hoogen, sterken muur, moeten wij voor het goede strijden. Dat is het gansche christendom. Kan er nu iemand tot dit vertrouwen op God niet geraken - want dat is niet voor allen weggelegd - en kan deze zonder het vertrouwen op God het goede verrichten: dan moge hij er mede tevreden zijn en zich verheugen.’
Hilligenlei (Roman von Gustav Frenssen Berlin. G. Grote'sche Verlagsbuchhandlung, 1905, 616 bl. 5 M.) hebben wij, laten wij in volle oprechtheid spreken, met ontgoocheling uit de hand gelegd. Hoe schoon ook zekere bladzijden, hors d'oeuvres alweer, zijn mogen, hoe meesterlijk zekere detailschilderingen, zekere bijfiguren ook wezen, een werk, uitblinkend door eenheid is Hilligenlei niet, al hebben meer dan honderdduizend bewonderaars van den vroegeren pastoor van Hemme het zich in 't afgeloopen jaar aangeschaft.
Kai Jans, een werkmanskind uit een klein Holsteinsch Noordzeestadje, Hilligenlei, de zoon van een man, die zich in de armen van het socialisme heeft geworpen, een oprecht zwaarhoofd, een tobberig wezen, trekt er op uit om ‘Hilligenlei, het heilig land’, de waarheid, het woord des eeuwigen levens te ontdekken. Eerst wordt hij letterzetter, daarna matroos, dan student in de godgeleerdheid, eindelijk kandidaat-priester, maar nergens vindt hij de tevredenheid, totdat een eenzaam graf zijn deel wordt. De held van 't boek gelooft, dat de Duitsche wetenschap tot de bevrijding leiden zal. ‘De uitkomsten van de bijbelcritiek der Duitsche professoren, zij bouwen ons het reddende land, het heilig land, den bodem, waarop het nieuw gewonnen, gereinigde beeld van Jezus, den begenadigden menschenvriend, staat. - Hilligenlei!’
Daarop schrijft Kai Jans ons een geschiedenis van Jezus van Naza- | |
| |
reth onder den titel: ‘Das Leben des Heilands, nach deutschen Forschungen dargestellt: die Grundlage deutscher Wiedergeburt.’
De Deutsche Forschungen heeten vooral:
1. Lebensfragen, Schriften und Reden, herausgegeben von prof. Weinel.
2. Religionsgeschichtliche Volksbücher, herausgegeben von Schiele.
3. Die Schriften des Neuen Testaments, neu übersetzt und für die Gegenwart erklärt von prof. Baumgartenusw.
4. Die Geschichte Jesu von prof. Schmidt.
5. Die wichtigsten Fragen im Leben Jesu von prof. von Soden.
Daarna noodigt Kai Jans allen, protestanten en katholieken, uit, zich op het standpunt der Duitsche professoren in godgeleerdheid te plaatsen. Maar er is geen nood voor!
Frenssen heeft al de liefelijke aantrekkelijkheid zijner machtige poëzie over twee hoofden, over de schoone blonde Anna en Heinke, uitgegoten. Deze denken niet log en zwaar als Kai Jans, zij staan met beide voeten op den stevigen grond der werkelijkheid; zoo glijden ze beiden uit, den onvasten arm van Kai Jans in dien van sterkere medeminnaars.
* * *
Götz Krafft. Die Geschichte einer Jugend. Von Edward Stilgebauer I. Mit tausend Masten (Berlin, Verlag von Richard Bong, 416 bl. 4 M.)
Zelden werd voor een werk meer Amerikaansche reclamehumbug op touw gezet als voor dezen roman. En de reclamehumbug had een prachtigen uitslag. Toen het zeer aantrekkelijk Berlijnsch Halbmonatsschrift für Literaturfreunde Das literarische Echo (Egon Fleischel und Co) dit jaar opnieuw een referendum over de meestgelezen Duitsche lettergewrochten (van herfst 1904 tot herfst 1905) onder een aantal groote Duitsche Leihbibliotheken aanstelde, kwamen er van 151 antwoorden in en werd de volgende uitslag bekend gemaakt:
1. Götz Krafft (I-II) van Stilgebauer |
110 maal. |
2. Tagebuch einer Verlorenen van Marg. Böhme |
77 maal. |
3. Peter Camenzind van Hesse |
63 maal. |
4. Asmus Sempers Jugendland van Ernst |
49 maal. |
5. Das schlafende Heer van Clara Viebig |
47 maal. |
6. Heimat des Herzens van von Ompteda |
34 maal. |
7. Der hohe Schein van Ganghofer |
27 maal. |
8. Buddenbrooks van Thomas Mann |
27 maal. |
Götz Krafft stond dus op de eereplaats.
Beschamend schijnt mij dit feit nu, na de lezing van 't eerste deel.
| |
| |
Götz Krafft, de zoon van dominee Krafft uit Frankfort a. M, is een begaafde jongen vol idealen, vol jeugdig vuur, met een licht ontvankelijk gemoed. Niets noopt hem, tenzij zijn alles behalve sympathieke vader, om theologie te studeeren. Naar Lausanne, waar hij zijn eerste semester doet, gaat hij vooral om zich in de Fransche taal en letterkunde te volmaken; in de Zwitsersche hoogeschoolstad beleeft hij allerlei: hij maakt er kennis met den jood Löwenfeld en op bl. 152 tot 155 krijgen wij er den waren toestand der Israëlieten in Duitschland geschetst; hij treedt er in het feudaal-bekrompen-onnoozele Teutonia; hij raakt er smoorlijk verliefd op Jeanne Ramuz; hij verliest weldra zijn verstandigen, werkzamen vriend Löwenfeld, die in een duel valt; hij wordt de aanleiding van een proces dat tegen de engeltjesmaakster Bouchon wordt ingespannen. Eindelijk keert hij, op 't einde van 't eerste semester, naar zijn ouders terug.
Een ‘Kulturbild’? Wij betwijfelen het. Slechts op elkaar volgende beelden, met meer of min talent geschilderd.
Het boek is op prachtig papier, met klare Latijnsche letter gedrukt. Maar die eigenschappen zijn onvoldoende, om het clichéachtige, de onvoldragenheid van den roman zelf te doen vergeten.
* * *
Stelt daar tegenover de hooge, fijne kunst van Marie von Ebner-Eschenbach, die den 13en September van verleden jaar haar 27en verjaardag vierde. Te recht heeft men haar een der eerste dichters van Duitschland genoemd, in één adem met de grootsten, die de XIXe eeuw heeft voortgebracht. Het werk, dat de meeste instemming wist te vinden, is Ein Gemeindekind, neunte Auflage (Berlin, Verlag von Gebrüder Paetel, 1904. 274 bl. 3 M.)
Pavel Holub, de held van 't boek, valt na de opknooping van zijn vader de gemeente Soleschau ter last. Zijn vader, de steenbakker Martin Holub, heeft den pastoor vermoord en is tot de galg veroordeeld geworden; zijn moeder, de noeste werkster Barbara, heeft zich door haar man laten beschuldigen en door haar hardnekkig zwijgen vóor de rechters tien jaren dwangarbeid opgeloopen. Zoo blijft Pavel, de 13 jarige, alleen over, in een midden, dat van hem een dief en een booswicht maken moet. Voor vier mud 's jaars wordt hij bij den gemeenteherder, den onverbeterlijken dronkaard Virgil uitbesteed, wiens vrouw alle ziekten genezen kan, wiens dochter, door hare zinnelijke schoonheid, den zoon van den burgemeester in haar netten tracht te krijgen.
Pavel is echter niet het eenig kind van den moordenaar; hij heeft nog een tienjarig zustertje, Milada, dat door de barones van 't dorp wordt aangenomen, in een klooster een zeer goede opvoeding ontvangt, maar op 20 jarigen leeftijd, juist als de moeder de gevangenis verlaat, als een heilige
| |
| |
sterft. Pavel inmiddels geraakt onder den invloed van den dorpsschoolmeester eenerzijds, van Milada anderzijds. Zoo kan hij er zich langzaam boven op werken, trots de bekrompen, kortzichtige, lage tegenkanting der meeste dorpbewoners, trots de tegenwerking, die de zoon van een moordenaar, van een ter dood veroordeelde overal ontmoet.
Kort na den dood van Milada verneemt Pavel uit den mond van zijn moeder, dat zij tien jaar lang onschuldig in den kerker heeft gesmacht. Dit smeedt de twee harten, die zoo lang ver van elkaar stonden, weer aan elkander: de beide onschuldigen behoort een rustige, kalme toekomst...
* * *
Een ander werk van waarde is de Holsteinsche roman Die grünen Drei (Berlin, F, Fontane und Co, 1905, 300 bl. 3 Mark) van de beroemde schrijfster Margareta Böhme, wier Tagebuck einer Verlorenen wij in een vorige aflevering breedvoerig en waardeerend bespraken als das Buch der Saison, waarvan in nauwelijks 5 maanden 50.000 exemplaren werden verkocht.
De roman speelt gedeeltelijk in de rijke vruchtbare Marsch, gedeeltelijk in de arme, zandige Geest. In de Marsch prijken de drie pachthoeven, waarvan de eene aan Samuel Nissen, de tweede aan Deert Bartels en de derde, de ‘Sophienkoog’, aan Thord Thordsen toebehoort. Zij vormen het groene drietal. De pachteres Anna Nissen heeft een plan; ze wil ‘de groene drie’ in 't bezit der Nissens brengen, namelijk door het uithuwelijken van hare beide kinderen: haar zoon Jakob met Suse Thordsen en haar dochter Anneline met Inge Bartels. Maar de liefde houdt geen rekening met de plannen der ouders en maakt er een streep door: Anneline huwt met den schilder Helmut Andersen en Suse wordt de vrouw van Inge Bartels, na moeilijkheden van allerlei aard.
Margarete Böhme's roman ademt de heide, door Theodor Storm in zoo menige novelle, in zoo menig gedicht zoo aanschouwelijk geschilderd. Ook Margarete Böhme weet ze ons vóór oogen te tooveren. Nergens aanstellerij, nergens gezochtheid; in ieder hoofdstuk een brok echt leven, wezens van vleesch en bloed, met hart en geest; de schets aus einem Gusz, in een taal die meesleept en bekoort. Liefdevolle Kleinmalerei. Een boek van liefde voor het plekje, dat onze Heimat is.
In haar laatsten roman Des Gesetzes Erfüllung (F. Fontane und Co, 1906, 410 bl. 5 M.) behandelt Margarete Böhme een maatschappelijk onderwerp.
Op negentienjarigen leeftijd staat Mevrouw Renate Vanderbeers alleen in de wereld, aan het hoofd van millioenen. Hare kindsheid was treurig, zonder zonnestralen; door haar ouders, die van Hamburg naar Amerika zijn uitgeweken, verlaten, geraakte zij van de eene handen in de andere, maar nergens vond zij, wat onze jeugd rozig en onvergetelijk maakt, de
| |
| |
warme, echte liefde. Bloedjong wordt zij de echtgenoote van den Afrikaander Vanderbeers, die op een reis naar Zuid-Afrika het tijdelijke zegent en aan Renate zijne millioenen achterlaat.
Renate is een diep godsdienstige natuur; zij heeft in hare liefdelooze kindsheid zooveel onverdiende ellende gezien, dat zij alle smarten zou willen lenigen. De rechtvaardigheid ligt in de liefde. De liefde nu is de naleving van de opperste wet, ‘des Gesetzes Erfüllung’. Kwaad met goed vergelden, liefde strooien rondom zich, zich omgeven met ongelukkige wezens, die door de maatschappij in den ban werden gedaan, wat vreugde brengen in verbeteringsgestichten, gevangenissen... ziedaar wat Renate zich tot levensdoel heeft gesteld....
Dat haar stelsel van liefde, zachtheid, mildheid, toch niet al de vruchten afwerpt, die Renate verwacht, wij twijfelen er geen oogenblik aan. De oorzaak van 't kwaad ligt gewoonlijk zoo diep, niet alleen de omgeving speelt een rol, ook de afstamming, het bloed...
Margarete Böhme heeft hier een thema behandeld, dat, evenals dit in 't Tagebuch einer Verlorenen, niet zoo gauw zal worden opgelost. Maar zij doet het met ongemeen talent, zij houdt ons en haleine tot het einde toe van haar socialen roman.
* * *
Op het eerste zicht is dit ook het werk van pastoor Wilhelm Speck, Zwei Seelen (Leipzig, Fr. Wilh. Grunow, dritte Auflage, 1905, 383 bl. gebonden 5 Mark).
De held van 't boek is een van die problematische naturen, die in zich twee zielen dragen; een van die zielen streeft altijd door naar 't licht toe, terwijl de andere zich altijd door naar de duisternis laat medesleepen. Vandaar de eeuwigdurende strijd tusschen zijn goede instinkten, zijn beter ik en de verlokkingen der wereld. Reeds als knaap geraakt hij onder den verderfelijken invloed van slecht gezelschap; hij werkt er zich nog bovenop, om weer en altijd weer te vallen. Het eeuwige lied van zoo menig rampzalig menschelijk bestaan. Eindelijk heeft hij meer dan diefstal, hij heeft een manslag op 't geweten. De neiging van een bekoorlijk wezen kan hem niet meer redden; hij trekt weer naar zijn geboortestreek en geeft zich bij 't gerecht aan. Nu, in 't tuchthuis, omgeven reeds van de schaduwen des doods, stelt hij zijn leven te boek.
De geestelijke schrijver heeft al de rimpels van den haat van 't voorhoofd der lijdende en strijdende menschheid gewischt; met buitengewonen, met treffenden eenvoud schetst hij, zonder de minste aanklacht, zonder benoch veroordeeling bijna, de macht van 't menschelijk geweten, het eindelijk zegepralen van de goede der ‘Twee zielen.’
* * *
Hermann Hesse's Unterm Rad (Vierzehnte Auflage, 1906. Berlin,
| |
| |
S. Fischer. 214 bl. M. 3.50) is de treurigschoone geschiedenis van een begaafden, fijn gevoelenden en edel denkenden, maar erfelijk belasten, tot zijn groot ongeluk door allen, vader en leermeesters opgejaagden jongen. Een alledaagsche geschiedenis, maar met meesterhand geschetst. Het beste deel van 't boek is het verblijf van den overspannen Hans Giebenrath in het cistercienserklooster te Maulbronn in Saksen, waar hij meer en meer ‘onder 't wiel’ geraakt, meer en meer geestesmoede wordt en na twee jaar om gezondheidsredenen wordt naar huis gezonden. Niets aantrekkelijks heeft zoo'n seminarie, waar veel wijsheid wordt ingepompt en geen rekening wordt gehouden met de gezondheid der kweekelingen. De schrijver zal hier wel de visu, naar de natuur schetsen.
Unterm Rad is een boek, dat vele opvoeders, niet alleen leeraars, maar ook ouders, zouden behooren te lezen en te overwegen.
* * *
Moge deze al te lange kroniek, waarin wij met zorg de uittreksels hebben vermeden, menigen lezer aansporen tot nadere kennismaking.
't Is niet genoeg min of meer op de hoogte te zijn van het klassieke tijdvak van Schiller en Göthe, ook de modernen vergen onze aandacht en onze studie. En dan wordt de Duitsche taal, wat ze nooit of zelden voor ons is, een levende, bloeiende, prachtige taal; dan wordt de hedendaagsche Duitsche kunst een levende, bloeiende, prachtige kunst.
Menigeen der behandelde dichters zal later het fiere woord van den onsterfelijken Heine kunnen herhalen:
Ich bin ein deutscher Dichter,
Bekannt im deutschen Land,
Nennt man die besten Namen,
So wird auch der meine genannt!
In een volgend artikel bespreking van: Hugo Bertsch, Die Geschwister; v. Heyking, Der Tag Anderer; v. Wildenbruch, Das schwarze Holz; Fontane's Gesammelte Werke (Romane und Erzählungen) enz...
|
|