een en ander op af te dingen hebben. Wij konden ons niet onttrekken aan den indruk van eentonigheid, dien het heele werk te weeg bracht. Eerst dachten wij, dat de schuld aan onze persoonlijke stemming lag en wij sloten het boek om het eenige dagen later opnieuw ter hand te nemen, doch bij deze tweede lezing werd de indruk niet gewijzigd. Dan zochten wij op wat, naar ons oordeel, de oorzaak van dit verschijnsel is en schrijven hier thans eerlijk de uitkomst dezer diagnosis neer.
Het gansche werk is doortrokken met een donker pessimisme, waar slechts een enkele maal (in Poldertocht) heel vluchtig een zonnestraaltje doorheendringt. Bovendien vertoonen al die verhalen van leed en ellende, haat en wrok, verdierlijking en schraapzucht een dusdanige overeenkomst van stof en behandeling, dat ze malkander wel eens schijnen te herhalen. In de Aarde, Honger groeve en De Poel vertellen ons b.v. alle drie van een moordenaar, die door het visioen van zijn slachtoffer vervolgd, tot waanzin gedreven wordt en zich zelfmoordt. Natuurlijk zijn de inkleeding en de bijzonderheden dezer drie novellen verschillend, maar een dergelijke overeenkomst der drie hoofdthema's lijkt wel armoede, vooral wanneer deze novellen, zooals het hier het geval is, in denzelfden bundel samen huizen.
Onzesdunkens is echter dat onafgebroken pessimisme, noch dit gemis aan afwisseling in de vinding der onderwerpen het grootste gebrek van het boek niet. Desnoods zou men gemakkelijk daarover heen stappen. Er is meer.
Het boek geeft geen indruk van trouwe levenswaarheid. Geen adem van werkelijke menschelijkheid vaart er door heen. Niettegenstaande de min of meer realistische voorstellingsprocédé's, die de schrijver op verscheidene plaatsen aanwendt, maakt hij geenszins den indruk van het leven in den spiegel te houden. Er ligt te veel romantiek, te veel subjectieve verdichting zoowel in zijne onderwerpen als in hunne uitwerking. Is het b.v. niet de dichter, die in de novelle Storm, den boer, die zijn oogst door het onweer ziet vernielen, juist bij den verloren akker laat sterven, omdat hij aldus een dramatisch effekt bekomt? Laat hij niet in Meester en Knecht om dezelfde reden den knecht sterven op het graf van den meester, wien hij daar als het ware rekenschap kwam geven over zijn beheer der geërfde hoeve? Wij weten wel, dat een schrijver het recht heeft dergelijke toestanden te scheppen, ook is het niet zoozeer de verdichte toestand zelf dien wij afkeuren als wel het feit, dat men het inzicht van den auteur te zeer gevoelt en dat hij de illuzie der waarheid niet genoegzaam in zijn verhaal weet te brengen. Te veel romantiek ligt er in Van Assche's werk, zeiden wij, en dan is 't er nog wel een van minder allooi. Veel te veel effekten vraagt hij aan droomen, visioenen, geesten en spoken en zijn romantiek ligt juist hierin, dat hij die droomen en geesten niet schetst zooals zijn personages die kunnen gezien hebben, maar zooals hij ze met zijn eigen