boven alle bedenkingen als Goethes ‘Faust’, het wereldberoemde treurspel, dat in de middeleeuwsche legende van Doctor Faustus wortelt.
Wie onzer zong of declameerde nooit dat heerlijk ‘Klavier’:
Kunstenaar! Wanneer uw vingren,
Zwevende over 't glad klavier,
Tonen door elkander slingren
Niet waar, dit klinkt frisch, dit klinkt jong! Men verneemt hier geen geneuzel van den vervelenden zedenmeester, noch de zoetsappige wijsheid van den predikant. Al die verzen juichen en zingen, orgelen en klaroenen als muziek. 't Is of men een grooten dichter van heden hoort. Dit ééne puikstuk zal heel den bundel van 1839 doen leven voor altijd.
Ledeganck beging de dwaasheid, zijn boek te openen met eene voorrede, en bovendien aan 't slot een afscheidsvers aan zijne lier te plaatsen, uit welke twee stukken het publiek bekend werd met de wijze, waarop hij de poëzie verstond.
Zijne opvatting was ongelukkiglijk gansch verkeerd!
Hij zag in de poëzie niets anders dan eene aangename uitspanning, eene verpoozing van ernstiger bezigheid, eene lieve beuzelarij, die past aan de vroolijke jeugd, maar waaraan men op rijperen leeftijd dient te verzaken, wanneer gewichtiger belangen al onze aandacht vergen!
Prozaïscher, kleinburgerachtiger kon het niet, en Van Kerckhoven, die hem in de ‘Noordstar’ tamelijk hard en grimmig de les spelde, had gelijk.
Voorwaar, de kunst heeft eene andere zending te vervullen dan het verschaffen van een onschuldig tijdverdrijf aan den braven burger!
De kunst is het hoogste en edelste, dat er bestaat, de grootste kracht bij de opvoeding van 't menschdom, het eenig gebied, waarop de stervelingen zich met de goden kunnen meten, want scheppen is ook aan artisten gegeven.
Bleef er iets over van de roemrijke daden der Grieksche krijgshelden uit Perikles' tijd? ... Vergaan is alles. Maar de puinen van het Parthenon te Athene, het weergaloos beeldhouwwerk van Phidias te Londen zullen eeuwig den lof uitgalmen van 't wonderbaar genie van een klein volk, dat aan heel de menschheid het wezen der schoonheid heeft leeren begrijpen.
Wat zou Vlaanderen beteekenen zonder zijne kunst? Wie zou ooit van ons, Vlamingen, reppen, indien Van Eyck en Massys, Rubens en Van Dyck al de museums van Europa met hunne meestergewrochten niet opluisterden?
Alwat de menschen voortbrengen, verdwijnt; alleen de kunst leeft voor eeuwig!