De Vlaamsche Gids. Jaargang 1
(1905)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 469]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een Economisch Programma voor de Vlaamsche Beweging.Ga naar voetnoot(1)Zonder ons te verdiepen in de sociale wijsbegeerte, mogen wij ons afvragen wat onze tijd zoo al typisch heeft, wat hem onderscheidt van vroegere tijdvakken der geschiedenis. Dat typische vinden wij dan vooral hierin, dat wij thans de volle ontplooing van alle geestes- en lichaamskrachten bij enkelingen en volkeren gadeslaan. Het leven golft breeder, zoo niet immer hooger, dan vroeger. De kamermuziek der achttiende eeuw heeft plaats gemaakt voor een machtige tonenrijke wagneriaansche symphonie. Tegen het schraal idealisme van het begin der 19e eeuw stellen wij het veelzijdiger, dieper, reëeler, ja grootscher bestaan van heden. Is het leven breeder en dieper op zich zelf geworden, de gezichteinder heeft zich ook oneindig verruimd: het neemt den schijn aan alsof al de volkeren der aarde leven van denzelfden hartslag, die het bloed tot in de meest verwijderde deelen doet stroomen. Dit verschijnsel doopte Neumann-Spallart, nu reeds meer dan twintig jaar geleden, als Weltwirtschaft; het vierde zijn hoogtij dit jaar in ons land, als économie mondiale, expansion mondiale, en ja, mondialisme. Het kenmerk van onzen tijd is dus het ongehoord opbloeien der economische, der stoffelijke bedrijvigheid. Naar het woord van Bismarck: ‘de diplomatische verwikkelingen zijn eigenlijk twisten van kooplieden geworden.’ De quaestie van Marokko, de steeds toenemende vijandschap tusschen Groot-Brittannië en Duitschland, de gedachte | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
eener nauwere aansluiting tusschen Nederland en België, om enkel de vraagstukken van den dag te melden, hebben alle als achtergrond en als voorname oorzaak economische belangen. Welnu, een mensch, een volk dat de stroomingen van zijnen tijd niet klaar inziet en zich niet kan aanpassen aan de nieuwgeboren verhoudingen, is mettertijd tot ondergang veroordeeld. En dan denk ik aan Vlaamsch-België. In de wereld dergenen die ijveren voor de veredeling van hun volk bij middel zijner taal, is men nog niet genoeg van het komende bewust. Nochtans moet ten onzent nog meer dan elders de nieuwe bries de atmosfeer vernieuwen. Want meer dan in andere landen werden in het verleden de economische belangen verwaarloosd door de Regeering en allen die invloed hadden.Ga naar voetnoot(1) Overigens, onze nationale helden, waar men steeds naar opkijkt, waren realisten in merg en been, men bestudeere maar eens de economische politiek van een Artevelde; het is immers juist omdat deze menschen zoo goed hunnen tijd begrepen en daardoor invloed konden uitoefenen, dat de geschiedenis hunnen naam opgeteekend heeft. Laat ons daarom trachten de eischen van onzen tijd met verstand en scherpzin te ontleden. Zoodoende bekomt de Vlaamsche Beweging hare volle beteekenis. De woorden die ik heden tot u richt hebben een dubbel doel: zij willen eene poging zijn om te doen uitkomen niet het eenige noodige, dat zou éénzijdig wezen, maar het méest noodige voor ons volk, en vervolgens willen zij de wegen en middelen aanwijzen die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van dat noodige voor onze Vlaamsche menschen. In andere woorden, het is een aansporing tot nadere studie onzer specifiek Vlaamsche economische belangen. Doch om dat noodige in zijn volle licht te stellen, acht ik het wenschelijk nog even van te dringen op de typische stroomingen van onzen tijd. * * * | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet ten onrechte noemde Franklin de mensch een tool making animal. Bij begaafde en hoog in cultuur staande volkeren komen er tijden waarop, door de talrijke ontdekkingen op natuurkundig gebied, de techniek plotseling een hooge vlucht neemt. Zoo ging het in den tijd der Renaissance, zoo is het sedert een eeuw. James Watt en Volta, Liebig en Wöhler, Faraday en Maxwell, Gauss en Weber, Stephenson en Bessemer, Helmholtz en Siemens hebben een systeem van practische wetenschap opgebouwd zooals het menschdom er tot hier geen gekend had. Zij schiepen een gansch nieuw tijdvak voor het economisch-technisch leven. De tijd der persoonlijke technische routine, al werd deze ook gediend door scherpzin en natuurlijken aanleg, ging over in de beredeneerde beheersching der technische vraagstukken door volkomen kennis hunner oorzaken. Aan de groote leidende geesten, die hoofdzakelijk van 1770 tot 1870 werkzaam waren, sloot zich sedert de jaren 1830-1840 een gansch nieuwe verspreiding der technische wetenschap door de hoogescholen, de technische en nijverheids- en vakscholen. Nog in de 18e eeuw spelen schrandere werklieden een groote rol op het gebied der technische ontdekkingen; heden zijn het nog enkel de wetenschappelijk opgeleide krachten, die oprecht tot het meesterschap kunnen opklimmen. Naar het juiste woord van een Franschman ‘aujourd' hui on ne trouve plus, on invente’. Men denke slechts aan de werkplaatsen van Edison en Tesla, waar stelselmatig ‘uitvindingen’ worden gedaan. De omwenteling in de nijverheidstoestanden, door de vorderingen der techniek veroorzaakt, begon tusschen 1768 en 1800, met het uitvinden der spin- en stoommachiene en der cokeshoogovens. Door de oorlogen van het eerste keizerrijk tot 1830 tegengewerkt, neemt de groot-industrie van dan af een nieuwe vlucht met het spoorwegbouwen tusschen 1840 en 1860, doch breekt eerst zegevierend overal door in de economisch bloeiende tijdperken van 1850-1873 en 1880-1900Ga naar voetnoot(1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze uitbreiding is het gemakkelijkst te meten aan de vermeerdering der drijfkracht: in België bedroeg de drijfkracht gebruikt door de nijverheid, in 1846, 40,000, in 1896, 430,000 krachtpaarden, dus vertiendubbeling in vijftig jaarGa naar voetnoot(1). Het mijnwezen en de metaalproductie hielden noodzakelijk met de algemeene ontwikkeling gelijken tred. Op het einde der 18e eeuw, zocht men middelen om aan de stijgende vraag naar ijzer te voldoen door vergrooting der hoogovens en verwarming met steenkolen en cokes. Het aanleggen van spoorwegen, de ontstaande machienenindustrie en de uitrusting der mijnen met groote mechanische kracht deden de ijzerproductie geweldig toenemen. De grootste omwenteling ontstond op dit gebied door de vervanging van ijzer door staal, dat men eerst rond het midden der laatste eeuw in groote hoeveelheid leerde voortbrengen, door de verbeterde methodes van Siemens (1852), Bessemer en eindelijk Martin (1858). De meest moderne ijzer- en staalwerken, zooals die van Krupp te Essen, die van de Creusot in Frankrijk, van Cockerill in België, van Carnegie te Pittsburg in Amerika, zijn wel op technisch gebied de meest volledige der moderne reuzengestichten. Deze wonderen der techniek hebben nog rechtstreeks op ons stoffelijk leven gereageerd: door de verandering in de arbeidswijze, door de aanwending van de arbeidsmachienen die steeds goedkooper en beter werken. Door de techniek is de machtsverhouding tusschen de volkeren een andere geworden: de landen met kolenrijke streken kwamen nu aan de beurt. Zoo bracht de techniek aan zekere volken rijkdom en macht, eerst op economisch, dan op staatkundig terrein. Men is tot de overtuiging gekomen dat de economische macht een factor van allereerste beteekenis is en men streeft er naar op economisch gebied overwinnaar te blijven. De politiek stelt alle middelen - geoorloofde en door de rechtvaardigheid verafschuwde - in het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
werk om nieuwe afzetmarkten voor de toenemende productie te verwerven. Dit is immers de voornaamste drijfveer der koloniale politiek van Europa en van Amerika. Door het hedendaagsch verkeer werd in onmiddellijke nabijheid gerukt, wat vroeger wereldver en aan elkander vreemd was. Voorheen onontwikkelde volkeren hebben zich met ongelooflijke snelheid tot de Europeesche beschaving opgewerkt en op dezelfde lijn gesteld als de landen met eeuwenoude cultuur: dit wonder geschiedde door het aanwenden onzer moderne techniek. Heeft Japan niet nauwkeurig afgekeken hoe Europa werkte, treedt het thans niet in het strijdperk met de meest dreigende voordeelen toegerust, veel goedkooper arbeidskrachten?
* * *
Anderzijds werd door die techniek in ieder land een rijker en breeder veld aan den ondernemingsgeest opengesteld. Krachten zijn niet zoo ongelijk verdeeld tusschen de verschillende volkeren, maar wel de kunst om die krachten oordeelkundig uit te baten, en daar komt het eigenlijk op neer in de wereldmededinging. In deze wereldmedinging kan die methodische uitbating van krachten zich onder twee voorname gedaanten voordoen: wij zullen die bestempelen als de technische inrichting en de economische (in den engeren zin van het woord) of handelsinrichting. Ik zeg u dadelijk wat ik daarmede bedoel. De technische inrichting omvat alles wat betrekking heeft op het voortbrengen, op het produceeren; de handelsinrichting, alles wat het verkoopen der vervaardigde producten aangaat. De vraagstukken, door de technische inrichting opgeworpen, zijn talrijk en in steeds wisselende beweging, zelfs buiten de zuiver mechanische verbeteringen, die ik hier volkomen terzijde laat. In het Engelsch worden deze problemen samengevat met de woorden ‘modern workshop practice’ dit is, de inrichting van de hedendaagsche werkplaats. Zoo zullen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
op tijd verouderde machienen en werktuigen (machines-outils) opgeruimd en door de nieuwste stelsels vervangen worden; en daar in dit vak de vooruitgang aanhoudend is, zal dit streven naar verbetering van drijf- en arbeidsmachienen eene steedsche zorg voor den technischen leider blijven. Boeken over technologie verouderen verbazend snel en zijn tien jaar na hun verschijnen onbruikbaar. Niet enkel verbetering in de machienen is van het grootste gewicht, maar ook verbetering in de arbeidsmethodes, in de werkwijze is hoogst noodig, en de nijveraar die er naar streeft zijn fabrieksprijs gestadig te verlagen, mag dat nooit uit het oog verliezen.Ga naar voetnoot(1) Doch is de aanschaffing van het beste materiëel onontbeerlijk, is de verst gedreven organisatie een onmisbare factor, men moet ook de menschen, de beste arbeidskrachten bezitten om dat alles door te voeren en toe te passen. Voorwaar, een gewichtig element in de hedendaagsche productiewijze met het oog op de wereldmededinging! Om u de waarheid van deze bewering dadelijk te doen voelen, haal ik slechts één voorbeeld aan, tusschen honderden mij bekend. Ik ontleen het aan het werk van Schulze-Gävernitz over het groot-bedrijf, en daar wij hier te Gent zijn, aan de katoenspinnerij. Schulze heeft twee spinnerijen bestudeerd. de eene gelegen te Oldham in Engeland, de andere te Mülhausen. Ziehier tot welken uitslag hij komt:Ga naar voetnoot(2)
Daaruit blijkt dat in Oldham minder arbeiders gebruikt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden om 70.000 spillen dan in Mülhausen om er 32.000, nog niet de helft, te besturen. Voor het spinnen van het garen merk nr 40 twist, in de voormelde Engelsche en eene Zwitsersche spinnerij bekwam dezelfde geleerde volgende uitslagen:Ga naar voetnoot(1)
Te Gent staan wij zeker niet hooger dan in het Duitsche Mülhausen of het Zwitsersche Zürich. Het valt niet moeilijk het gevolg te trekken uit deze reeksen cijfers: zij leeren ons dat men in Engeland met hetzelfde aantal werklieden tweemaal zooveel kan produceeren als op het vasteland. Is het dan te verwonderen, dat de Engelsche spinner een veel hooger loon trekt voor 8 of 9 uur werk dan de Gentenaar voor 11½ of 12 uur arbeid? Het geheim van dien toestand is niet ver te zoeken en kan aldus samengevat worden: betere machienen (met meer productievermogen), grootere specialisatie in den arbeid, beter geoefende of geleerde arbeiders. Lang heeft men gemeend dat de uitbreiding van het machienengebruik voor gevolg zou hebben de verlaging van den arbeider, zijn verandering in een vleeschelijk werktuig. Het is juist omgekeerd uitgevallen. Zeker, de geoefende fabrieksarbeider kent niet zooals veel ambachtslieden van vroeger een half dozijn stielen. Er is verdeeling, specialisatie van den arbeid ontstaan. Maar juist deze specialisatie vergt van den werkman meer kennis, meer aandacht, meer verstand, meer technische opleiding dan vroeger. Laat mij toe een paar citaten te doen, waarin deze waarheid erkend wordt door de meest bevoegden: Ziehier wat de Prof. Waxweiler, ingenieur, bestuurder van het Institut de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociologie Solvay en van de Ecole de Commerce van Brussel dienaangaande zegt: ‘C'est que, en vérité, si l'ouvrier moderne ne doit guère dépenser d'énergie musculaire, son labeur est d'une autre nature. Forcé de fixer son attention sur un mécanisme dont le fonctionnement est éternellement identique, constamment harcelé par un mouvement ininterrompu, son système nerveux s'use plus vite que l'acier dont est faite sa machine. Il lui faut de la vigilance,, de la dextérité, de la souplesse, nous dirions presque une virtuosité spéciale ce que M.T.F. Bayard, ancien secrétaire d'Etat aux Etats-Unis, définissait “le produit de l'éducation des facultés” (the outgrowth of educated senses). Tout cela ne vas pas sans un important dégagement d'énergie vitale, et surtout cela ne se rencontre que chez des hommes appartenant à une classe socialement avancée’Ga naar voetnoot(1). Andries Carnegie bevestigt dit in zijn werk The Empire of Business; wij nemen slechts het volgende uit de Fransche vertaling: ‘L'ouvrier d'autrefois serait incapable de diriger les machines compliquées d'aujourd'hui et de fournir l'effort d'intelligence et d'activité que les méthodes actuelles exigent’.Ga naar voetnoot(2) Een der factoren, om een enkel voorbeeld aan te halen, die in het wetenschappelijk landbouwbedrijf het gebruik der machienen heeft tegengewerkt is toch, dat de gewone landarbeiders de noodige vakkennis niet bezaten om er mede om te gaan. Men moest zijn toevlucht nemen tot geleerden arbeid, tot beter betaald personeel, en met de gedrukte prijzen der producten, kon de landbouwer niet altijd zulk een duren handenarbeid bekostigen. Er bestaan immers twee soorten van werklieden, de fabrieksarbeider zonder eenige bijzondere kennis, die aan den werkgever zijn spierkracht verkoopt, dat is de sjouwer, de maneuver, de ongeoefende arbeider, de unskilled labourer der Engelschen, die vandaag werkzaam is in eene machienenfabriek, morgen de flesschen spoelt bij een bierhandelaar en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
overmorgen in eene scheikundige nijverheid terecht komt. Die man is de koelie der nijverheid; door gebrek aan kennis of aan aanleg kan hij het nooit verder brengen dan overal het grof werk te verrichten. Daar er veel van zulke ongeleerde werkhanden zich aanbieden, is het loon van die soort werklieden steeds laag. Van gansch ander soort, haast tot een andere klas behoorend, is de geleerde werkman, monteerder, werktuigkundige, bank- of paswerker, spinner, wever. Dit is de toongevende arbeider der nijverheid, de skilled labourer en ook de best betaalde. De industrieele ontwikkeling van een land berust grootendeels op deze geleerde arbeiders, naar gehalte en getalsterkte. Het voorbeeld uit Schulze's werk leerde ons reeds dat de arbeid van goed betaalde werklieden op het einde der rekening kan goedkoop zijn. De Amerikaansche arbeider ontvangt nog hooger loonen dan de Engelsche, en toch is dit geen hinderpaal voor de mededinging, want, zegt een Amerikaansch ingenieur, ‘Jet the American has a way of doing things and producing things with dear labour more cheaper than others can with cheap labour.Ga naar voetnoot(1) Die geleerde arbeider is dus een factor van groote beteekenis in de concurrentie. Hoe meer geleerde arbeid een land bezit, hoe meer gelegenheid om goed en goedkoop te produceeren en hoe meer kans van welgelukken op de internationale nijverheidsmarkt. ‘In the industrial battle being fought between nations, the most important weapon is an intelligent man technically educated.Ga naar voetnoot(2) In de talrijke studiën, die zich tot doel stelden de oorzaken der huidige verzwakking van Engeland's nijverheids- en handelspositie te onderzoeken, hoort men telkenmale als een leitmotief weerklinken: wij lieten ons door onze mededingers, Amerika en Duitschland, voorbijstreven omdat wij de tech- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
nische opleiding van bestuurders en werklieden verwaarloosden, en het geneesmiddel luidt: ‘sharpening the wits of our people,’Ga naar voetnoot(1) het verstand verscherpen van onze werklieden, door algemeen en technisch onderwijs. Elk land heeft er dus alle belang bij de vorming van geschoolde arbeiders aan te moedigen, en daarom kan het technisch onderwijs, zoo hooger als lager, niet genoeg naar waarde geschat worden. Dit heeft men in Duitschland sedert lang erkend, en daaraan is voor een goed deel de zegepraal der Duitsche industrie te danken. De heer Tutein Nolthenius, in een geestig Gids-artikel, bracht dit onlangs nog onder de oogen van het Nederlandsch publiek, voor wat de patroonsleergangen betreft.Ga naar voetnoot(2) Ziedaar in korte trekken wat wij verstaan met de technische inrichting.
* * *
Hoe staat het nu met de opleiding der krachten van de nijverheid in Vlaamsch-België, waar verscherpt men het verstand onzer werklieden? Waar worden deze mannen gekweekt die, volgens Prof. Waxweiler, tot een gevorderden maatschappelijken stand moeten behooren, die, naar Carnegie, in staat moeten zijn de verstandelijke inspanning te leveren, geeischt door de hedendaagsche werkmethodes? Het lager onderwijs, dat tot grondslag van alles moet dienen, verkeert in een erbarmelijken toestand. Geen streek van België, waar nochtans voor het geheel reeds 30 t.h. der militianen onbekwaam zijn een tekst te lezen, levert meer ongeletterden op als Vlaanderen, De eerste en noodigste maatregel om onze werklieden op hooger technisch peil te brengen, is dus streng toegepaste leerplicht. Gedurende meer dan veertig jaar heeft men in ons | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
land over dit vraagstuk getwist, maar alleen uitgaande van het eng standpunt der politiek, doch niemand stond op om aan te toonen dat dit vraagstuk eerst en vooral van economisch belang is. ‘En wat het meest te betreuren is, 't is dat onze volkskinderen, wanneer ze de school verlaten, hunne moedertaal niet genoegzaam kennen om als ambachtslieden, zich in hun vak door zelfstudie te bekwamen. Om zich van die waarheid te overtuigen is het voldoende te denken aan hetgeen gebeurt in Nederland en Duitschland. Dààr verschijnen volksboeken die handelen over alle stielen... Hoeveel onzer vlaamsche werklieden lezen en gebruiken dergelijke boeken? De meesten vermoeden zelfs niet dat dergelijke dingen bestaan! Waaraan de schuld? Aan de onvoldoende kennis der Nederlandsche taal. Ons volk leest niet (politieke bladen en romans niet medegerekend); het leest niet, omdat het die boeken en tijdschriften niet begrijpt... De vlaamsche werkman blijft niet op de hoogte van wat zijn vak in andere landen is. Als we hem niet beter voor het leven voorbereiden, zal zijn toestand steeds erger worden, want het dalen onzer industrie zal ook de loonen doen dalen’.Ga naar voetnoot1 Voor het lager technisch onderwijs telt Vlaamsch-België (Brussel niet medegerekend), een half dozijn nijverheidscholen en eenige weefscholen, en deze scholen zijn op verre na niet alle op de hoogte van de eischen des tijds, nog voor de leerkrachten noch voor de onderwijsmiddelen. Als ik een hooger Vlaamsch technisch onderwijs vraag aan de vervlaamschte hoogeschool van Gent, dan is het grootendeels om die geestelijke atmosfeer te doen ontstaan waarin de goede nijverheidskrachten gedijen, meesterknechts en lager technisch personeel, even noodig als de ingenieurs, en mettertijd onontbeerlijk om de nijverheid te doen bloeien. De instellingen daartoe noodig zijn in Vlaanderen schaarsch. Wij zijn arm aan dat intellectueel kapitaal, zooals | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hipp. Meert het zeer juist noemde. Laat ons dat intellectueel kapitaal eens schatten voor de meest nijverige Waalsche provincie en de meest gevorderde Vlaamsche, voor Henegouw en voor Oost-Vlaanderen. Volgens het Annuaire de statistiqueGa naar voetnoot(1) vond men in beide provinciën voor het jaar 1902-1903 de volgende instellingen:
Thans (1905) bezit Henegouw 43 nijverheidsscholen, dit is, de ⅗ van al de bestaande scholen van het land, met 13000 leerlingen, waaronder 900 meisjes! Daar nu al deze gestichten van den Staat finantieelen onderstand in ruime mate genieten, ligt het klaar dat ook de Waalsche provincie daarvan het leeuwenaandeel wegdraagt. De geldelijke tusschenkomst van den Staat voor het vakonderwijs steeg van jaar tot jaar.
Dus verdriedubbeling in dertien jaar. Welnu deze vermeerdering geschiedde om zoo te zeggen enkel ten bate der Waalsche gestichten. Is het niet kenschetsend dat zelfs voor de hoofdnijverheid van Vlaanderen, de textielnijverheid, het Walenland ons vooruit is voor het wetenschappelijk onderwijs in dien nijverheidstak? Oost- en West-Vlaanderen bezitten 35 weefscholen met 644 leerlingen (1903), maar deze scholen, overblijfsels der weinige hulpmiddelen tijdens de crisis van 1847 aangewend, kwijnen: de staatstoelagen beliepen in 1875 reeds 46.106 fr., in 1903 58.791 fr. Deze scholen hebben dus blijkbaar geen aandeel aan de uitbreiding van het middelbaar en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
lager technisch onderwijs, waarneembaar aan de vermeerdering der toelagen voor dit onderwijs besteed, zooals hooger gezegd. Welnu, vòòr een tiental jaren werd te Verviers eene Ecole supérieure des Textiles opgericht, waarvan de begrooting in 1902-1903 99.000 fr. beliep, waaronder 34.337 fr. van den Staat. Men bedenke nu dat de gestichten dezer nijverheid in October 1901 over de drie provinciën van Oost- en West-Vlaanderen en Luik aldus verdeeld waren, de inrichtingen van minder dan tien werklieden niet medegerekend:Ga naar voetnoot(1)
In Oost- en West-Vlaanderen vindt men dus 63.46 t.h. van al de werklieden in de textielnijverheid werkzaam. Gent alleen geeft brood aan 18.800 textielarbeiders of 26.2 t.h., en buiten een paar leergangen aan een of twee nijverheidsscholen wordt er niets gedaan om de technische kennis der bevolking te vermeerderen. Het moet ook gezegd worden dat gemeenten en provincie in Henegouw heerlijk in dezen hunnen plicht verstaan: moet ik even herinneren aan het oprichten van een hoogere nijverheidsschool en museum te Charleroy, voor wiens inrichting het provinciaal bestuur 900.000 fr. uitgeeft? Als men nu aanneemt dat op die 13.000 leerlingen der Henegouwsche nijverheidsscholen, er jaarlijksch 3000 de school verlaten om in de industrie hun bestaan te vinden, dan maakt dit na twintig jaar ongeveer 50.000 werklieden en meesterknechts die optreden als geleerde arbeid. Een waar leger tegenover de weinige duizende Vlaamsche werklieden in den zelfden tijd gekweekt! Men voege daarbij nu: een Technische hoogeschool, bestaande sedert 1836, waarvoor onlangs 1.200.000 fr. voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
materiël en nieuwe gebouwen door de stad Bergen en de provincie uitgegeven werd, en twee hoogere handelsscholen: de Ecole supérieure commerciale et consulaire du Hainaut en het Institut commercial des industriels du Hainaut, beide te Bergen. Men bedenke daarbij nog dat in Henegouw eenheid heerscht voor wat de taal aangaat, Fransch voor alle graden en takken van het onderwijs, dat men daar niets bemerkt van dien scheidsmuur tusschen ontwikkelden en arbeiders, waarvan ik de verderfelijke gevolgen aantoonde, in een vroeger opstel over de sociale rol der technische leiders: ‘Terwijl in andere landen (ten onzent in het Walenland) de gedachten van hoog naar laag dringen, gelijk het zonnelicht tot den bodem van een rivier, om daar het minste plantje te beschijnen, blijft hier alles halverwege steken. Is het dan vreemd, dat de Vlaamsche fabrieksarbeider in een zoo bekrompen gezichteinder gesloten is, en zich niet verheft boven zijn slaafschen arbeid dan om wat uitspanning te zoeken in den drank en de grofste vermaken? Waar geen liefde voor de taal is, is ook geen liefde voor het volk dat die taal spreekt, en geen neiging om het zieleleven van het volk te bestudeeren of te veredelen. Er gebeurt in Vlaamsch-België een schromelijke verspilling aan sociale energie, die verloren gaat of schadelijk werkt, terwijl ze verbazend veel zou opleveren, als ze maar goed bestuurd werd. De gevolgen van dien jammerlijken toestand blijven niet uit; de fabrieksarbeider staat in technisch opzicht niet op de gewenschte hoogte: hij is doorgaans traag en onontwikkeld. Dat weegt op den prijs en vermoeilijkt de mededinging. En eindelijk betaalt de fabrieksarbeider grootendeels voor het gebrek aan doorzicht der technische leiders: de mededinging wordt weer mogelijk gemaakt door het uitkeeren van lage loonen voor een langen arbeidsduur’Ga naar voetnoot(1). Prof. Mac Leod spreekt niet anders: ‘en bezoeken wij in de eerste plaats onze groote nijverheidsgestichten, b.v. de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
groote fabrieken te Gent. Wij zien dat in vele gevallen, Waalsche of vreemde werklieden de beter betaalde plaatsen bekleeden waartoe meer kennis wordt vereischt; die plaatsen ontnemen zij aan evenveel Vlamingen die met zwaarderen arbeid gelast blijven en minder verdienen. Waar de nijverheid nieuwigheden invoert neemt zij zeer dikwijls hare toevlucht tot niet Vlaamsche werkkrachten, omdat de Vlaamsche werklieden meestal met nieuwe doenwijzen onbekend, met moderne vakkennis zeer karig bedeeld zijn.Ga naar voetnoot(1)’ Om uit eigen ervaring te putten, te Baelen in de Kempen heeft de maatschappij La Vieille Montagne een zinkfabriek opgericht: ondanks den goeden wil van de bestuurders kon men er niet toe komen Vlaamsche meesterknechts en geleerde arbeiders te vinden of te vormen: de Vlamingen verrichten daar het grofste werk, het vervoeren van erts en dergelijke karweien. Walen uit de provincie Luik nemen al de best betaalde plaatsen in. Is het wel noodig aan te dringen op de grondige hervorming en degelijke uitbreiding van ons technisch onderwijs, in het Vlaamsch?
* * *
Ik zegde het u reeds, op een ander gebied nog moet er tegenwoordig gewerkt worden om in de wereldmededinging goed figuur te maken. De handelsinrichting mag niet minder op de hoogte zijn dan de technische inrichting. Het is immers niet voldoende te produceeren, de producten moeten hunnen weg vinden bij den verbruiker. En dit gaat in onzen tijd van gemakkelijke verbinding met spoorweg, stoomboot en telegraaf niet meer zoo licht als vroeger. In die gezegende tijden was het immers voldoende goede waar te leveren, om een vasten aftrek te bekomen. Thans baat het niet meer goedkoop en goed voort te brengen, men moet ten eerste in elke waar voortbrengen wat het meest gezocht wordt, en daarna moet men de markt vinden om te verkoopen. De handels- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
man gelijkt den reiziger in een sneeuwstorm: voor de een als voor de andere is het stil blijven staan een wisse dood. Dit alles maakt op handelsgebied een methodische doenwijze onontbeerlijk. Vooral in een land met een handelsbeweging als België. Na de scheuring met Nederland was onze handel tot het onbeduidende vervallen; in 1831 bedroeg de in- en uitvoer 202 millioen frank. In 1904 beliep het cijfer van onzen algemeenen handel de fabelachtige som van 8.276 millioen frank. Wij zijn de vijfde handelsmacht van de wereld en streven landen als Rusland, Oostenrijk-Hongarije en Italië voorbij. Door vergelijking van het cijfer van den bijzonderen handel der voornaamste landen, in 1884 en 1904, dus in eene tijdruimte van twintig jaar, bekwam ik den volgenden uitslag: Tusschen 1884 en 1904 vindt men voor
Onze bijzondere handel is gestegen in deze twintig jaar van 2,763 millioen (1884) tot 4,965 millioen (1904). Iedereen heeft van de verbazende economische ontwikkeling van het Duitsche Rijk gehoord, welnu onze uitvoer bedraagt, zooals men hooger ziet, een grootere percentage dan die van het steeds aangehaalde Duitschland. Uit de vermelde cijfers blijkt ook wat zich meer en meer afteekent: Engeland en vooral Frankrijk zijn op nijverheids- en handelsgebied aan het zinken. En de oorzaak is juist het gebrek aan die hoofdvereischte hooger opgegeven: op handelsgebied mag men niet rusten ‘Frankreich hat keine Itinitiative: es ist zufrieden mit dem Abglanz früherer grösserer TatenGa naar voetnoot(1).’ ‘England, das auf eine industrielle Vergangenheit zurückblickt und sich doch von allem | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
abwendet, was einer Wechsel bedeutet und festhält an den Einrichtungen der Väter...Ga naar voetnoot(1)’ Duitschland en Amerika hebben Engeland ingehaald en Frankrijk achteruit gedrongen, omdat zij dit initiatief in handelszaken bezaten en niet minder omdat zij wetenschappelijk te werk gingen. Wat sir Norman Lockyer, met ietwat overdrijving, maar met veel waarheid, in zijne toespraak over de rol van het verstand in de geschiedenis (Brain-power in history) aldus uitdrukt ‘we are suffering because trade no longer follows the flag as in the old days, but because trade follows the brains.’ De Duitsche handel nam als uitgangspunt zijner uitbreiding over den aardbodem die methodische doenwijze, vrucht van kennis en overleg, vrucht van de brains toegepast op de handelszaken. Daaraan is de reusachtige vooruitgang van dit land toe te schrijven. Maar om zoo methodisch te werk te gaan zijn goede wil en orde niet voldoende, kennis is hier onontbeerlijk. Men is immers allengs tot de overtuiging gekomen dat tot het opleiden van een beslagen handelsman wetenschappelijke vorming zoo noodig is, als voor elk ander liberaal beroep. In dit opzicht verliest de verouderde stelling, dat men de handelszaken enkel al doende, door de practijk leert, gestadig veld. Door het ingewikkeld economisch leven van onzen tijd is de handel een wetenschappelijk vak geworden dat veel studie vergt. Dit werd al vroeg ingezien in de twee landen, waar men juist op handelsgebied de meeste voortvarendheid aan den dag legt, in Duitschland en in de Vereenigde Staten van Amerika. Zoo ontstonden in Duitschland de handelshoogescholen van Leipzig, Francfort, Keulen en Berlijn (October 1905), nevens talrijke middelbare handelsscholen en handelscursussenGa naar voetnoot(2). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Amerika vindt men niet minder dan 5040 handelsscholen met 226.400 leerlingen; 67 dezer scholen zijn aan universiteiten gehecht en tellen 8.600 studenten. De school van Chicago is een toonbeeld van inrichting en is van alle deskundigen wel bekend.Ga naar voetnoot(1) Zelfs het in zake speciaal onderwijs zoo verachterde Engeland heeft voor weinige jaren een handelsfaculteit te Manchester zien ontstaan. Hier te lande bleef men ook niet werkeloos. Het in 1852 opgerichte Handelsinstituut van Antwerpen behield het monopolie van het handelsonderwijs schier gedurende een halve eeuw. Twee stroomingen werkten samen om dat onderwijs een nieuw leven in te gieten. Eenerzijds de uitbreiding van het economisch leven, de voortdurende groei der nijverheid, voor wie het vinden van nieuwe uitwegen een levenszaak is, anderzijds de vorming der handelswetenschap en het voorbeeld van Duitschland en Amerika. Door deze dubbele beweging gestuwd, ontstonden in Belgie zeven nieuwe hoogere handelsscholen. Twee danken hun oprichting aan het initiatief der groot-industriëelen in de twee voornaamste nijverheidscentra van het Walenland; Luik (1898) en Bergen (1899). Verder werden drie scholen gehecht aan vrije gestichten van middelbaar onderwijs: St-Ignatius, Antwerpen (1900), St-Louis Brussel (1897), St-Joseph, Bergen (1899). Als in 1897 aan de Staatshoogescholen van Gent en van Luik een begin werd gemaakt met hooger handelsonderricht, bleven de vrije hoogescholen van Brussel en van Leuven niet in gebreke hetzelfde te doen. De Vrije Universiteit van Brussel heeft in October 1904 het handelsonderwijs naar het voorbeeld der eerste Duitsche en Amerikaansche scholen heringericht en aldus tot een tot nog toe in Belgie ongekende hoogte opgevoerd. Voor wat de handelsinrichting betreft, hebben wij dus de oevers der empirie verlaten. Dat deze verandering beant- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
woordde aan een werkelijk gevoelde behoefte bewijzen de cijfers: meer dan 800 studenten leggen zich thans in de hoogergemelde gestichten toe op het wetenschappelijk aanleeren van het handelsvak. De koloniale beweging sedert 1880 voor goed aan den gang, schijnt de slapende krachten der Belgen te hebben gewekt. Zoodat men tegenwoordig te allen kant hoort spreken van de Belgische economische uitbreiding (expansion belge). En niet het minst door den genialen economist Leopold II, wiens streven met roemenswaardige aanhoudendheid sedert jaren deze leer aanpredikt en, waar doenlijk, met woord en daad bevorderde. Meermaals drukte onze Koning de meening uit, dat het Belgische jonge geslacht moest opgeleid worden om den wereldrol te spelen, die ons schijnt weggelegd door 's lands ontwikkeling op nijverheids- en handelsgebied. Zoo werd door hem het plan ontworpen eener Wereldschool (te Tervuren op te richten) waar de jongelingschap zich zal toeleggen op de studie der vreemde landen, van het standpunt van nijverheid, handel en economie. Deze école mondiale volledigt op gelukkige wijze ons systeem van hooger handelsonderwijs. Hier wordt zeker met zooveel methode gewerkt, als wanneer het gold de stichting van een rijk in Afrika, de Congo-Vrijstaat, maar even daar als hier, als in alle dergelijke Belgische ondernemingen, moet het betreurd worden dat er zoo weinig rekening wordt gehouden met de taal der Vlamingen. Dat de rechtmatige belangen van meer dan de helft van het Belgische volk, met geene andere taal als het Nederlandsch, daaronder lijden, spreekt van zelf. Rechtstreeks brengt misprijzing of verwaarloozing der taal van de meerderheid nadeel, niet enkel aan de taal als cultuurmiddel, maar ook aan het volk dat die taal spreekt: het wordt den eenvoudigen Vlaming onmogelijk gemaakt langer in onze handelswereld op te klimmen boven het allerlaagste werk. Vervlaamsching van den handel is dan ook ten zeerste gewenscht. De Vlamingen zelven hebben aan de verwaarloozing der Vlaamsche taal als handelstaal niet weinig schuld en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
deelen met de overheden de verantwoordelijkheid van dien toestand. Wij zijn op handelsgebied in een kringloop, waar slechts uit te geraken is door het durven van de handelaars geholpen door de met België handeldrijvende of in België verblijfhoudende Nederlanders. Vlaamsch-Nederlandsche Kamers van Koophandel zouden kunnen de kern worden van de beweging tot vervlaamsching van den handel. De Staat, door de openbare meening in die richting tot handelen gedwongen, zou ook het zijne kunnen bijdragen door een geheele of gedeeltelijke vervorming van het thans be staande Fransch handelsonderwijs. Al de particuliere handelsscholen, waarvan hooger spraak, genieten van den Staat ruimen finantiëelen onderstand (6 tot 12 duizend frank voor elke school). Behalve voor zijn eigen scholen, het handelsinstituut van Antwerpen en de universitaire afdeelingen, is het plicht voor den Staat te zorgen dat deze scholen het meest mogelijke nut afwerpen, wat met het thans overal bestaande leerplan zeker niet het geval is. Hier zoowel als voor het technisch onderwijs is de eenheid van taal, voor alle trappen van onderwijs, van overwegend belang voor de economische opvoeding van het volk. Immers al het scheepverkeer geschiedt langs het Vlaamsche land en dit verkeer bedroeg in 1903, 56.4 t.h. van den invoer en 58.6 t.h. van den uitvoer. Zeker is de handel, bijzonder de grootgandel in onze havensteden niet gansch, zelfs niet voor het grootste gedeelte in Vlaamsche handen. Te Antwerpen, waar zoovele nieuwe Engelsche en vooral Duitsche handelshuizen de oude Antwerpsche firma's in den wereldhandel verdrongen is dat zeker het geval: wetenschappelijk gekweekte handelaars, een degelijke nationale handelsvloot en een met echt nationaal-vlaamschen geest bezielde bevolking, het moet alles samenwerken om hier verandering te brengen ten bate van de duurbaarste Vlaamsche belangen.
* * *
Een nationale handelsvloot, zegden wij terecht. Daar ook kan de handelsinrichting nog veel verbeterd worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Is het Belgisch handelscijfer hoog, onze handel wordt grootendeels met Europa gedreven. In 1904,, stond de percentage der verschillende werelddeelen voor den bijzonderen handel als volgt:
Onder de Europeesche landen zijn het natuurlijk onze onmiddellijke geburen waarmede het meest zaken wordt gedaan. In 1903, was de percentage voor de vier omliggende landen als volgt:
De beteekenis van deze cijfers valt niet te loochenen: zij hebben als oorzaak onze onvoldoende handelsvloot. Veel waren op Engelsche en Duitsche schepen vervoerd met bestemming naar Engeland, Duitschland en Nederland vinden in werkelijkheid hun weg in de overzeesche bezittingen. Deze landen verkoopen aldus onze waren onder hunnen naam: wij verliezen daardoor én het voordeel der reklaam voor eigen producten én dat van het zeevervoer. Op 100 millioen frank jaarlijks aan vracht besteed komen er 97 in den zak van vreemde reeders. De Belgische buitenlandsche handel hangt dus feitelijk af van den goeden wil zijner mededingers op handels- en nijverheidsterrein. Op dezen misstand, die op den duur onze handelspositie moet bedreigen, kan niet genoeg nadruk gelegd worden. Dit was ook de reden waarom in de behandeling der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
scheepvaart, deze specifiek-Vlaamsche nijverheid, eene kentering ten goede in de laatste jaren ontstond. Een vraagstuk van overwegend belang voor de Vlamingen en voor hunne toekomstige staatkundige en economische positie in de Belgische huishouding: met de ontworpen uitbreiding der haven en de aanstaande uitbating der Kempische koolmijnen, wordt Antwerpen voor goed het centrum van het Belgisch economisch leven. Van groot gewicht is insgelijks onze zeevisscherij, die tweede specifiek-Vlaamsche nijverheid, zoo verwaarloosd evenals de scheepvaart, door de Belgische Regeeringen waarmede de Vlamingen sedert 1830 gezegend werden. Doch de tijd ontbreekt om met eenige ruimte deze vraagstukken te bespreken. Ik ben hier wel verplicht u naar mijn vroegere opstellen over deze gewichtige punten der Vlaamsche huishouding te verwijzenGa naar voetnoot(1). Slechts met een enkel woord en om de zaak even te vermelden, zal ik wijzen op de bedrijvigheid die nog steeds blijft de hoofdfactor van ons Vlaamsch economisch systeem, op den landbouw en veeteelt. Naar de landbouw-optelling van 1895 waren er personen in den landbouw-bedrijving:
Op 100 inwoners in den landbouw bedrijving worden er gevonden in de provincie Antwerpen 16, Brabant 17, West-Vlaanderen 25, Oost-Vlaanderen 23, Henegouw 13 en Luik 11. Onlangs heb ik met cijfers bewezen dat voor het wetenschappelijk landbouwbedrijf de Vlaamsche provinciën de meest verachterde zijn. De gansch Fransche inrichttng van het wetenschappelijk landbouw-onderwijs draagt daarvan de schuld, want de schranderheid, de werklust en de spaarzaam- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid onzer Vlaamsche boeren zijn van ouds bekend. Een degelijk Vlaamsch landbouw-onderricht zou onze landbouw-productie met tientallen millioenen kunnen vergrooten en welvaart brengen, waar veel onzer landbouwers thans een schriel bestaan vinden. Meer dan ooit kan men hier niet genoeg herhalen: taalbelang is ook stoffelijk belang.Ga naar voetnoot(1)
* * *
En daarmede ben ik den kring onzer Vlaamsche economische bedrijvigheid met haastigen tred, soms zelfs op een drafje, rondgegaan. En overal staan wij voor deze waarheid: taalbelang en stoffelijk belang, als men de zaken van nabij beschouwt, komen op één lijn te staan. Deze twee belangen zijn één, want de taal is het eenig middel tot verspreiding van het onderwijs: het lager en het speciaal onderwijs, van welke soort ook. Ge ziet het, de noodzakelijkheid van een hooger technisch, een hooger handels-, een hooger landbouwonderwijs zit om zoo te zeggen organisch ineen met onze stoffelijke behoeften. Niet op willekeurige wijze zette ik in een mijner laatste opstellen, over den Vlaamschen landbouw, de gedachte vooruit dat de Vlaamsche Hoogeschool, die eens de bekroning zou zijn der Vlaamsche Beweging, uit zeven faculteiten zou bestaan: twee voor zuivere wetenschap: 1o wijsbegeerte en letteren, 2o wetenschappen, en vijf voor toegepaste wetenschap: 3o rechten, 4o geneeskunde, 5o technische wetenschappen (zooals de faculté technique aan de Staatshoogeschool te Luik sedert 1893, maar te Gent voor burgerbouw en mijnen), 6o sociale en handelswetenschappen (zooals de faculty of Commerce te Manchester en te Chicago), 7o landbouw en veeartsenijkunde. Zulke inrichting, voegde ik er bij, zou leiden tot de harmonische ontwikkeling van al de Vlaamsche krachten op intellectueel en op stoffelijk gebied.Ga naar voetnoot(2) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zullen wij nu wachten totdat ons van staatswege dit hooger technisch, handels- en landbouwonderwijs geschonken wordt? Neen, niet waar. Want dan loopen wij de kans intusschentijd economisch zoodanig achteruit te gaan, dat er haast geen reden meer zou bestaan om het nog in te richten. Hier zooals in de biologie geldt de regel: la fonction crée l'organe. De behoefte moet eerst dringend bestaan. Wat zouden wij uitrichten met volkomen Vlaamsche ingenieurs of handelaars (handelaars vooral, want ingenieurs en landbouwkundigen zouden nog wel dadelijk een arbeidsveld vinden) indien er geen voldoende vraag naar is? Wij zullen dus gelijktijdig moeten bewerken de vervlaamsching der nijverheid, de vervlaamschingvan den handel. Daartoe zie ik maar een practisch overal doorvoerbaar middel: dat de Vlamingen zich gaan bekommeren, methodisch bekreunen om onze stoffelijke belangen. Dit kan geschieden: 1o door bespreking en bestudeering dier belangen in de bestaande vereenigingen, zooals ik thans de eer heb te doen in uw midden, 2o ofwel in daartoe opzettelijk opgerichte vereenigingen. Waarom zouden de belangstellenden in den landbouw, in de zeevisscherij, in de scheepvaart (men denke aan eene Vlaamsche Ligue maritime belge!) zich niet bij elkander aansluiten? Moest men vreezen aldus te veel de krachten te splitsen, welnu men richte dan één bond op ter studie van al onze stoffelijke belangen. Ik koester het plan weldra in het Algemeen Nederlandsch Verbond een voorstel in te dienen tot benoeming eener Commissie der Vlaamsche stoffelijke belangen, die na grondig onderzoek van den toestand zou doen voor de economische vraagstukken van den Nederlandschen stam in België wat de Vlaamsche Commissie van 1856 verrichtte voor de taalbelangen: het formuleeren van een economisch programma voor de Vlaamsche beweging. De Vlaamsche beweging is immers geen uitsluitend letterkundige beweging, noch minder een beweging van lief- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebberende archeologen of folkloristen, het is een cultuurbeweging, in den hoogsten zin van het woord, een sociale beweging. Zij wordt nog grootendeels geleid door menschen die - eere aan de uitzonderingen - niet genoeg doordrongen zijn van de eischen van het moderne leven. Vele Flaminganten beperken hunnen gezichteinder alleen tot schoonheid, litteraire schoonheid. Dit is zeer wel, maar dit is toch maar ééne zijde tusschen de vele zijden van ons volksbestaan. Spreekt men hen van nijverheid en economie dan halen zij minachtend de schouders op en verklaren geen begrip te hebben van cijfers. Zij vatten niet het nauw verband tusschen techniek en volkswelvaart; zij zien niet in dat hun letterkundige arbeid gesloten werk blijft voor hun volk, zoolang dat volk geen ordentelijk bestaan kan genieten - door meer algemeen en technisch onderwijs, meer loon, minder werkuren. Laat de dichters en prozaschrijvers de gouden draad spinnen, die ook in ons bestaan moet gevlochten zijn; maar, laat ons, prozamenschen indien men wil, technici en economisten, zorgen voor de materiëele zijde van ons volksbestaan: nuchterheid en idealisme staan hier niet vijandig tegenover elkander. Het zijn gekende waarheden, die ik hier verkondig, en toch is het besef in velen nog klein, dat deze waarheden - al worden ze theoretisch erkend - practisch moeten worden dóorgevoerd. Want reeds vroeg moet gezaaid worden, wat men later zal willen oogsten. Onze nijverheid, onze handel, onze scheepvaart, onze landbouw, onze visscherij vergen evenveel van ons. Ik eindig: De toekomst behoort aan die beschaving welke het best de vraagstukken van den tijd weet op te lossen. die de kunst verstaat om al de krachten van het volk dienstbaar te maken tot harmonische ontwikkeling van het geheele volksleven, die ook weet alle slapende energiën te wekken en te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
benuttigen voor de verdere uitbreiding en instandhouding van die beschaving. Zoo verkondigt luide alles rondom ons dat hooge geestescultuur niet meer volstaat om de nationale welvaart te verzekeren, dat gansch andere machtige factoren daartoe noodig zijn. De economie beheerscht thans alle andere machtsverhoudingen. ‘Nicht im Kampfe der Völker, sondern in saurer Arbeit um des Lebens Notdurft haut sich ein Volk seine Heimat auf.’Ga naar voetnoot(1) Laat ons hopen dat de leiders der Vlaamsche Beweging dit gaan inzien, en alzoo de werkelijk goede herders worden, die ons helpen dat hoog en nuttig programma voor ons volk verwezenlijken. Mannen der daad, mannen doordrongen van de werkelijkheid, zonder echter de voeling met het ideale te verliezen, zijn bij ons van noode: dan zal de wereld ons strijdvaardig vinden. Wij, die ons bestaan als Vlaamschsprekend volk steeds bedreigd zien, hebben er alle belang bij, economisch sterk te zijn. De Vlaamsche Beweging is niet op te lossen langs sentimenteelen weg, maar kan enkel langs economischen weg haar einddoel bereiken. In de laatste jaren, heeft men, doelende op het meer en meer zich toeleggen op de wetenschap in de landstaal, gesproken van nieuwe wegen. Er zijn nog andere nieuwe wegen te bewandelen overigens evenmin nieuw als de wetenschappelijke, voor wie de Vlaamsche Beweging in hare ontwikkeling nauwkeurig volgt. Maar nieuw zijn deze wegen toch in dézen zin: dat er vroeger geen spraak was van methodische, van stelselmatige bedrijvigheid. Welnu, die nieuwe wegen, die ik gaarne de Vlamingen zou willen zien betreden, worden samengevat in de leus waar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede ik mijn Neerlandia-bijdrage in het Vlaanderen-nummer sloot: Nieuwe wegen, ook op technich-economisch gebied! Ik hoop heden avond nog scherper dan vroeger omlijnd te hebben wat ik daarmede bedoelde. En die economische richting, die voortaan voor onze Beweging, voor het behoud van onzen stand gevorderd wordt, dringt zich op met meer kracht dan ooit sedert de ommekeer door het Kempisch koolbekken in de Vlaamsche volkshuishouding gebracht, en stelt ons eigenlijk voor de vraag: to ment or to end, veranderen of verdwijnen. Lodewijk de Raet. |
|