De Vlaamsche Gids. Jaargang 1
(1905)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gezondheidstoestanden onder de Vlaamsche vlasspinners.Wanneer het vlas na een eerste bereiding op het land in de machinale spinnerij aankomt, ondergaat het daar eerst verschillende bewerkingen, vooral om het te ontdoen van de vele onzuiverheden welke het bevat. Daartoe wordt het gehekeld, d.i. herhaaldelijk gekamd, daarna uitgerekt en in strooken gelegd, dan bewerkt met heet water en eindelijk op groote door stoom verwarmde cylinders gedroogd. Onder den vorm van afgewogen pakken wordt het dan aan de weverij afgeleverd. De onderscheiden werkplaatsen welke tot een vlasspinnerij behooren, dragen den naam van hekelzalen, appreteer- of preparatiezalen, dan de lokalen waarin het eigenlijke spinnen plaats heeft, de natspinzalen waarin het vlas bewerkt wordt tot doorloopenden draad, de kaarderijen, de haspelkamers en de droogzalen. De voornaamste vlasbewerkers zijn Engeland met 1.800.000 spillen, Frankrijk met 600.000, België met 200.000, Oostenrijk met 340.000 en Duitschland met 280.000 spillen. In België is de vlasindustrie hoofdzakelijk gelocaliseerd in Vlaanderen. Op de 200.000 spillen bezit er Gent alleen 180.000. Meer bepaaldelijk zal er hier kwestie zijn van de toestanden in de Vlaamsche vlasspinnerijen. Men weet lang dat de gezondheidstoestanden in deze inrichtingen te wenschen overlaten, in 't bijzonder ten opzichte van de luchtverversching. Met het oog hierop werd in 1892 de arbeidsduur verkort, en gebracht tot een maximum van 11 1/2 uren voor de arbeidsters van 13 tot 21 jaar, alsook voor de kinderen van 13 tot 16 jaar; tot een maximum 6 uren voor de kinderen beneden 13 jaar. In zekere werkplaatsen, in de hekelzalen namelijk werd de toegang aan jongens van minder dan 14 jaar totaal ontzegd. Den waren toestand hebben wij eerst leeren kennen uit het onderzoek ingesteld in 1895 op last van het Belgisch ministerie van Arbeid.Ga naar voetnoot(1) Wat den doorslag gaf tot het instellen van dit onderzoek, waren de onthullingen gedaan door geneesheeren omtrent de kindersterfte onder de vlasarbeiders. Deze cijfers zijn nl. zeer hoog voor arbeidsters van de natspinzalen, in Vlaanderen in navolging van de Fransche benaming steeds ‘natte con- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tinu's’ geheeten: 62 pct. van de kinderen dezer arbeidsters bezwijken voor den ouderdom van 5 jaar. Omtrent de uitslagen van dit onderzoek willen wij hier een en ander mededeelen. Eigenaardig mag het heeten, dat de beginselen welke daarbij werden in acht genomen, bij de verschillende politieke partijen slechts instemming hebben ontmoet, zoodat de onpartijdigheid der commissie daardoor boven alle verdenking komt te staan. In een land als het onze waar de politieke hartstochten tot een zoo hoogen graad van heftigheid zijn opgedreven, is dit een punt van gewicht.
* * *
De oorzaken van het ongezonde karakter van de spinnerij worden door den heer Glibert, den dokter die met het onderzoek belast was, aldus omschreven: 1o de afmattende werking van de lucht voornamelijk in de natspinzalen, warm en vochtig tegelijkertijd; 2o het overvloedig opvliegen van stof. De hygiënisten hebben lang het gevaar aangetoond van het verblijf in een vochtige en terzelfdertijd warme lucht. Een ander bezwaar in de genoemde werkplaatsen is, dat van de sneldraaiende klossen van welke het garen afrolt, gestadig op de arbeidsters water wegspat. Haar kleederen zijn dan ook meestal doornat, waarbij nog komt het overvloedige zweeten. Aldus komen zij, bij het staken van den arbeid, in de open lucht en dus, zonder overgang, in een temperatuur welke niet zelden 20 à 25 graden lager is dan die in de werkplaats. Allerlei ziekten loopen de werksters daarbij natuurlijk op, vooral maagstoringen en bloedarmoede. Bloedarmoede werd geconstateerd in de verhouding van 40 pct. van het totaal der arbeidsters. Wagens het aanhoudend staan komen aderspatten veelvuldig voor, terwijl de vochtige kleeren vaak aanleiding geven tot rheumatische aandoeningen. Ook aan huidziekten, o.a. aan eczema, zijn deze arbeidsters meer blootgesteld dan andere. Erger nog werkt het stof, dat steeds overvloedig uit het vlas opstijgt, meer bepaaldelijk in de hekelzaal. Borstziekten, ten gevolge van dit stof, zijn onder de hekelaars zeer gewoon; de kwaal treedt echter vaak eerst op lateren leestijd te voorschijn en bereidt het terrein voor longtering. Dr. Arlidge, een autoriteit op het gebied van beroepsziekten, verklaart dat de hekelaar meestal niet ouder wordt dan 45 jaar. Zoo overvloedig is dit stof, dat de arbeiders zich vaak bevinden in een groote wolk. ‘Een vrouw, schrijft dr. Purdon die van haar 18, 19 jaar af gewerkt heeft in de kaarderijen, begint reeds te vervallen op dertigjarigen leeftijd: de gemiddelde levensduur voor deze arbeidsters is niet hooger dan 45 jaren.’ Elders, in de droogzalen bv., vliegt wel is waar minder stof, doch de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hitte is er steeds groot, zoodat men zich onder den arbeid vaak van de bovenkleeren ontdoet. De keelaandoeningen welke men daarbij krijgt, leiden vaak tot erger.
* * *
Zoover wat de volwassenen betreft. Het behoeft wel geen betoog, dat een bevolking, in dergelijke verhoudingen werkende, in zeer ongunstige omstandigheden verkeert om kinderen te verwekken. Bij de beroepsziekten komt dan nog het onder onze bevolking woedende alcoholisme, met al de bekende gevolgen. De werksters bezoeken meestal nog de fabriek, wanneer zij reeds in gevorderden staat van zwangerschap zijn. Talrijke andere hebben, reeds in haar jeugd, wegens ziekelijkheid de werkplaats moeten vaarwel zeggen en brengen later, ten gevolge van de aldaar opgedane algemeene verzwakking, slechte ten halve levensvatbare kinderen ter wereld. Met deze laatste categorie van vrouwen heeft zich de commissie van onderzoek niet kunnen bezighouden. Omtrent de sterfte bij de kinderen der werksters evenwel zijn wezenlijk treurige cijfers aan het licht gekomen. Ondervraagd werden 2599 moeders, die het leven hebben geschonken aan 6312 kinderen. Hiervan zijn bezweken, voor den ouderdom van 5 jaar: 3254 of 52 pct. De algemeene sterfte onder de kinderen van minder dan 5 jaar in geheel het Rijk, voor de periode 1891-1900 was slechts 24 pct. Er sterven dus ruim tweemaal meer kinderen bij de vlasbewerkers dan bij het overige peel der bevolking. Omtrent deze 3254 gestorven kinderen nog het volgende:
Misgeboorten zijn alweer talrijker bij de vlasarbeidsters, namelijk in de verhouding van 6,34 pct. tegen 4.5 voor het geheele Rijk. Voor een deel is deze hooge kindersterfte te wijten aan het gebrek aan moederlijke zorg. Meestal wordt de arbeid hervat reeds kort na de bevalling, en de daaruit voortgesproten plotselinge verandering in de voedingwijze van het kind, werkt reeds schadelijk. De zuigeling moet weldra de moedermelk derven en wordt gevoed met moeilijk te verteren broodpap of met de zuigflesch, terwijl hij grootendeels wordt overgelaten aan de zorg van een dienstvaardige buurvrouw of zelfs van een kind. Het kind bezwijkt dan ook zeer dikwijls aan maag- en darmontsteking of anders aan aandoeningen der ademhalingsorganen.
* * * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kindersterfte is niet dezelfde vooralle klassen van vlasarbeidsters. Zij houdt nl. gelijken tred met het ongezond karakter van het werk in de onderscheidene werkplaatsen. In deze donkere lijst komen vooraan de arbeidsters in de stofkaarden met 54 pct., daarna die der natspinzalen met 53; onder de arbeidsters in de appreteerzalen is de kindersterfte 51, bij die der haspelkamers 45 pct. De oorzaken dezer toestanden hebben wij te zoeken niet alleen in den aard van den uitgeoefenden arbeid. Wel echter ook in het geslacht en in den leeftijd der arbeiders. Ondervraagd werden te Gent over het geheel 12.275 arbeiders.
De drie eerstgenoemde bewerkingen gelden voor de ongezondste: zij nemen 6811 werklieden in beslag of 55 pct. van het totaal der vlasarbeiders. Daaronder komt voor de vrouwen een cijfer van 4598 of 67 pct. De vlasnijverheid wordt dus voor meer dan 2/3 uitgeoefend door vrouwen. Ziehier nu een en ander over den ouderdom der arbeiders. De gemiddelde leeftijd der vlasbewerksters in Vlaanderen is 22 jaar, 9 maanden, 8 dagen; die der vlasbewerkers 27 jaar, 5 maanden, 2 dagen. Van de mannelijke werklieden zijn er 47 pct., van de vrouwelijke werklieden 49 pct. minder dan 20 jaar. Nog geen 20 jaar tellen 1179 van de 1583 werklieden der hekelzalen (dus 74 pct.); 203 van de 601 stofkaardewerkers; 2622 van de 5627 arbeiders der natspinzalen. In de drie ongezondste werkplaatsen zijn er 58 pct. der arbeiders minder dan 20 jaar. De gemiddelde leeftijd op welken de arbeid aangevangen werd, is voor de mannen 15 jaar, 11 maanden, 3 dagen; voor de vrouwen 13 jaar, 4 maanden, 1 dag. De zwakkere vrouw begint dus den arbeid vroeger. Doch dit gemiddelde cijfer geeft nog geen kijk op de volle werkelijkheid. Om een helder beeld te krijgen van den toestand moet men onderzoeken op welken leeftijd de werkman in de fabriek kan worden aangenomen en werkelijk aangenomen is geworden. Welnu, van de 12,275 ondervraagde werklieden zijn er 4409 die begonnen zijn tusschen 12 en 14 jaar (1399 jongens en 3010 meisjes); 3144 tusschen 10 en 12 jaar (607 jongens en 2537 meisjes); 674 tusschen 8 en 10 jaar (196 jongens en 478 meisjes); en zelfs 259 voor zij 8 jaar oud waren (46 jongens en 213 meisjes). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ziedaar de cijfers voor de geheele provincie. Voor de stad Gent zijn zij al niet gunstiger. Aldaar betraden de fabriek, voor zij 12 jaar telden, 27 pct. van de mannelijke, en 39 pct. van de vrouwelijke arbeidersbevolking. In de bij uitstek ongezonde natspinzalen zijn de verhoudingen als volgt: 2228 begonnen voor twaalfjarigen leeftijd (of 53 pct.); 1733 begonnen tusschen 10 en 12 jaar; 320 begonnen tusschen 8 en 10 jaar; 175 begonnen voor 8 jaar. Dus 295 van de Vlaamsche vlasarbeiders, en onder deze 175 in de natspinzalen, werden reeds te werk gesteld voor zij acht jaren telden. Het beoordeelen van dezen toestand laat ik liever aan den lezer zelf over. * * * Zooals wij zagen zijn ruim 2/3 van de vlasarbeiders, in de gevaarlijkste lokalen werkzaam, vrouwen, en op zeer jeugdigen leeftijd, vaak nog als kind, hebben zij dus den arbeid aangevangen. Het onderzoek naar de toestanden der vlasindustrie heeft dan ook aan 't licht gebracht dat de algemeene gezondheid onder de vrouwelijke fabrieksbevolking aanmerkelijk slechter is dan onder de mannelijke. Van deze laatste verkeerden in volkomen goeden gezondheidstoestand 80 pct., van de vrouwelijke bevolking slechts 65 pct. Niet alleen komt dit hieruit voort dat de vrouw in de vlasspinnerijen het ongezondste gedeelte van den arbeid verricht; in werkelijkheid blijkt zij minder geschikt te zijn tot het fabriekswerk, terwijl zij daarenboven ook jonger de fabriek betreedt dan de man. Het ligt voor de hand dat de nadeelige invloed zich scherper moet doen gevoelen bij den nog niet behoorlijk ontwikkelden mensch, en deze gevolgtrekking wordt door de cijfers gestaafd. Onder de mannen die begonnen te werken voor twaalfjarigen leeftijd, verkeerden in goede gezondheid 79 pct. Onder de vrouwen slechts 60 pct. Onder de mannen die begonnen na twaalfjarigen ouderdom, verkeerden in goede gezondheid 81 pct. Onder de vrouwen slecht 69 pct. Hoe ouder het kind de fabriek betreedt, des te meer kans heeft het om later gezond te blijven. Dit laat zich wel vermoeden, doch het heeft zijn gewicht dit in cijfers te zien uitgedrukt. Deze stijgen bij de mannelijke bevolking van 76 (arbeid aangevangen voor 8 jaar) tot 87 (voor 22 jaar); bij de vrouwelijke bevolking, van 47 tot 74 pct. De afstand is, zooals men ziet, vooral groot bij de vrouw. Uit de cijfers blijkt nogmaals dat de zeer jong aangevangen fabrieksarbeid bij de vrouw meer schade aanricht dan bij den man. Doorloopend blijkt de gezondheidstoestand bij de vlasarbeidsters minder gunstig te wezen dan bij haar mannelijke vakgenooten. De volgende tabel stelt dit feit in een helder licht: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij beschouwen thans alleen de werklieden, welke begonnen zijn voor 12 jarigen leeftijd. Op 100 vrouwen van minder dan 20 jaar, welke de fabriek betraden voor zij den leeftijd bereikt hadden van 12 jaar, bevonden zich 59 gezonden, doch 69, onder diegenen, die de fabriek betraden na 12 jarigen leefiijd; voor de vrouwen van 20 tot 30 jaar zijn de beide cijfers respectievelijk 59 en 68; van 30 tot 40 jaar, 60 en 67; van 40 tot 50 jaar, 67 en 68. Uit al deze cijfers blijkt, dat de werkster, die op meer gevorderden leeftijd begon, er steeds beter aan toe was. De stad zelf is hierbij al weer in slechter omstandigheden dan het platteland. Men telt onder de Vlaamsche mannelijke vlasbewerkers 81 pct. werklieden in gezonden toestand (stad en land bijeengenomen). Het platteland alleen telt er echter 86, de stad slechts 78. Onder de vrouwen zijn de drie cijfers respectievelijk in 't algemeen 65; het platteland alleen 79, de stad alleen 63. De invloed der landlucht treedt hierbij duidelijk te voorschijn.
* * *
De toestand is vooral bedroevend voor de arbeiders van de als ongezond geldende werkplaatsen. In alle afdeelingen zijn er ten minste 76 pct. gezonden; in de natspinzalen daalt dit cijfer echter tot 57. In geen afdeeling werd ‘bepaald slechte gezondheidstoestand’ geconstateerd in hooger verhouding dan 1.55 pct.; doch in de natspinzalen stijgt het percentage tot 3.14. In deze afdeeling zijn de werksters beneden de 20 jaar in gunstiger gezondheidstoestand dan later: beneden de 20 jaar 67 gezonden, tusschen de 20 en 30 jaar 64 gezonden tusschen de 30 en 40 jaar 63 gezonden. De natspinzalen tellen de meeste werksters onder de 20 jaar. Op dien leeftijd beschikt de natuur over haar volle kracht, en biedt het best weerstand aan de schadelijke invloeden. In dezelfde werkplaatsen blijven ook de werksters met de meeste snelheid weg, zoo zeer zelfs, dat de vrouwelijke werklieden aldaar niet talrijker meer zijn dan 2,62 pct. Zij blijven weg wegens ziekte of opgedane kwalen, niet omdat zij huwen of een huishouden inrichten. Ziehier het bewijs: 54 pct. begonnen voor zij 13 jaren telden, en 53 pct. zijn gehuwd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* * *
Uit al deze cijfers blijkt, hoe weinig bevredigend de toestanden zijn waarin de Vlaamsche vlasarbeiders verkeeren. Zelfs bij diegenen, werkzaam in de lokalen waar lompen gesorteerd worden - een bij uitstek ongezonde bezigheid - staan de vlasarbeiders nog in het nadeel. Onder de lompensorteerders verkeeren er 88 pct. van de mannelijke en 79 pct. van de vrouwelijke werklieden in goeden gezondheidstoestand, bij de vlasarbeiders slechts resp. 79 en 73 pct. Van de 12.275 ondervraagde werklieden, vielen er ziek. binnen een bepaalde tijdruimte, 48 pct. van de mannen en 52 pct. van de vrouwen. Deze cijfers zijn gebaseerd op de verklaring der werklieden zelf en de controle met de registers der patroons bewijst, dat deze getallen veeleer te laag dan te hoog zijn. Werkloosheid wegens ziekte kwam voor gedurende 1.57 dagen per jaar en per man, gedurende 3.53 dagen per jaar en per vrouw. En wanneer men nu deze algemeene cijfers vergelijkt met den toestand der stad Gent alleen - 1.73 per man, 3.93 per vrouw - dan komt men men tot de slotsom, dat de arbeider in de stad er alles wel beschouwd nog erger aan toe is dan de arbeider op het land. De oorzaak hiervan heeft men te zoeken in de woningtoestanden die, zooals men weet, in de grooter agglomeraties beslist ongunstiger zijn dan op de dorpen.
***
De conclusie ligt voor de hand. Verbetering is dringend noodig. Noodig in het opzicht van de ventileering en de verwijdering van het stof, doch noodig tevens in het opzicht van de gelegenheden welke den arbeider ter beschikking staan om zich te reinigen en voor zoover zekere lokalen betreft, om zich te kleeden. Kleedkamers voor de werkmeisjes zijn volstrekt noodzakelijk. Thans zijn zulke slechts zeer zelden voorhanden. De werksters in de natspinzalen die, zooals hooger gezegd werd, gewoonlijk doornat zijn bij het staken van den arbeid, moeten zich omkleeden in tegenwoordigheid van allen, ook van de mannelijke arbeiders, meestergasten of opzichters. Velen doen het niet uit schaamtegevoel, en gaan met haar nat pak de straat op. Reeds van het standpunt der zedelijkheid is deze toestand niet te rechtvaardigen, en het ligt voor de hand, dat verbetering in den aangewezen zin ten goede zal komen aan de gezondheid van lichaam en ziel beide.
Aug. Gittée. |
|