De Vlaamsche Gids. Jaargang 1
(1905)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 359]
| |
Jeanne d'Arc en Prof. Thalamas.Niet alleen het groot publiek, maar ook tal van intellectueelen beelden zich wel eens in dat men omtrent het leven der beroemde Fransche heldin nog altijd in de grootste duisternis rond tast bij gemis aan oorkonden of gelijktijdige getuigenissen. Dat, dienvolgens, hare levensbeschrijvers noodzakelijk naarmate zij tot eene of andere politieke partij behooren, de Maagd van Orleans a priori moeten beoordeelen, - de katholieken haar afschilderende als eene hemelsche verschijning door God gezonden om Frankrijk van den Engelschman te verlossen en die nog slechts hare beurt afwacht om in den Roomschen kalender onder de heiligen opgenomen te worden, - de rationalisten pogende ze te verheffen tot eene soort van leeksche heilige, ja zelfs haar als eene revolutionnaire maagd af te beelden. Ongetwijfeld is dit wantrouwen gerechtvaardigd voor de negen tienden der boeken en verhandelingen over Jeanne d'Arc, opgesomd in de beredeneerde en ontledende lijst van meer dan 2200 artikels opgenomen door P. Lanery d'Arc, in zijn Livre d'Or de Jeanne d'Arc (1894); want het spreekt van zelf dat beruchte personaadjes altijd eene massa prulwerken uitlokken, de eene nog meer fantazistisch en nutteloos dan de andere. Doch men kan met den pas overleden August Molinier deze ontzaglijke reeks werken aanzienlijk besnoeien en ze beperken tot ongeveer twee honderd nummers, die of nieuwe aarde aan den dijk brengen of van critischen aanleg getuigen. Echter is 't eene bepaalde vergissing te meenen dat wij geen voldoende getal gelijktijdige getuigenissen of onweerlegbare oorkonden nopens de befaamde oorlogsvrouw bezitten. Sedert 1849 schonk ons J. Quicherat het volledig dossier van | |
[pagina 360]
| |
het Procès de condamnation et de réhabilitation de Jeanne d'Arc, in vijf deelen, die eene onschatbare mijn voor de levensbeschrijving der heldin vormen. Daarbij voegden de geschiedschrijvers der regeering van Karel VII, Vallet de Viriville en G. du Fresne de Beaucourt, enkele nieuwe gegevens, en P. d'Ayroles gaf de belangrijke uittreksels der Venitiaansche kroniek van den tijdgenoot Antonio Morosini. De iconographische onderzoekingen van Vallet en Bordier leidden tot ontkennende uitslagen; G. Lefèvre Pontalis beschreef het pinioen der heldin; Vallet de Viriville bewees de voorliefde van Jeanne voor de juweelen en prachtkleedij. De werken over de afkomst van de familie d'Arc of Darc vormen eene kleine bibliotheek. Is zij in Champagne of in 't hertogdom Bar geboren? is zij wel eene Lorreinsche? L. Dorez schijnt bewezen te hebben dat haar gezin afstamt uit een dorpje van het oude Lorreinen; over hare bloedverwanten schreef zeer uitvoerig Boucher de Molandon. De geleerde Siméon Luce gaf ons het beste werk over de jeugd van Jeanne d'Arc; de Pimodan en de Boismarmin bestudeerden hare reis naar het koninklijke kamp te Chinon. Talrijke monographiën, bevattende uittreksels uit alle mogelijke gelijktijdige rekeningen, verschenen over het beleg van Orléans; de belangrijkste verhandeling is die van Boucher de Molandon en Adalbert de Beaucorps in 1892 geschreven. Men weet dat men Jeanne d'Arc na het ontzet van Orléans talrijke brieven aan de groote steden van Frankrijk liet schrijven, deels om deze aan te wakkeren in hunne vaderlandsliefde, deels om ze in de gehoorzaamheid aan den koning te houden; alle hebben het licht gezien; de brief aan de stad Doornik werd zelfs in lichtdruk afgebeeld door E. Reusens in zijne Paléographie. Andere brieven van koning Karel VII en van krijgers uit het koninklijke leger verschaffen nauwkeurige inlichtingen omtrent den Tocht der Maagd op Reims om de wijding van den koning en nopens haar verblijf in die stad. Alexandre Sorel heeft in een zeer uitgebreid werk de gevangneming van Jeanne te Compiègne verhaald. De drie gevangplaatsen der heldin te Beaurevoir, te | |
[pagina 361]
| |
Atrecht en te Rowaan zijn het voorwerp geweest van afzonderlijke artikels. Denifle en Châtelain in hun Cartularium der Universiteit van Parijs hebben al de oorkonden afgedrukt betreffende het aandeel der godsgeleerde faculteit aldaar aan het geding tegen Jeanne ingespannen. A. Sarrazin heeft een welgelukt portret gemaakt van Pierre Cauchon, bisschop van Beauvais, die het proces van Rowaan voorzat, en Ch. de Beaurepaire heeft op vernufte wijze de stukken van het geding ontleed en het karakter van het vonnis vastgesteld. De zoogezegde afzwering van Jeanne op 't kerkhof van St. Ouen te Rowaan vóor haren dood, werd door Pastoor Dunand, later door U. Chevalier, critisch onderzocht. Het beste werk over het Proces van de eerherstelling der Maagd in 1456 is dat der PP. Belon en Balme in hunne verhandeling over den grootinquisitor Jean Bréhal. Men ziet dat de minste bijzonderheid van Jeanne d'Arc's leven het voorwerp is geweest eener critische monograpie. Nevens deze afzonderlijke verhalen, noemt Molinier als de beste werken die eene algemeene levensbeschrijving van de Fransche heldin geven, het verouderde boek van Goerres, dit van Marius Sepet en de vijf groote deelen van de vreemde verhandeling van Pater Ayroles, allen natuurlijk in den streng katholieken zin; de providentieele zending van Jeanne is het leitmotief dezer drie werken. In denzelfden zin schreven pastoors Chassagnon en Dunand, in hunne wederzijdsche memoriën over Les voix de Jeanne d'Arc, de laatste zelfs met eene proeve van toepassing op Jeanne's visioenen der laatste gegevens der pathologische zielkunde. Alhoewel hij tot in zekere mate de bovennatuurlijke zending der Maagd aanneemt, heeft H. Wallon in zijne Jeanne d'Arc zich weten te weerhouden van de overdrijvingen der tegenwoordige hagiographen van de vaderlandslievende jonge vrouw; zijne studie is zeer volledig voor zijnen tijd en zijn oordeel even voorzichtig als gematigd. Michelet in zijne Histoire de France (b. X, k. III) heeft prachtige bladzijden aan Jeanne gewijd; voor hem is zij de vleeschwording der vrouwelijke zuiverheid, der vaderlands- | |
[pagina 362]
| |
liefde en der goedheid; wellicht heeft zijn dichterlijk gevoelen het best de persoonlijkheid der heldin begrepen. In den rationalistischen zin schreef reeds in 1850 J. Quicherat zijne kundig gestaafde Aperçus nouveaux sur Jeanne d'Arc, die nog niet merkelijk gewijzigd werden door de nieuwe critiek; en tien jaar later Theodoor Sickel zijn vernuftig artikel in de Historische Zeitschrift van Von SybelGa naar voetnoot(1). En nochtans ontbrak, na al deze keurige verhandelingen, meest allen in Frankrijk geschreven, nog het definitieve werk over Jeanne d'Arc: want al de Fransche werken lijden noodzakelijk aan chauvinismus. Misschien zou een vreemdeling beter geschikt zijn om de zaak meer uit de hoogte te aanschouwen, en alzoo dichter bij de waarheid te komen. Eene eerste poging in dien zin werd gedaan door Henry Ch. Lea, den beroemden Amerikaanschen schrijver der History of the Inquisition in the Middle Ages (1888), in het derde deel van dit onovertroffen standaardwerk; de critische bespreking van het proces aldaar, door Molinier, wonder genoeg, niet gekend, gaf aanleiding tot eene nieuwe uitvoerige studie door eenen anderen Amerikaan ondernomen en met eene ongemeene scherpzinnigheid volmaakt. Voor den vreemdeling die zich niet met de glorie en roem van Frankrijk, maar wel met de geschiedkundige waarheid bekommert, zal Fr. C. Lowell's Joan of Arc (Boston, 1896) het geliefkoosde boek blijven, omdat de schrijver eenvoudig en zonder bijoogmerk de gebeurtenissen verhaalt, en omdat hij steunt op de beste bibliografie. Let overigens wel op dat de opstellers der laatste speciale Geschiedenis van Frankrijk, E. Lavisse en zijne medewerkers, de denkbeelden van Lowell in 't algemeen deelen: dezes meening omtrent de tamelijk geringe rol van Jeanne | |
[pagina 363]
| |
in den veldtocht voor Orléans en Jargeau in 1429-1430 zal dus wel het bepaalde oordeel der geschiedenis blijven. De lektuur der uitstekende studie van Lowell1 boezemde den heer Thalamas, leeraar in de geschiedenis aan het Condorcet-Lyceum te Parijs, het denkbeeld in door een zijner leerlingen uit de tweede klas ‘den persoon en de rol van Jeanne d'Arc’ te laten behandelen volgens Lavisse's of Michelet's Histoire de France. De leerling gebruikte integendeel de lofrede van Pater Coubé tot grondslag zijner taak, en ontwikkelde dezes standpunt zeggende dat Jeanne een bovennatuurlijk figuur was door God gezonden om Frankrijk voor Christus te winnen. Heeft de heer Thalamas gedurende de verbetering van dit opstel, in den gloed der uiteenzetting, misschien zijne opvatting door zijne uitdrukkingen laten overvleugelen? Is hij, zooals dit meermaals gebeurd, te ver gegaan in de wêerlegging der overdreven chauvinistische denkbeelden omtrent Jeanne? Wat er ook van zij, eender leerlingen van Condorcet vertelde te huis op min of meer nauwkeurige wijze wat er op de school gebeurd was; het feit werd overgebriefd, en dit voorval werd zelfs vòòr net Fransche Parlement gebracht door den gezworen vijand der ‘verklikkers’, den afgevaardigde Berry. Een onderzoek werd ingesteld omtrent die zaak, die nooit het bureel van den Provisor had moeten overschrijden; de heer Thalamas werd door den minister Chaumié afgekeurd en verplaatst. Die zaak - alhoewel ze den heer Thalamas wellicht onschuldig heeft doen treffen - is zonder belang voor ons, aangezien wij het verslag der twee opzichters van de Academie hieromtrent niet kennen. Doch de heer Thalamas, om zich te rechtvaardigen, heeft een werkje in 't licht gezonden, op de beste voorarbeiden en inzonderheid op Lowell gesteund, waarin hij op uitmuntende wijze de Histoire et la Legende van Jeanne d'Arc uiteeenzet. Dit kleine boekje van een zestigtal bladzijden is de beste samenvatting der critische geschiedenis van de Maagd van Orléans. In een eerste hoofdstuk geest de opsteller een zeer nauwkeurig overzicht der, ongelukkig zeer dikwijls ontoerei- | |
[pagina 364]
| |
kende, bronnen harer geschiedenis; hij toont aan op welke wijze vele zoogezegde geschiedschrijvers deze hebben misbruikt of verdraaid; de heer Thalamas steunt vooral op de voorzichtigheid waarmede men de gegevens van het Eerherstellingsproces gebruiken moet, daar de opgaven der getuigen soms zeer tendencieus zijn. Daarna onderzoekt de schrijver den toestand in Frankrijk vóor Jeanne's verschijning, de regeeringloosheid die aldaar heerschte dank zij den strijd tusschen Bourguignons en Armagnacs, de oppervlakkige inbezitneming van Noord-Frankrijk door den Engelschman en de wezenlijke onmacht van den engelschen landvoogd; terwijl niettegenstaande de zwakheid langs Franschen kant, de toestand van Karel VII veel voordeeliger was. Overigens le roi de Bourges bestaat slechts in de verbeelding van zekere geschiedstellers; feitelijk behield de koning nog de helft van Frankrijk en zijne macht had in den laatsten tijd veel vooruitgang gedaan; maar Karel VII was besluiteloos en bezat geen de minste wilskracht. Alleen het beleg van Orléans, den sleutel zijner domeinen en erfgoederen bezuiden de Loire, vermocht het, den koning uit zijne langdurige werkeloosheid te wekken. De schrijver geeft daarop eene uitvoerige beschrijving der stad Orléans, wijst op de meest door de Engelschen bedreigde poorten der stad, en toont den wanhopigen toestand der belegerden omstreeks half April 1429: gelukkig voor hen dat de Bourgondische troepen het vijandelijke kamp, na een geschil om het bestuur der belegerde stad, verlieten, en dat Karel VII en zijne raadgevers aan hunne aarzelingen om de stad te bevrijden een einde stelden, dank zij de komst der zienster uit de Maasvallei. Het portret der Maagd is uitstekend door den schrijver geteekend. Hij toont hoe hare vroomheid, hare overdreven godsdienstigheid sedert hare prilste jeugd al vroeg de aandacht op haar getrokken hadden; hoe zij weldra verviel in vervoeringen, gedurende de welke zij ‘stemmen’ hoorde, die haar hunnen wil verkondigden, Frankrijk van den Engelschen te verlossen en Karel VII te Reims te doen zalven. | |
[pagina 365]
| |
Ziehier hoe de h. Thalamas zich over deze ‘stemmen’ uitlaat: ‘De geleerde moet dus erkennen dat Jeanne zinsbegoochelingen heeft gehad, zoowel van den reuk en het gevoel als van het zicht, maar vooral van het gehoor. Doch zij is niet eene gemeene raaskalster geweest, ten prooi aan onberedeneerde indrukken. Die stemmen waren voor haar geene kwellingen die hare wilskracht vernietigden. Haar stevig gezond verstand, hare natuurlijke fijnheid, hare passende en treffende vernuftigheid verlieten haar nooit; de heiligen waren voor haar raadgevers die door hunne zedelijke overheid de ingevingen harer rede versterkten, en niet meesters die hare onafhankelijkheid van geest vernietigden. Zij heeft met hen geredetwist, hun soms zelfs gehoorzaamheid geweigerd. Terzelfdertijd heeft de geestesvervoering in haar verwekt door het sterke geloof in hare geestelijke zending, hoegenaamd niet de goedhartigheid noch de edelmoedigheid van haar karakter veranderd.’Ga naar voetnoot(1) Zoo verschijnt ons het figuur van Jeanne, edel en zuiver, doch gansch bevrijd van die ingebeelde aureool waarmede de legende 't zij de godsdienstige, 't zij de patriotische haar heeft willen bekransen. Voorts in het hoofdstuk getiteld La Geste de la Pucelle leeren wij zeer stipt hare krijgskundige rol te Orléans en te Jargeau, veel min gewichtig dan men het zich heeft voorgesteld; dan, het echt nationale en populaire karakter der zalving te Reims die haar werk was; later de veronachtzaming en onverschilligheid van den ondankbaren Karel VII; verder de advonturen, de begoochelingen, de militaire fouten die de heldin ten verderve leidden; daarna hare gevangneming en het proces door den bisschop van Beauvais, bijgestaan door den onder-inquisitor van Frankrijk, schijnbaar regelmatig geleid, en eindelijk de verbranding, door den wereldlijken arm waaraan de Inquisitie haar overleverde, van de ongelukkige maagd te Rowaan. | |
[pagina 366]
| |
In zijn Besluit onderzoekt de schrijver op welke wijze zich de legenden ontwikkeld hebben nopens Jeanne d'Arc; reeds gedurende haar leven vertelde men allerlei mirakuleuze feiten die zij zou gepleegd hebben; doch 't is vooral na het proces van ineerherstelling dat de legendarische vertelsels zich belichamen. Jeanne wordt een episch persoon, die men sedert de Renaissance als eene vaderlandsche heilige zal vereeren; het Classicismus omhult haar met een grieksch-romeinsch gewaad; Voltaire uit tegenwerping bespot en belastert haar in zijn vuig gedicht. In de 19e eeuw dient de Maagd als een oorlogswerktuig der wijsgeeren of der ultramontanen om de openbare meening tot zich te trekken. Quicherat doet haar figuur bepaald in den werkkring der critische geschiedenis treden. Terecht eindigt de heer Thalamas zijne brochure met de volgende overwegingen: ‘Ik heb gepoogd de gebeurtenissen op mijn best samen te vatten: in elk geval indien ik me soms vergist heb, meen ik dat mijne dwalingen nog voordeeliger zullen wezen aan degenen die mij lezen, dan de arglistigheden of de onnoozelarijen van dezen die Jeanne d'Arc in litanieën stellen, en die in fetisjen de asch van hun voormalig slachtoffer willen veranderen’. Mocht dit boekje in Frankrijk en elders toegang vinden, om de historische waarheid over die dappere heldin, al te zeer door partijschap in een valsch daglicht gesteld, in den geest der jeugd te prentenGa naar voetnoot(1); dan zal Jeanne d'Arc 's beeld haar verschijnen, zooals zij waarlijk was: eene goede en deugdzame boerendochter die zich voor haar vaderland opofferde!
Dr. V. Fris. |
|