| |
| |
| |
Hendrik Waelput herdacht
De Koninklijke Gentsche Maatschappij de Melomanen, die sedert lang zooveel diensten aan de muziekkunst bewees, en een der weinige groote maatschappijen van dien aard is, welke de glansperiode van den mannenzang mochten overleven, heeft het vrome denkbeeld opgevat om het jongere geslacht bekend te maken met de werken van Hendrik Waelput, een onzer verdienstelijkste meesters.
Geen sant, in eigen land! Het is maar al te waar, dat men van Mengal, van Hanssens, van Waelput, drie Gentenaren, de eer hunner vaderstad, te Gent nooit of bijna nooit een enkele noot te hooren krijgt.
Om tot hun doel te geraken, stichtten de Melomanen, in en buiten hun kring, een Waelput-Comité. Door de zorgen van dit Comité werden, in de eerste plaats, verschillende concerten ingericht, waarin Waelput's werken van minderen omvang werden ten gehoore gebracht, en waarbij het publiek, in eene voordracht van Oscar Roels, den talentvollen dirigent en componist, gelegenheid vond zich over Waelput's leven en streven in te lichten. Door het stichten van afdeelingen buiten Gent, trachtte het Hoofd-Comité de werken van Waelput ook elders bekend te maken en er belangstelling voor op te wekken.
In de tweede plaats werd besloten te Gent een concert te geven, waar enkele van 's meesters grootere composities zouden worden uitgevoerd.
Het concert had plaats op 2 April l.l., in de ruime zaal van het Casino, en vond zooveel bijval, dat men genoodzaakt was, er acht dagen later eene tweede, ditmaal populaire uitvoering, van te geven. Aldus werd klein en groot in staat gesteld, Waelput's talent te genieten, en men mag zeggen, dat
| |
| |
deze publiciteit voor goed den roem van den Gentschen mees ter heeft gestaafd.
Vooraleer over te gaan tot de bespreking van het concert van 2 April, zij het ons toegelaten, een vluchtigen blik te werpen op Waelput's leven en werken.
Hendrik Waelput werd op 20 October 1845 te Gent geboren. Van zijne prilste jeugd af, toonde hij den meesten aanleg voor de muziek.
Zijn eerste onderricht in de kunst genoot hij bij Karel Miry. Waelput's vader wilde, dat zijn zoon advocaat zou worden. Na het voltrekken zijner humaniora, liet Waelput zich als student in de wijsbegeerte en letteren inschrijven op de Gentsche Universiteit, voor het academisch jaar 1863-64; doch de jonge musicus gevoelde zich weinig aangetrokken door de universitaire studiën; de kunst lag hem veel nader aan het hart dan de wijsbegeerte, en, na korten tijd, liet hij universiteit en wijsbegeerte varen, zonder ooit getracht te hebben een diploma te bekomen, wel verre van het examen van candidaat in de wijsbegeerte te hebben ondergaan, zooals tot hiertoe door zijne biographen werd beweerd. Hij begaf zich naar het Conservatorium te Brussel, en werd er leerling van Fétis voor het contrapunt en de fuga. Eenigen tijd later gaf K.L. Hanssens hem les in de orkestratie.
Zijne eerste composities, melodieën op Franschen tekst geschreven, dagteekenen van 1861. Reeds in 1865 werd van hem te Gent La Ferme du Diable opgevoerd, eene operacomique in twee bedrijven. Op het eenvoudig scenario van Victor van Wilder en Ernest Houdet had Waelput eene zeker niet van verdiensten ontbloote, doch stellig te hoogdravende muziek geschreven. Het stuk verwierf hoegenaamd geen bijval.
Veel succes viel integendeel te beurt, in den aanvang van het volgende jaar, aan de ouverture van Agneessens. Uit dit stuk bleek al dadelijk hoe de jonge componist met reuzenstappen was vooruitgegaan, en hoe hij een meester zou worden op het gebied der instrumentale muziek.
In eene andere plaats hebben wij herinnerd hoe, reeds in 1846, de dichter Prudens van Duyse zich, uit eigen bewe- | |
| |
ging, tot het Staatsbestuur richtte, ten einde te bekomen, dat aan de mededingers naar den Staatsprijs voor de muziek, naast den Franschen cantatentekst ook een Nederlandsche tekst zou worden aangeboden. In zijn antwoord op dit verzoekschrift, bekende Minister de Theux, dat inderdaad het Koninklijk Besluit van 30 Juli 1846, waarbij de kampstrijd van 1846 werd ingesteld, niet uitdrukkelijk bepaalde in welke taal het gedicht moest geschreven zijn. ‘L'Arrêté Royal’ zeide de Minister, ‘ne s'exprime pas formellement sur la langue dans laquelle doit être écrit le poëme.’ Maar de heer de Theux voegde er dadelijk bij: ‘un peu de réflexion suffit pour indiquer qu'il ne peut s'agir que de la langue française’, want dat was: ‘la langue la plus répandue, celle de l'enseignement musical dans notre pays.’
In 1864 echter, waren de tijden en de zaken veranderd; dank zij Minister Alph. Vandenpeereboom, werd op dit punt eindelijk aan de Vlamingen voldoening gegeven.
In Augustus 1866, na den afloop van den moorddadigen Duitschen broederoorlog, componeerde Waelput, op een gedicht van Karel Versnaeyen, De groote Maaiers, een lied voor bas, waarin bewerkt wordt de melodie van ‘Was blasen die Trompeten? Husaren heraus!’, het lied in 1813 door E.M. Arndt, op een bestaande zangwijs gedicht ter eere van Blücher.
Volgens eene aanteekening gevoegd bij het tekstboekje van het concert samengesteld uit werken van Waelput, dat plaats had te Brugge den 16 Februari 1869, waar zijn lied werd voorgedragen door M. Busschaert, zongen de Bondgenooten Arndt's lied na Waterloo, bij hunne intrede te Parijs, en werd het ook gezongen in 1866 door de troepen, toen zij de kazerne verlieten om naar den oorlog te trekken.
Het vorige jaar had Benoit zijne eerste composities op Nederlandschen tekst laten verschijnen, de drie bekende met Em. Hiel uitgegeven liederen (Wannes en Trientje; - Zij lachten; - Pachter Jan).
Misschien onder den indruk van Benoit's frissche zangen, misschien ook wel onder den invloed van K. Versnaeyen, gevoelde Waelput, alhoewel hij geene bijzondere
| |
| |
opleiding in de Nederlandsche taal had genoten, thans ingenomenheid met de moedertaal, en toen hij in 1867 naar den ‘Prijs van Rome’ zou dingen, verkoos hij den bekroonden Nederlandschen tekst, de cantate Het Woud, mede van K. Versnaeyen.
De muziek van Het Woud getuigt van jeugdige frischheid en van een dichterlijk gemoed; de prijs werd Waelput met algemeene stemmen van de jury toegekend. Sedert dien tijd componeerde Waelput geene andere teksten meer dan Nederlandsche.
Na zijn bekroning ondernam hij eene kunstreis in Duitschland, doch deze was van geen langen duur. Reeds in den aanvang van het jaar 1869 zien wij hem tot Bestuurder der Brugsche muziekschool benoemd. Omtrent dien tijd had hij reeds een twintigtal liederen op gedichten van K. Versnaeyen gecomponeerd. Deze composities, waaronder het gemelde lied De groote Maaiers, werden te Brugge in een bundel vereenigd, gedrukt, doch niet uitgegeven. Enkele proefexemplaren zijn er echter van bewaard. Omtrent dienzelfden tijd had K. Versnaeyen voor Waelput ook den tekst geschreven van de opera ‘Berken de diamantslijper’. Van deze opera bestaan alleen, wat de muziek betreft: een preludium; een tusschenspel en koor; een aria voor tenor (Berken), en een ander voor bas (Donaat).
Het verblijf te Brugge, in verband met het eentonige administratieve leven, kon Waelput niet lang bevallen, en reeds in Juli 1871 nam hij zijn ontslag als Bestuurder der muziekschool.
Nog van denzelfden tijd dagteekenen de Memlinc-cantate, gedicht door Dr. Eug. Van Oye, voor mannenkoor en fanfares; de heerlijke Memlinc-marsch voor orkest; de eerste symphonie in d mol; de Broedergroet, gedicht van Nap. Destanberg, insgelijks voor mannenstemmen en fanfares, en De Zegen der Wapens, gedicht van Dr. Eug. Van Oye, de prachtige cantate gecomponeerd bij gelegenheid van het bezoek der Engelsche Riflemen te Gent, in 1872.
Aan den Broedergroet ontleende Waelput later het
| |
| |
thema door hem gebruikt in zijn gelegenheidscantate: De Pacificatie van Gent, onmiddellijk na de inleiding.
Na zijn ontslag te Brugge, ging de jonge meester, die ook een uitstekend dirigent was, aan het reizen en zwerven als orkestmeester. Van het jaar 1872 tot op het einde van zijn leven was hij beurtelings orkestbestuurder in den Haag, te Dijon, te Gent, te Luik, te Antwerpen, te Brussel (in den Vlaamschen Schouwburg), en dan weer te Gent.
Gedurende zijn verblijf in Frankrijk, schreef hij eene ‘Suite’ voor orkest, bestaande uit: a) Preludium, b) Thema en variaties, c) Finale. De partituur, zooals de meeste zijner handschriften, in de Bibliotheek van het Gentsche Conservatorium bewaard, is geteekend uit Duinkerke, 25 Juli 1874. Het is het eenige werk van den componist waarbij een jaartal is gevoegd. Van dien tijd dagteekent mede de tweede symphonie (in es), opgedragen aan de nagedachtenis van K.L. Hanssens. Daarop volgde eene derde symphonie (in b mol) en eene vierde (in c dur), getiteld ‘Nationale’, opgedragen aan Z.M. Leopold II. Van een vijfde symphonie bestaat alleen een ‘Cantabile’ (in a).
Tijdens de feesten gegeven door de Stad Gent, bij gelegenheid van den driehonderdsten verjaardag der Gentsche Pacificatie, werd Waelput door de stad gelast met het schrijven der reeds gemelde gelegenheidscantate De Pacificatie van Gent, gedicht door Em. Hiel, waarover straks nader.
De liederen geschreven op teksten van Dr. Eug. van Oye - een eerste bundel van zes liederen, verscheen in 1872, een tweede, weder van zes liederen, in 1879, waarin o.a. voorkomen: Aan U; Stabat Mater; Jeugd en Liefde; In de Duinen, en waarop twee andere liederen: Minne- en Wiegelied, van den denzelfden dichter, volgden - behooren tot het mooiste wat er in den modernen tijd op het gebied van het lied werd geleverd, niet alleen in ons land, maar ook in den vreemde.
In 1879 werd Waelput tot leeraar benoemd in de harmonie, contrapunt en fuga aan de Antwerpsche muziek- | |
| |
school, waar hij driemaal in de week les gaf, en tot aan zijn dood werkzaam bleef.
Onder zijne voorname werken moeten nog worden genoemd: Quartentanz voor orkest, geschreven te Berlijn in 1868; - Romance voor Hoorn, met pianobegeleiding; - Symphonisch Concerto voor fluit (in e dur); - Concert-ouverture voor klein orkest; - Quintet voor twee violen, twee altos en cello; - Menuet voor orkest; - Feest-ouverture (in d dur); de muziek van Stella, lyrisch-drama, tekst van Teirlinck-Styns, muziek bestaande uit: a) Ouverture, en b) Preludium en Droom van Stella (1881); - Hulde aan Conscience, Feest-ouverture (1881), en de koren voor mannenstemmen: Wees man (1871); - Lentelied (1877); - De Zang der Zee (1878), alle drie gedicht door Dr. Eug. van Oye, en De Eik (1881), gedicht door Th. Coopman.
In 1883 werd Waelput gelast met de directie van het Groot Festival door de Maatschappij de Melomanen ingericht, onder de bescherming van het Staatsbestuur. Hij kweet zich op voortreffelijke wijze van zijne taak en liet, voor de eerste maal te Gent, Beethoven's negende symphonie hooren. Op het programma stond insgelijks de cantate: De Pacificatie van Gent. Doch bijna onmiddellijk na het afloopen van het festival, werd de meester ziekelijk. De opgeruimde, opgewekte geest van vroeger, maakte van lieverlede plaats voor mismoedigheid en treurnis. Waelput viel aan het kwijnen, tot hij eindelijk den 8 Juli 1885 overleed.
Bij zijn graf sprak Peter Benoit, en bracht hulde toe aan den genialen componist, die de moedertaal had vereerd. ‘Heden zijn wij in rouw,’ zeide de Antwerpsche meester, ‘doch Waelput's werken zijn gebleven, en morgen zullen wij zijne verrijzenis begroeten.’
Twintig jaren zijn sedert verloopen; de jongste uitvoering van die werken heeft Benoit's woorden bekrachtigd, de hooge waarde van den Gentschen componist doen uitschijnen en zijn naam met nieuwen glans omstraald.
Het concert in het Casino opende met de Feest-ouverture, ‘Hulde aan Conscience’, voor de eerste maal uitge- | |
| |
voerd in de Beurs te Brussel, op 25 October 1881, tijdens het feest ter eere van Conscience, bij de verschijning van zijn honderdste boekdeel, toen de beroemde schrijver door gansch het Vlaamsche land als een koning werd gehuldigd. De blijvende waarde van die edele, echt koninklijke ouverture, hebben allen kunnen erkennen die ze op het concert mochten hooren.
Mej. Jeanne Flameng droeg met hare warme, heldere stem, drie van Waelput's fraaiste liederen voor: Stabat Mater, Jeugd en Liefde en In de duinen.
Nu volgde de tweede symphonie. Vooral het Beethoviaansche en toch aan eigen vinding rijke ‘Andante cantabile’ en het lieve, keurige ‘Menuet’ klonken wonderschoon.
Het concert sloot met de cantate De Pacificatie van Gent.
Indrukwekkend is de aanvang:
En of de sneeuw de straten dekt
Sombere droefheid geven stemmen en orkest te kennen. Doch, ondanks de met lijkgewaad overtogen, doodstille natuur, blijven de harten wakker. Daar klinkt het:
Wij slapen niet, wij waken!
en plotseling breekt de kreet der vrijheid los:
Genoeg met galg en mutsaardgloed!
Genoeg met plundren, branden,
Met Spaansch geweld en tijgerwoed,
Terwijl de vrouwen weenend klagen, dreigt de Spanjaard, aan zijn kant, alles te zwaard en te vuur te zetten. Maar weldra smelten al de stemmen troostend te zamen, en rijst een machtige hymne op van dank en van vrede.
Het fraaie thema:
O Gent, volschoone stede,
beurtelings door de verschillende stemmen weerkaatst, groeit langzaam aan, om eindelijk los te barsten in een kreet van liefde: ‘O Gent!’
In het tweede deel, ‘de Optocht’, waar achtereenvolgens Geuzen, Katholieken, Protestanten en Gentenaren
| |
| |
optreden, bewerkte de componist verschillende volksliederen en wel namelijk Benoit's ‘Geuzenlied’ uit De Schelde, en de door Willems naar een 16de-eeuwschen druk slecht afgekeken, zonder reden op het lied ‘van den Thienden Penninck’ gebrachte melodie, - melodie die overigens in het eerste deel der Pacificatie reeds wordt gehoord -, daarbij nog het zoogenoemde ‘Tabaksliedje’. Voor dit laatste, eigenlijk een Fransch ballet-lied uit de eerste jaren der XVIIde eeuw, gebruikte Waelput Willems' lezing, door dezen, ook al niet getrouw, aan een druk van 1626 ontleend, terwijl Gevaert in de Artevelde-cantate (1863) zich van een oudere lezing bediende en aan deze met een genialen greep, die verhevendheid en grootschen eenvoud verleende, die zij in de Pacificatie mist.
Daaraan is het misschien te wijten dat die ‘Optocht’, bij eene eerste auditie, een minder gunstigen indruk maakt. Maar bij eene herhaling van het werk moet de toehoorder de techniek en de virtuositeit van den componist bewonderen, die de vreugdekreten der Geuzen, de gebeden der Katholieke vrouwen, de Psalmen der Protestanten en het ‘vrêe-akkoord’ der Gentenaren, bij kanongebulder en trompetgeschal, zoo kunstig door elkaar wist te vlechten.
Het heerlijke, met kloeke hand, als uit één stuk gesneden, slot:
Juicht! zingt! o glorie! o glorie!
Vrede den menschen van goeden wil!
komt op waardige wijze Waelput's verheven werk bekronen.
Dank zij de Melomanen en het Waelput-Comité, dank zij de verlichte zorgen van den heer voorzitter Paul van Zantvoorde en den onverdroten ijver van den heer Secretaris Leo Claeys, dank zij vooral den uitstekenden bestuurder Oscar Roels die, zooals niemand beter, met de groote stem- en orkestmassa's weet om te gaan, dank zij ook de stad Gent, die het Comité edelmoedig ondersteunde, mogen wij er ons in verheugen dat het jongere geslacht Waelput's heerlijke scheppingen, die zoo goed als een gesloten boek waren, kon leeren kennen en waardeeren.
| |
| |
Allen die het concert hebben bijgewoond, zullen de overtuiging hebben opgedaan, dat Hendrik Waelput onder onze Nederlandsche componisten een der allereerste plaatsen bekleedt.
Moge het nu aan het Comité gegeven zijn met hetzelfde geluk het tweede deel zijner taak te volbrengen: Waelput een gedenkteeken op te richten en zijne belangrijkste werken door den druk te verspreiden.
Fl. van Duyse.
|
|