De Vlaamsche Gids. Jaargang 1
(1905)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerstening van heidensche zaken, vooral in verband met Boom- en Bronvereering in België.In de Geschiedenis van den Godsdienst der Germanen (bl. 144), wordt door den schrijver, Dr Chantepie de la Saussaye, het oordeel uitgesproken, dat over 't algemeen bij de eerste Germaansche volken, die tot het kristendom zijn toegetreden, het heidendom geen krachtige tegenweer heeft geboden. Ook Prof. Pirenne is het daarmede eens: ‘L'Eglise n'eut pas à y combattre (in onze gewesten nl.) une forte opposition nationale. On ne voit nulle part que les dieux païens y aient trouvé contre elle des défenseurs très décidés.’Ga naar voetnoot(1) Ik heb geen enkele reden om dat oordeel tegen te spreken en wensch enkel deze vraag te stellen: Was die toetreding tot het kristendom wel een echte bekeering? Was het niet, geruimen tijd, bij velen eerder schijn dan werkelijkheid? En werd dit, door het sedert Gregorius den Groote gevolgde bekeeringsstelsel zelf, niet eenigszins in de hand gewerkt? Ik spreek niet eens van koning Clovis, die ons reeds 100 jaren vroeger een voorbeeld gaf van een dergelijke onoprechte bekeering, zooals uit zijn latere daden genoegzaam is gebleken. De brief van paus Gregorius den Groote aan den abt Mellitus van Canterbury, zijn geloofszendeling bij de Angelsaksen, schijnt mij van aard om op breede schaal zulke schijnbekeerden aan te kweeken. Ook hij had tot dan toe de geloofsverkondigers voorgehouden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder aarzeling, de heidensche goden te vernielen, hun tempels om te werpen, hun heilige boomen uit te roeien, maar thans had hij ingezien, dat er met ruw geweld weinig te bekomen was, en er een korter en zekerder weg bestond om de Germaansche volken tot het kristendom te brengen. Ziehier dan wat hij aan Mellitus schreef: ‘Zeg aan Augustinus (bisschop, die in 596 met 40 Benediktijnen in Engeland aangeland was) tot welke overtuiging ik, na lang nadenken, aangaande de bekeering der Angelsaksen ben gekomen. Men zal de heidensche tempels bij dat volk volstrekt niet afbreken, maar wel de afgoden daarin vernielen; men make wijwater en besproeie daarmee den tempel, richte altaren op en steke er relikwiën in. Want zijn die tempels goed gebouwd, zoo moet men ze van den afgodendienst tot de ware godsvereering omscheppen, opdat dit volk, als het zijn kerken niet ziet verwoesten, zijn dwaalbegrippen uiterharte aflegge, den waren God erkenne en des te liever op die plaatsen vergadere, waaraan het gewend is. En dewijl de Angelsaksen bij hun godenoffers veel stieren plegen te slachten, zoo dient ook dat gebruik in een of ander kristelijk feest veranderd te worden. Zoo zullen zij zich op den dag der kerkwijding of op feestdagen van heilige martelaars, wier relikwiën in hun kerken berusten, rondom die voormalige afgodentempels, hutten van boomtwijgen optimmeren, om daar, tot Gods eer, dieren te slachten en op te eten, in plaats van ze den duivel te offeren. Want, wordt hun eenige uiterlijke blijdschap gegund, zoo zullen zij des te meer geneigd zijn zich aan de innerlijke vreugde (der bekeering) over te geven. Ruwe gemoederen in eens van alles te berooven, dat is onmogelijk, daar ook degene, die den hoogsten sport wil bereiken, stapvoets en niet door sprongen in de hoogte komt.’ Die wijze maatregel van paus Gregorius getuigt stellig van zijn verreikenden zienersblik en heeft de bekeering onzer voorouders voorzeker bespoedigd. Zonder hun overtuiging groot geweld aan te doen, konden zij een nieuwen godsdienst aanvaarden, die op een zeer behendige wijze het oude in een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieuw kader, voorzien van een nieuw etiket, wist te plaatsen, en zoo hun oude zeden en gewoonten, in een eenigszins anderen, veredelden vorm liet voortbestaan. Dat er met ruwe middelen minder te verkrijgen was, heeft de H. Amandus eenige jaren later ondervonden: ‘Plus zéléque prudent, zegt Pirenne, St Amand crut pouvoir brusquer la conversion de ses ouailles. Le roi (Clotaire II) ayant, sur son conseil, décrété le baptême obligatoire, le peuple se souleva, et Amand découragé quitta la Flandre.’ Het praktische aanpassingsstelsel van paus Gregorius zou veel beter uitslagen opleveren. Het ware niet moeielijk hier aan te toonen, zooals ik reeds in 't bijzonder voor het Allerheiligen- en Allerzielenfeest heb gedaanGa naar voetnoot(1), hoe door de toepassing van dit stelsel een aantal kerkelijke feesten geheel of gedeeltelijk in een heidenschen grond wortelen, zoodat het luttel moeite kost de heidensche kern weer boven te halen. De Germaansche afgoden werden eenerzijds tot duivels vervormd, anderzijds zien wij b.v. Wodan herleven als aanvoerder van de Wilde Jacht, alsook in onze heilige schimmelrijders, St.-Maarten en Sinter-Klaas, die evenals Wodan op zijn ros Sleipnir, op hun schimmel gezeten en gehuld in een wijden mantel, door de lucht varen en langs den schoorsteen de huizen binnendringen, om geschenken uit te deelen. In den kristelijken drakendooder St.-Joris vindt men eenigszins den roodgebaarden Donar-Thor met zijn hamer terug. Thans mag ik daar evenwel niet nader op ingaan. Ik wil enkel doen uitkomen, hoe bewust accommodatiestelsel, hoe uitnemend anders geschikt om nieuwbekeerden te vormen, noodzakelijkerwijze, mijns dunkens, tot veel schijnbekeeringen moest leiden. Het volk, ja, had den waterdoop ontvangen en zijn goden afgezworen om den eenigen, waren God der kristenen te erkennen, maar ook om Hem te dienen? ‘A la fin du 8me siècle, il n y avait plus de païens en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Belgique, zegt Prof. Kurth in zijn Manuel d'Hist. de Belgique, p. 26. ‘Tout le monde connaissait et adorait le vrai Dieu.’ Ik ben zoo vrij te denken, dat de God der kristenen met de adoratie van de meeste bekeerde Franken van dien tijd zeker bitter weinig zal gediend geweest zijn. Toen St. Amandus bisschop was geworden, liet hij na 3 jaren mijter en staf varen, ‘dégoûté par la grossièreté et l'apathie de son clergé barbareGa naar voetnoot(1).’ En als zulks met het groene hout geschiedde, wat is er dan van het dorre te denken? Het is waar dat feit dagteekent van het midden der 7e eeuw, maar 100 jaar later (in 743) had de kerkvergadering van Leptine plaats, en daar werd in 't licht gesteld hoe hardnekkig het volk ondanks zijne bekeering, nog steeds aan zijn oude, heidensche voorstellingen en gebruiken bleef vasthouden. Onder den titel Indiculus superstitionum et paganiarum stelde die synode een kort begrip samen, verdeeld in 30 hoofdstukken, van al de heidensche bijgeloovigheden en praktijken, waaraan het bekeerde volk zich voortdurend schuldig maakte. De oude Germanen vereerden vooral de gesteenten, de boomen en de bronnen; blijkens den Indiculus hadden zij dien driedubbelen Kultus nog niet verzaakt. Uit het 8e hoofdst. De sacris Mercurii et Jovis blijkt zelfs dat menigeen zijn oude goden nog diende. En wordt door het feit dat in de volgende eeuwen de synoden telkens daarop terugkomen, niet genoegzaam bewezen dat het volk aan dat euvel bleef mank gaan? Geen wonder overigens, aangezien de toenmalige Kerk, om rasscher vorderingen te maken door haar bekend aanpassingsstelsel, zich bevredigde met de kern te bemachtigen, zonder zich met de schelp veel in te laten. En als ik overdenk wat al heidensche begrippen en gebruiken er nog heden ten dage bij ons volk voortbestaan: boom- en bronkultus, mythologische wezens, waarzeggerij en tooverij, bijgeloovige praktijken bij bedevaarten, paardenrennen met zegening der paarden, dierenoffers, bezweringen en zegenspreuken, St. Jans- en St. Pietersvuren, amuletten, enz. enz., en daarbij overweeg dat de tegenwoordige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geestelijkheid niets of bijna niets doet om dien toestand te veranderen, terwijl er daarentegen priesters en kloosters gevonden worden (ik noem enkel de abdij van Affligem), die gelukkig zijn de stoffelijke voordeelen daarvan op te strijkenGa naar voetnoot(1), dan moet ik wel tot het besluit komen dat men in vroegere eeuwen, ondanks den oproep der synoden, er zich evenmin ernstig heeft op toegelegd, om die overblijfsels van het Germaansche heidendom te doen verdwijnen. Tot beter verstand van hetgene volgt, achtte ik die lange inleiding min of meer noodzakelijk. Reeds tweemaal wees ik op de boom- en bronvereering der oude Germanen en 't is hoofdzakelijk hierbij dat ik wat langer wil stilstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Dat de stroomen, rivieren en bronnen, evenals de bosschen en sommige boomen aan de Germanen heilig waren, is van algemeene bekendheid. Eenige geloofspredikers en kerkhoofden deden wel heilige boomen omhouwen (zooals St. Bonifacius deed met den heiligen eik bij Geismar aan den Edder) of zelfs geheele bosschen uitroeien (als de bisschop Unwan van Breinen, in de 11e eeuw)Ga naar voetnoot(2), doch men ging gemeenlijk eenvoudiger te werk. Soms poogde men het volk diets te maken dat het spookte op of rondom den boom, of dat de heksen daar hun vergaderingen hielden of hun sabbath vierden. Een soortgelijke linde vindt men te Denderleeuw, op een eenzaam veld; een andere van dat slag, de eeuwenoude Meire-linde, bestaat te Bachte Maria-LeerneGa naar voetnoot(3). Het gewone middel was echter de kerstening van den boom, meestal een linde of een eik; er werd een kruis- of heiligenbeeld, doorgaans een Mariabeeld aan den stam bevestigd, en zoo nam het den schijn aan, alsof de vereering op het beeld overging. Vaak lieten de geestelijken, vooral de kloosterlingen dan het gerucht verspreiden, - zelf brachten zij door woord, sermoen en schrift er het hunne toe bij, en de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volkstraditie maakte er zich meester van, - dat er op zekeren dag op een wonderbare wijze, tusschen de takken van die linde of genen eik, een Mariabeeld was ontdekt geworden, dat de vinder het beeld naar zijn woning of naar de dorpskerk had willen overbrengen, maar 's anderendaags was het uit de kerk verdwenen en teruggekeerd naar den boom. Dat feit had zich tot driemaal toe herhaald, waaruit duidelijk bleek dat Maria op die plaats, aan dien boom wilde vereerd worden. Zulke mirakuleuze beelden bestaan thans nog, o.a. te Pulderbosch, Putte, Wijnegem, (O.L. Vr. van den vruchtbaren Wijngaard), te Nieukerken (O.L. Vr. ten Bossche), te Eekloo (O.L. Vrouw-ten-Doorn), te Ertvelde (O.L. Vr. van Stoepe), te Deerlijk (O.L. Vr. ter Ruste), te Lendelede (O.L. Vr. van Bergkapel), te St. Andries (O.L. Vr. van het Boomken) en te Kerkom. O.L. Vr. in het Hammeken (Sempst) hing aan een wilg op den oever der Zenne. Eens bleven schippers aldaar met hun schip vast liggen. Geen middel om het nog in beweging te zetten, tot dat zij het Mariabeeld aan den wilg ontdekt en dan ook vereerd hadden.Ga naar voetnoot(1). O.L. Vr. van Borgersteen (Ste Katelijne-Waver) hing in de 18e eeuw eveneens aan een boom. Een boer, te paard aan den boom gekomen, bleef bewegingloos staan en kon niet verder. Hij bond het paard aan den stam vast en ging zijn ouders verwittigen. Deze ontdekten de Madonna, maakten het paard los en gingen heen. Men bouwde er een houten, later een steenen kapel. Een deel van den omgehouwen boom staat thans achter het altaar, de rest op het oksaal.Ga naar voetnoot(1) Somtijds was de oorsprong van het Madonnabeeld, naar de sage luidde, nog wonderbaarder: toen men den omgehouwen eik, beuk of linde, aan 't splijten of zagen was, kwam het beeldje uit den stam te voorschijn. Zulks gebeurde o.a. te Kerkom, te Lendelede, te Deerlijk, te Klinge, te Wijnegem, te Foy-Notre-Dame. Een legende van denzelfden aard wordt te Maastricht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangetroffen, waar uit een opengespleten noteboom, door een kind geplant, een gekruiste zwarte Christus voor den dag kwam, die heden nog berust in de St. Martinuskerk te Wijk-Maastricht.Ga naar voetnoot(1) Nog eigenaardiger is de legende van het H. Kruis te Assche: Een arme vrouw, door joden uitgekocht, had op Paaschdag de H. Hostie heimelijk weggeborgen om ze in hunne handen te leveren. Onderweg, door berouw gekwollen, stak ze de hostie in de holte van een verdroogden els. En zie! dadelijk schoot die boom weer twijgen en bladeren uit. Nu kwam men van alle zijden naar dat wonder zien. De boer, op wiens akker de els stond en wiens vruchten door de toegestroomde menigte erg beschadigd werden, deed den boom omhouwen. Maar toen men nu aan 't kappen en klieven ging, vielen al de spaanders kruiswijze over elkander! De pastoor liet uit die spaanders een kruis vervaardigen, dat in de kerk te Assche werd bewaard. Toen nu, eenigen tijd later, een ongeloovige boer van Assche, aan bedevaarders verklaarde dat hij aan dat kruis niet meer geloof hechtte dan of er een kruis op zijn notelaar zou staan, zag hij tot zijn verbazing dat er schielijk een gekruiste Christus tusschen de takken van zijn noteboom verscheen. 't Is dat H. Kruis, vertelt men, dat thans nog te Assche vereerd wordt.Ga naar voetnoot(2) Bekend is ook O.L. Vrouwe ter Zwaluwen van Gent. Een Mariabeeld, tijdens de godsdienstige beroerten der 16e eeuw ergens verborgen, werd later niet meer teruggevonden. Men zag echter, dicht bij Gent, dagelijks een menigte zwaluwen rondom een ouden eikeboom vliegen. Door nieuwsgierigheid gedreven, ging men den boom onderzoeken, en men ontdekte er een beeld van O.L. Vrouw.Ga naar voetnoot(3) Tal van in ons land vereerde Mariabeelden werden aan boomen, soms ook wel te midden van een bosch gevonden, in welk laatste geval ze natuurlijk moesten dienen om het heele bosch te reinigen en te kerstenen. Ik wil | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier enkel diegene vermelden, waarvan de naam op dien oorsprong wijst.Ga naar voetnoot(1)
Men zou er misschien nog de Antwerpsche O.L. Vr. van 't Staaksken (boom of staak) uit de hoofdkerk mogen bijvoegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De nummers 21 en 30 doelen weer op een nieuwe wijze van kerstening: in stede van een heiligenbeeld aan een bepaalden boom of ergens in het bosch omhoog te hangen, bouwde men in de onmiddellijke nabijheid van den boom of in het bosch een kapelletje, aan O.L. Vr. of aan een heilige gewijd. Ziehier nog eenige, mij bekende dorpen, waar een kerk of kapel gebouwd werd in een bosch, of waar althans te dien tijde een bosch gelegen was: 1) Buggenhout (O.L. Vr. van VII Weeën; in een uitgestrekt bosch); 2) Ertvelde (de Stoepekapel in een eikenboschje); 3) Drongen. - Een Mariabeeld, uit het klooster van Teroanen, ontevreden omdat zij aldaar niet meer vereerd werd, verplaatste zich zelve op den kerkmuur, en wanneer men haar wegnam, keerde zij er terug. Twee duiven kwamen toen met wierook aangevlogen en men besloot die duiven in hun vlucht te volgen en dàar, waar ze zouden stilhouden, het beeld over te voeren. De duiven vlogen naar een wildernis te Hulsterloo, en begonnen daar, op een boom, een nest te maken. Het Mariabeeld werd naar die plaats gedragen en men bouwde er later, haar ter eer, eene kerk. Thans berust dat mirakuleuze beeld in de parochiekerk van Drongen. Zoo luidt de sage.Ga naar voetnoot(1) 4) Loochristi. - Het Mariabeeld, thans in de Kerk berustend, werd vroeger vereerd in het zoogenaamde ‘Loobosch’. 5) Nazareth. - Volgens de overlevering verkeerde een rijke heer, in het groote bosch, dat zich eertijds over die gemeente uitstrekte, op zekeren dag in doodsgevaar. Op eens zag hij aan een boom het beeld van O.L. Vr. hangen en hij beloofde aldaar, te harer eer, een kapel te bouwen, indien hij aan 't gevaar mocht ontsnappen. Hij ontkwam het inderdaad, maar wilde later zijn kapel op een half uur afstand bouwen; doch zie, 's nachts waren de bouwstoffen verdwenen en overgebracht naar het bosch, waar de heer het mirakuleuze beeld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had gezien. Bovendien vond men dàar een rooden draad gespannen, die het plan der bidplaats aanwees.Ga naar voetnoot(1) Ook O.L. Vr. ten Bossche (Nieukerken) van wie boven reeds sprake was, teekende door een roodzijden draad het plan van haar kapel af.Ga naar voetnoot(2) Er was voor de boomen, die door 't volk hoog vereerd werden, nog een ander middel van kerstening; men beweerde dat zij door een heilige geplant waren. Zoo vertelt de sage omtrent verscheidene heiligen, dat zij een dorren stok in den grond staken, die dadelijk twijgen en bladeren uitschoot en tot een mooien boom opwies. Ik noem b.v. St. Gommarus (Lier),Ga naar voetnoot(3) St. Rombout (Mechelen), St. Wijen of Guido (Anderlecht), Ste Alena (Vorst), Ste Ermelindis (Meldert, bij Tienen), St. Joannes Agnus (Tihange).Ga naar voetnoot(4) Ook nog op St-Amandsboom (Knesselare?) wil ik hier wijzen. De boogschutter, die het op St-Amands leven gemunt had, wou ditmaal zijn boog fel spannen en zette hem met 't eene uiteinde op den grond. Doch nauwelijks had het hout den grond aangeraakt of het drong er in, begon terstond bladeren te schieten en wies als een boom in de hoogte.Ga naar voetnoot(5) Deze en andere wonderverhalen werden verteld omtrent zekere boomen, die bij 't volk in hoog aanzien stonden, ten einde aldus aan die boomen een soort van wijding te geven, die de vereering eenigszins wettigde. Het ‘Elterken’ of ‘Gewijden boom’ van Elsene, die zijn naam aan een der straten van die Brusselsche voorstad heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschonken,Ga naar voetnoot(1) kan ik hier bezwaarlijk onvermeld laten. Door zijn ligging, gansch afgezonderd, op een hoogte nabij Soniënbosch, moest hij de aandacht tot zich trekken. Ook is het bijna zeker dat zijn vereering opklom tot den heidenschen tijd. Het was een linde, waaraan de menigte een buitengewone geneeskracht toeschreef. Telkens na regen, bracht men de koortsachtige kinderen onder den boom: het afdroppelend nat zou onfeilbaar de koorts verdrijven. De kerstening bleef niet uit: jaarlijks begaf zich op den Woensdag der Kruisdagen, de geestelijkheid van St-Gudulakerk, na een bezoek aan de kapel van Elsene, naar het ‘Elterken’, waar een Karmeliet, in de open lucht, een sermoen deed.Ga naar voetnoot(2) Thans nog op onze dagen, is er geen enkel Vlaamsch dorp, waar niet ergens aan een eenzamen weg, of aan den zoom van een boschje, aan linde of eik, olm of beuk een Mariabeeldje te vinden is. Doch ook echte boomkultus, buiten alle kerstening om, werd en wordt er steeds aangetroffen. Zoo spreekt ons de Brabander Lod. van Velthem (in 1304 priester te Sichem, in 1313 pastoor te Velthem) in zijn Spieghel Historiaal (Boek IV. Cap. 57) ‘Van ere eycken die men anebede’, tusschen Diest en Sichem. Deze werd door vele zieken bezocht, waarna zij er hun scerpe ende staf als offers aanhingen. De schrijver, die als priester te Sichem de zaken van nabij kende, zegt wel dat de eik ‘alse een cruse gewassen stont,’Ga naar voetnoot(3) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder daar echter eenige kristelijke beteekenis aan te hechten; verder gewaagt hij van heiligenbeeld noch kapel en noemt de bedevaarders ronduit dwazen. Zij dachten, zegt hij, ‘Dat si van den boem genasen.
Aldus so quamen daer die dwasen.’
Van Velthem doelt hier hoogst waarschijnlijk op den vermaarden, ouden eikeboom van Scherpenheuvel, dat destijds afhing van Sichem. Nu, volgens andere getuigenissen hing er reeds in de 14e eeuw een Mariabeeld aan dien eik; men mag er uit afleiden, dat de kerstening eerst na Van Velthem's dood heeft plaats gehad. Dat is echter in tegenspraak met een Schepenenakte van Sichem (van omstreeks 1409), waarbij verklaard werd dat de Madonna reeds lange jaren aan den eik gehangen had en bekend was wegens haar vele mirakelen. Bestaat die akte dan werkelijk? De getuigenis van Lod. Van Velthem schijnt mij hierin vertrouwbaarder: na de kerstening van dezen boomkultus kon een priester die bedevaarders toch geen ‘dwazen’ meer noemen. Een zonderling mirakel kwam den roem van 't beeld nog vergrooten: Omtrent 1514 vond een schaapherder het mirakuleus beeldje naast den eik op den grond liggen. Hij nam het eerbiedig op en wilde het naar huis dragen, maar op hetzelfde oogenblik stond hij als aan den grond vastgenageld, zonder nog een vin te kunnen verroeren. Zijn meester, ongerust, vond hem daar staan en nauwelijks had deze hem het Mariabeeldje afgenomen en terug aan den boom gehangen, of de schaapherder voelde zich vrij. 't Is bekend dat men ten tijde van de aartshertogen Albrecht en Izabella den eeuwenouden wondereik van Scherpenheuvel geveld heeft. Uit een stuk van den stam - het grootste gedeelte werd aan de Aartshertogen geschonken - heeft men toen Mariabeeldjes gesneden, die thans nog als mirakuleuze Madonna's bewaard en vereerd worden, o.a. te Antwerpen, Herenthout, Lier (twee: kapel van St-Petrus en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Predikheerenkerk), Mechelen, Tongerloo (aldaar verdwenen), en Wiekevorst.Ga naar voetnoot(1) Vóor twee eeuwen, zegt Sloet, ging men van Deventer en elders ter bedevaart naar een heiligen boom bij het Frieswijk te Raalte. Mr Van Doornick, in zijn Bijdrage tot de Gesch. van Overijsel, deelt mede dat bekend was gemaakt ‘die exorbitante ende noch dagelijcx toenemende superstitien omtrent dien heiligen boom’. Omstreeks 1670 dan schijnt hij weggeruimd te zijn. - Nog staat te Bergharen, zegt hij verder, tusschen Maas en Waal, de heilige linde, waaraan voor eenige jaren eene bus hing met het opschrift: Gedenk den armen.Ga naar voetnoot(2) En is deze oude bijgeloovigheid (circa 1700), uit het Poperingsche, wel iets anders dan oude heidensche boomververeering: ‘Stroy-banden aen boomen binden,
't Zij aen eycken of aen linden,
Met geld en wat brood daer by,
Maekt u van de kortzen vry.’Ga naar voetnoot(3)
Zelfs het offer hoort er dus nog bij. In Veurne-Ambacht bestond in 1717 hetzelfde gebruik, zooals pastoor Bollaert van Bulscamp in een handschrift getuigt: Een stroij-bant te binden aan den boom ende al heiselen deurloopen sonder omme te sien’Ga naar voetnoot(4). Dat gebruik, overigens, heeft zich tot heden toe in Zuid- en Noord-Nederland gehandhaafd, en bij de Hollanders gaat men thans nog juist te werk zooals in West-VlaanderenGa naar voetnoot(5). Te onzent wordt de stroowisch gemeenlijk vervangen door den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kouseband; aldus te Denderwindeke, te NeveleGa naar voetnoot(1), te Wijnegem, te Hasselt, Wimmertingen en de Anwerpsche kempen.Ga naar voetnoot(2) Ook in dit geval echter heeft menigmaal kerstening plaats gehad: men heeft niet zelden, vooral in Oost-Vlaanderen, naast den heiligen koortsboom een kapelletje gebouwd, en de bedevaarder gaat 3 maal, biddend, rondom dit kapelletje en bindt daarna zijn kouseband om den boom. Door een latere vervorming is de boom verdwenen en blijft alleen nog het koortskapelletje over, aan welks traliedeur de bedevaarder zijn kouseband vastmaakt. De oorspronkelijke beteekenis van die handeling is wellicht deze: de kwaal, door middel van den kouseband, die met den zieke in aanraking is geweest, op den boom overbrengen, en dan haastig wegloopen zonder om te zien, opdat de booze geest - oorzaak der kwaal - ons niet zou herkennen en achtervolgen.Ga naar voetnoot(3) Te Braine l'Alleud staan op een kruisje twee zeer oude pijnboomen bij elkander waarop het volk, met een lint, laatst met nagels of spelden, de ziekte vastbond, vastspijkerde of -stak. Nu, sedert onheuglijke tijden had er tusschen beide boomen een houten kruis gestaan, door de Walen l'crwé Saint-Zè geheeten. Sommigen denken dat dit kruis en die naam wijzen op een vroegere bidplaats, aan St. Etton gewijd; doch de eenvoudige kerstening door het Kruis heldert de zaak genoegzaam op. Zoolang het kruis aldaar aanwezig was, stak men terzelfder tijd spelden in het kruis en de boomen: een eigenaardige mengeling dus van heidendom en kristendom. Sedert 40 jaar echter is het kruis verdwenen en het heidensch gebruik is alleen voor de boomen blijven voortbestaanGa naar voetnoot(4). Oude boomen, steeds met hetzelfde doel vol spijkers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geslagen, vindt men insgelijks te Gilly (l'arbre à clous, een linde)Ga naar voetnoot(1), een andere tusschen Trazegnies en Chapelle-lez-Herlaimont, achter de kapel van O.L. Vrouw van Verviers tegen een ouden weg, beschouwd als van Romeinschen oorsprong - en niet verre van 't klooster van Soleilmont, in Henegouw (twee oude linden met een ouden Kalvarieberg er tusschen.Ga naar voetnoot(2) De O.L. Vr.-kapel bij dien ouden afgeleefden boom wijst hoogst waarschijnlijk op een kerstening, maar voor den ouden Kalvarieberg tusschen de twee linden is de twijfel grooter: misschien heeft men eerst in later tijd een linde aan weerszijden geplant. Hier en daar, immers, kan het kristelijk teeken - kapel, kruis of beeldje, - ook wel eens den hoogsten ouderdom hebben. Ten slotte vermeld ik nog den boom - een wilde kastanjeboom - die te Brugge, even buiten de ezelpoort staat en welks stam altijd een aantal spelden draagt. Dat was althans het geval in 1870Ga naar voetnoot(3). Uit een nieuw onderzoek in 1899 gedaan, is gebleken dat de stam een Mariabeeldje draagt, O.L. Vrouw van 't spalletjie geheeten. De bedevaarders komen er voor de wratten en zweren, maar heden is dat heidensche speldensteken op een boom ook daar sterk afgenomenGa naar voetnoot(4). Als overblijfsels van heidensche boomvereering mogen nog gelden: de meiboom en de kerstboom, ook de levensboom geplant bij iemands geboorteGa naar voetnoot(5). Ik bevredig mij met er even op te wijzen en wil thans eenige bladzijden wijden aan bronnenvereering.
A. De Cock.
(Wordt voortgezet). |
|