De Vlaamsche Gids. Jaargang 1
(1905)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
[Verzen]April.Ga naar voetnoot*I.
Ik zag het wel:
- de knoestige hagen
vol tuilkens groen gestoken,
tril-groen, lijk bloeisel, dartel-hel...
- Ik zag het wel!
Nieuw kruid, versch gras
allangs de vaarte
in eens pril opgeschoten
al overal, - ik zag het ras -
nieuw kruid, versch gras.
Het twijgenspel
het wekt de hoven;
- roeden met groene bloemen
en gouden knoppen;
- ik zag het wel,
dat twijgenspel.
En wakker wordt
in 't zoen-licht alles,
- Een vleugel... rits! - Wie zong er?
Een lied over de wereld stort
die wakker wordt.
- En wilde ik gaan
gerust en stille
lijk oude menschkens gaan
- in 't zonneken stillekens gaan;
en wilde ik gaan
| |
[pagina 149]
| |
- en kallem zijn -
in 't weer weer warrem,
met vollen teug innemen
't verjongend gouden medecijn;
en kallem zijn,
heel trage gaan,
heel trage droomen dragen
al ademend
den adem en den geurgen lach
van Lentedag....
- mij bruist de geest!
en lijk een vlagge
die fladdert en draait in 't waaien
zwenkend en zwijmlend in 't zonnefeest,
mij bruist de geest!
Mij heeft de Lent!
En 'k drink me dronken
aan 't tochten van herleven
dat toovrend over de aarde rent!
mij heeft de Lent!
Mij heeft de Lent!
En 'k zie me zalig
aan 't jeugd-gelaat van alle kanten
glorende alweer naar ons gewend!
Mij heeft de Lent!
Mij heeft de Lent,
en 'k zing om haar,
en al wat zingt in bloesem,
in aarde, in lucht, in licht... ik ben 't
Mij heeft de Lent!
1900 | |
[pagina 150]
| |
II.
Pluizelpluimekens warrelwiegen,
schuinsche vliegen
het ijle door.
Sneeuwezierkens draaiend dralen,
dichte dalen
van 't wolkgesmoor.
Spranklend spelle van rondedansen,
vlokkenkransen
bijeen, uiteen,
zwirrelzwieren, zutekens zwevend,
zilvrig bevend
weer hier, weer heen.
Maar de zonne doorsteekt de wolken
als met dolken
van gestraal.
En de vlokskens, zotte en kleene...
- sst! ... verdwenen
al allemaal.
| |
[pagina 151]
| |
III.
Het middaglicht en 't windeken
die zingen saam een liedeken,
- tiereliere din don dijne.
't Is April van zonneschijne,
tiereliere dindondon.
't Is April van goede zon.
In de botten 't merelken
flierenfluit zijn liedeken,
- kwiereliere gierelgoere -
in het windeken zijn toeren,
kwiereliere gierelgon,
in de zege van de zon.
| |
[pagina 152]
| |
Eendjes.Op waterblauwte koud lijk staal
de sneeuwwitte eendjes allemaal
ze roeien deftig achtereen
en duiklen onder een voor een,
en schuddestaarten, slaan op 't nat
hun vlerken dat het parels spat;
en 't een het jaagt en 't ander 't vlucht,
en een, 'en enkel, in de lucht
dat vliegen gaat en in 't geboomt
in 't naakt getak te nauwe koomt,
en valt weer op den vijverboord
bij 't platpootvolksken van zijn soort;
- en een dat waggelt naar den plas,
en een dat sukkelt weer op 't gras!
En allen maken ze kwaak kabaal
die ernstige eendjes allemaal!
| |
[pagina 153]
| |
Balder.Als Balder dwaalt door 't babblend Lentebosch
dan streelen als geheven palmentwijgen
zijn handen en zijn hoofd; de bloemen nijgen
om zijne voeten - bloemen zelve in 't mos.
De woudenmeisjes uit het loofgetros
steken 't gelaat, en zien hem na, en zwijgen
angstig en blij, vergetende haar eigen
schoonheid om hem, den schoonen God in 't bosch.
- Maar Balder sterft, - de Blinde velde hem!
De vogels snikken met gebroken stem;
de droeve rozen weenen tranen bloed.
En Nanna naakt, en zoekt langs duinen, dalen,
langs overal heur Lief zoo vroed, zoo goed.
- En om haar klagen voolt de zon haar stralen.
| |
[pagina 154]
| |
De Parel.Verscholen in de diepste diepte ligt
de parel blank, geheim als een gedachte;
- verloren klank, van als er englen lachten,
versteend gedroppeld uit het hoogste licht...
Wat willen heeft den zoeker zoo gericht
door 't werend water heen in strijdend trachten
naar de enkle plaats waar sluimrend, maagdlijk ligt
in eeuwgen nacht, de schoone schat te wachten?
- Door de verwikkeling van wereldwegen,
mijn Parel mijn, ben ik tot u gekomen.
Ik zag U! 'k voelde om mij den reinen zegen
van uw lief leven! 'k Stond midden in droomen!
Toen was 't dat ik mijn ziele spreken hoorde:
- En 'k wist dat heel uw wezen me behoorde!
Edmond van Offel.
|
|