De Vlaamsche Gids. Jaargang 1
(1905)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Vragen van den dag, in buitenlandsche tijdschriften besproken.Laat ons veronderstellen, lieve en beminde lezer, dat UE. in een visch verandert - eene veronderstelling van den schrijver van Poetic quality in liberalism (Independent Review Feb. 1905). Vele dingen, die ge nu niet waardeert, b.v. het uittreden van dichter de Koninck uit den schoot der Kon. Vl. Academie, den loop van den Jordaan ten tijde van Jozuë (z. Société des hautes Etudes) zouden U dan misschien belangwekkend schijnen - niet het minst een lekkere schotel visch, uw eigen vleesch.... en bloed. Maar zeker zou het dompelen in een frisch bad, de poezie van 't ruischende water om uwe blanke leden, U heel en al koud laten als een visch. De mensch smaalt op hetgeen hij geniet, streeft immer naar 't nieuwe. En die zucht noemt de schrijver: de poezie van 't liberalismus Excelsior! Stilstand bediedt voor 't liberalismus: verrotting en dood. Wij zijn er, riep Gladstone uit, op zeker oogenblik, de vloed draagt ons waarheen wij willen, en meteen waren de bakens verzet. Liberalismus is een voortdurende strijd van het nieuwe tegen het oude. Daarom volgen wij met spanning het laatste bedrijf van het historisch drama: Frankrijk en Rome. In den grond, zegt de ‘Contemporary Review (Januari) is de scheiding van Kerk en Staat niets anders dan de worsteling tusschen den geest der Fransche revolutie, de bron van 't liberalismus, tegen de middeleeuwsche kerk, van den ‘god in ons’ - zooals Quinet, de lofredenaar van onzen Marnix het noemde - tegen de traditie, welke de wereld aan Rome wil kluisteren. Het Konkordaat was eene vruchtelooze poging om twee katten in een zak in vrede te houden. Te vergeefs trachtte de edelmoedige Lamennais de kerk met de moderne vrijheden, uit de Fransche revolutie gesproten, te verzoenen. De eenigste vrucht van zijn strijden is de Belgische grondwet geweest. Maar de onverzoenlijke vijanden van den tijdgeest, de Jesuieten, in 1813 weer in Frankrijk toegelaten, rustten niet vooraleer de laatste sporen van eene vrije Fransche katholieke kerk, de zgn. Gallicaansche, uitgewischt waren en het ultramontanismus d.i. de blinde onderwerping aan den onfeilbaren Paus zegevierde. De wet-Falloux (1850) kende hun het recht toe scholen te openen en ten jare 1865 bestonden er 27 Jezuietengestichten. Zij werden ijverig gesteund door de Congreganisten, welke reeds in 1878 2 millioen 307493 kinderen in hunne scholen - lagere en middelbare - opleiden. Natuurlijk waren hunne leerstelsels geheel en al van | |
[pagina 85]
| |
een anti-republikeinschen geest doordrongen. Hunne kweekelingen bevolkten de hoogere militaire school van St-Cyr, bezetten de openbare ambten en Marianne moest den strijd aanvaarden tegen een geheel leger antisemieten: waarvan Drumont de zuiverste parel is, nationalisten, welke de tegenstrevers der kerk: protestanten, joden, vrijdenkers voor ‘vijanden van de nationale ziel’. (zie Brunetière)Ga naar voetnoot(1) uitkreten, Jezuieten, edelen en overgeloopen... Joden; 't monsterachtig zinnebeeld van dit verbond is het huwelijk van den Jood Meyer met eene kleindochter van Turenne. En allen teerden op het konkordaat, leefden op oorlogsvoet in de republiek. Nu werd het konkordaat afgeschaft, de echtscheiding zal weldra een voldongen feit zijn. De staat bezoldigt voortaan de dienaars van den godsdienst niet meer. De Ultramontanen schreeuwen moord en brand: de kerk wordt vervolgd en uitgehongerd. De ‘Revue des Revues’ (15 Feb.) beschouwt de finantieele zijde van 't vraagstuk. Voor de geestelijkheid der steden bestaat er niet het minste uitzicht op ‘geween en geknars van tanden.’ Missen, doop, huwelijk, begrafenis waarborgen den priester een jonggezellen inkomen van 2000 fr. Doch er zijn in Frankrijk 32,000 gemeenten van beneden de 1500 inwoners en 9000 van minder dan 300, waarvan er echter velen reeds nu slechts een pastoor tellen voor twee à drie gemeenten. Voor hen is de toestand bedenkelijk. Op den bijstand der boeren mogen ze niet tellen. Een half franksken bij een doop b.v. kan er nog als vrijwillige bijdrage van af maar zelfs het stoeltjesgeld brengt anders weinig op en wordt op vele plaatsen, om wille der weerbarstige betalers, verpacht. Van den Franschen landbouwer zes, zeven frank eischen tot 't onderhouden van een pastoor.... hij ging liever niet meer ter kerk. Maar van den anderen kant is het uitdrijven der Congreganisten - van 1901 tot 1904 werden er ongeveer 5000 scholen verwereldlijkt - voor de Fransche geestelijkheid een finantieel succes geweest. Het ging er in Frankrijk zooals ten onzent. Zoodra de paters of de nonnen de noodvlag ergens hijschen, vloeit het geld der geloovigen van alle zijden toe en wordt natuurlijk den eigen zielenherder onttrokken. Schrijver besluit: ‘de priester zal geen centiem verliezen.’ Den priesters zelf schijnt de toestand niet zoo rozekleurig toe. Hunne tijsdchriften klagen putten uit den grond over de lauwheid, de onverschilligheid van 't volk. De ‘Etudes de la Compagnie de Jésus’ (Januari) stellen het verval van den godsdienst vast. Wij weten dat het twintigste deel der Parijzer bevolking geen voet meer zet in eene kerk. In vele departementen is het evenzoo. De schrijver een Jezuiet schrijft: ‘De bekeering der zielen volstaat niet meer. Wij moeten handelen, onzen invloed op het publiek doen gelden door goede kristenen in de openbare ambten te stellen (682).’ Een ander bekent: ‘De tijdgeest is tegen ons. Om een halve vrijmetselaar te worden moet een | |
[pagina 86]
| |
kristen slechts de goddelooze dagbladen lezen, den schouwburg bezoeken. Onze eigen godsdienstige pers is “versleten”; zij heeft geen vat meer op 't pubiek’
* * *
Iedereen weet welke verbazende vlucht de Duitsche adelaar van 't jaar 1870 af - de stichting van 't Keizerrijk - genomen heeft. De Engelsche dagbladen beweren dat het ruischen van zijn vleugelslag in 't naburige kleine Holland onrust en vrees van eigen onafhankelijkheid baart. Luitenant-generaal Geest onderzoekt in de ‘Deutsche Rundschaù’ (Maart) het voor- en nadeel, in Duitsch opzicht, van eene inlijving van Holland bij Duitschland. De krijg van de toekomst zal te gelijker tijd te land en te zee gevoerd worden. Wat baten den Duitscher één of twee Nederlandsche legerafdelingen in vergelijking met de tachtig Duitsche-infanteriedivisionen, twee Nederlandsche pantserschepen bij de acht-en-dertig Duitsche gevoegd, indien Duitschland zedelijk verplicht is de uitgebreide zeekusten van Nederland te verdedigen? Neen, zoo besluit de generaal ‘Das Vaterland musz nicht grösser sein’. Wanneer men bedenkt dat er in 1792 in Duitschland 1800 staten en staatjes bestonden, dan zijn wij geneigd te glimlachen om de treurigkomieke zijde van zoo'n toestand. Ten onrechte, verklaart de ‘Deutsche Revue’. Op politiek en economisch gebied was deze splitsing van een schoon en machtig rijk in Nurenberger poppendoozen voorzeker een onheil. Op de zedelijke vorming van het Duitsche volk heeft zij integendeel den besten en heilzaamsten invloed uitgeoefend. Daar ieder volkje slechts op eigen kracht mocht steunen, werd de geest van zelfvertrouwen en zelfstandigheid gewekt, eene zekere geestelijke vrijheid gewaarborgd. Het is Karel V niet gelukt het protestantismus, de leer der ontvoogding der menschelijke rede, op 't individualismus gegrond, uit te roeien, omdat de nieuwe leer steeds weer ergens anders opdook. Ook mogen wij onze al die vorsten en prinsjes ‘landesherrn’ niet voorstellen als kleinzichtige tirannen, die een Schiller kamerarrest oplegden of hun eigen onderdanen als slachtvee verschachelden. Laat ons niet vergeten dat de gouden eeuw der Duitsche letterkunde aan een Saksisch prinsenhofje bloeide. In 1792 bestonden er in Duitschland 30 hoogescholen, een overgroot getal boekerijen, dank aan den wedijver der vorsten. Schrijver hoopt dat de overgeerfde karaktertrekken van den Duitscher: verkleefdheid aan den vorst, individualismus en idealismus, gehechtheid aan de geestesvrijheid een bolwerk mogen zijn tegen twee vijanden: socialismus en katolicismus. Op de socialisten werden in de laatste kiezingen 3 millioen stemmen uitgebracht. Zij beschikken over 77 dagbladen met 1 millioen 600000 geabonneerden. De Katholieken tellen 98 afgevaardigden met 1 milioen 790000 stemmen tegen 58 afgevaardigden met 718000 stemmen in 1870. In de | |
[pagina 87]
| |
Revue du monde catholique van dit jaar verhaalt de Fransche katolieke en apostolieke ‘protonotarius’ Fèvre zijne rondreis door Duitschland. Hij beschrijft de talrijke ‘Vereine’, welke de Duitsche katolieken gesticht hebben Bonifaciusvereine tot ondersteuning der katolieken in de protestantsche Duitsche gewesten Krippenvereine (Kinderkribben), Mädchen en Fraûenvereine (het katoliek feminismus) Gesellevereine) voor werklieden en vooral het ‘Volksverein’ met zijne 400000 leden. Er bestaat een Augustinusverein voor de katolieke pers, welke overigens in de handen der geestelijkheid is. Schrijver meent zelfs dat er te veel pastoors-dagbladschrijvers zijn en schrijft er het gemis aan letterkundige waarde der Duitsche katolieke dagbladartikels aan toe (b. 31). De ‘Cecilienvereine’ eindelijk willen de moderne muziek uit de kerk weren. De socialistische Zukunft (nn 20) beweert dat zij wel mochten beginnen met de afschuwelijke als Paascheieren gekleurde heiligenbeelden der nieuwere katoliek gothiek op te ruimen. Wie zal ons in België verlossen van dien Jezuietischen wansmaak? De protonatarius schetst ons een vriendelijk beeld van den ‘gemütlichen’ Duitschen Pastor. Hij gaat ‘in die Kneipe’, rookt er zijne Duitsche pijp en drinkt zijn ‘Halbes oder Dutzend’ bezoekt, gedast, gehandschoend den schouwburg, vooral het opera, want hij is verzot op muziek. De Franschman meent dat hij daarbij wel eens vergeet het protestantismus te bevechten, dat domme en zotte wangedrocht, ‘qui n'est rien, moins que rien’ dat de geestelijkheid moet uitroeien, ‘zooals eens de Spanjaard de Mahometanen verdelgd hebben’ (b. 398). Hopen wij dat de Duitsche Pastoor den raad niet zal involgen. Er is reeds strijd genoeg b.v. voor- of tegen de confessionnele school de Süddeutsche Monatshefte (Januari) leveren om een vermakelijk staaltje van den schoolstrijd. Een zesjarig kind laat zich bij den ‘pfarrer’ opschrijven tot 't bijwonen der school. De priester vraagt: Tot welke belijdenis behoort gij? - Ik ben maar een kind. - Eene belijdenis moet ge hebben. - Ik ben maar een kind. - Kinderen vooral moeten eene belijdenis hebben. - Ik heb er geene, ik ben maar een kind. - Gij moet er eene hebben. - Dan wil ik ook eene schoone. - Uw vader is ‘lutherisch’, ge zult ‘lutherisch’ zijn. Vader zegt dat alle geloof maar ‘wassersuppe is. Op den volgenden dag komt de vader bij den “pfarrer” - Heer Pfarrer, ik wil uit de lutherische kerk treden. Waarom? wilt ge katholiek worden? - Domheid! Ik wil niet dat mijn kind de godsdienstlessen volgt, dat het als “dissident” (niet geloovige) opgeschreven wordt. - Dat mag niet. Op 't verzuimen der godsdienstlessen staat straf, zoowel als op het nalaten van koepokinenting. - Wel! het zal de klas cathecisatie volgen maar ik zal hem te huis op mijne manier... kathechismus en bijbel leeren.’
* * * | |
[pagina 88]
| |
Volgens de ‘Nouvelle Revue’ (Maart) heeft Engeland in den oorlog met Transvaal de hen met de gouden eieren geslacht. De gouden eieren d.i. de goudmijnen, zijn eigenlijk maar windeieren. De ware rijkdom is de grond en nu moet Engeland den Boer vleien, den man, die dezen grond vruchtbaar maakt. De goudmijnen zelf zijn in de klauwen gevallen van Duitsche en Amerikaansche syndikaten; het zijn zooveel ‘kopjes’ die het Engelsch kapitaal en de Engelsche werkkrachten terugslaan. In Transvaal dreigt het ‘gele gevaar’: in de mijnen steeg het getal Chineezen van 27,182 tot 34,453. 40% der werktuigen ‘machinery’ worden door Amerikanen ingevoerd. Independent Review - het vraagstuk der werkeloozen - stelt vast dat Engeland voor den oorlog met Transvaal boet. Er zijn op dit oogenblik 140,000 man zonder werk. Schrijver prijst het aanleggen van landbouwkolonien aan, zooals het Hollandsche Frederiksoord en tegen de verstokte ledigloopers - de machten van den afgrond, zoo als hij ze eigenaardig noemt, het Belgisch dwangstelsel. Men moet beginnen met het kind. In Londen zijn er 1 1/2 millioen kinderen ‘most hopeless’ - slecht gevoed, slecht gekleed, verstoken van onderwijs en beschaving. De ouders zijn zedelijk blind. ‘Zou ik niet weten, Mijnheer, zegt een vrouw tot den ‘inspector’ hoe ik mijne kinderen moet grootbrengen? - ‘Ik heb er zes begraven’. De school is het beste redmiddel. Van een godsdienstig onderwijs op de lagere school is er echter, in een zoo door en door godsdienstig land, het vaderland van 't heilleger, van de ‘revivals’Ga naar voetnoot(1) of uitbarstingen van 't godsdienstig gevoel, geen spraak. De beroemde romanschrijver Wells, de profeet der toekomst, gewaagt er in zijn plan der opvoeding der toekomst niet van. (Vgl. Revue de Paris 15 Feb.) Independent Review bevat een warm pleidooi voor de onzijdige school [de kerken en het kind]. Schrijver, een godsdienstig man, kent de kerk eene zedelijke zending toe, het recht het kind de godsdienstige opleiding te geven maar ontkent haar alle toezicht op het wereldlijk orderwijs. De kerk beroept zich op de historische traditie, toen zij alleen het onderwijs uitdeelde, maar zij vergeet dat te dien tijde het onderwijs eene weelde was, aan weinigen gegund maar op onze dagen een maatschappelijke behoefte en noodzakelijkheid, een recht en een plicht voor den staat. Overigens, zegt schrijver, staan de onzijdige staatsscholen ver boven de confessionneele scholen, waar deze in Engeland en in de Vereenigde Staten nog bestaan. Zij zijn een nationaal gevaar voor de eendracht, welke tusschen alle burgers moet heerschen, b.v. in Ierland; een gevaar voor de kerk zelve, ‘voor wie het hardnekkig vasthouden aan oude voorrechten maar al te dikwijls een vloek geweest is.’
* * * | |
[pagina 89]
| |
Geestelijke en economische vrijheid zijn voor 't liberalismus onafscheidbaar verbonden. Lassalle, de groote Duitsche socialist, heeft de economische vrijheid geloochend. Even als in de natuur, naar de leer van Darwin, steeds de sterkste den zwakkere overwint en verslindt, zoo buit in de wereld der nijverheid de kapitalist den werkman uit. Deze wordt eeuwig gedrukt door de stalen wet van 't werkloon. Zoodra de loonen stijgen, neemt ook het getal werkkrachten toe en wordt het loon tot een minimum verlaagd: niet genoeg om te sterven, niet genoeg om van te leven. De Fransche wijsgeer Fouillée legt deze valsche gevolgtrekkingen van 't Darwinismus op sociaal gebied bloot. [Revue des deux Mondes Oct. 1904]. In de natuur zegepraalt niet altijd de sterkste, De liefde, de onderlinge sympathie is een even belangrijke factor der evolutie als de strijd om 't bestaan. Door zijn vernuft kan de mensch het midden wijzigen, waarin hij leeft. Hij is, naar mate de wetenschap voortschrijdt, geen slaaf, geen speelbal meer der onverbiddelijke natuurwetten. De strijd tusschen kapitaal en arbeid is dus geen stalen natuurwet. En de statistiek logenstraft het stelsel van Lassalle. De ‘Correspondant’ (10 Feb.) betoogt eens te meer dat de werkloonen niet tot een minimum gedaald zijn maar op eene halve eeuw meer dan verdubbeld. In 't jaar 1847 won een mijnwerker 2 fr. 06, in 1904: 3.37 (bovenden grond) en 4.97 (in de mijn). Voor dezelfde som gelds kan de werkman zich het dubbele aanschaffen. D.i. hij geniet nu dubbel meer welzijn dan b.v. vóór een eeuw. Wij hoeven niet eens terug te gaan tot de middeleeuwen, toen het een vorstelijke weelde mocht heeten: een hemd te hebben. In 1830 beliep in Frankrijk 't gebruik van katoen: 1 kilogr. per hoofd, nu: 4 1/2; van wol: 2 kil. in 1867, nu 7 kil.; van suiker: 2 kilogr. (1830), nu 3 1/2; van vleesch: 26 kil. (1846), nu 37 (in Engeland 55 tot 60). Het zou gemakkelijk vallen voor België denzelfden stoffelijken vooruitgang met cijfers te staven. De schaduwzijde zijn: de nuttelooze en verderfelijke uitgaven: 410 millioen fr. voor alcool (in Duitschland: 147), 375 millioen voor tabak (in Duitschland: 64); het uitwijken der landbouwbevolking naar de steden. De Duitsche ‘Agrarier of landbouwpartij’ tracht deze uitwijking te keer te gaan door het invoeren van beschermrechten op het graan, op de lodderige biggetjes, op den onschuldigen haring. Zij stelt voor de helft van iederen oogst te verbranden om het dalen der graanprijzen te beletten den landbouwer te dwingen op zijn dorp te blijven. Zij is eene macht geworden in den staat. De ‘Bûnd de Landwirthe’ telt 250,000 leden en houdt ieder jaar 6372 meetings. Zij heeft Caprivi uit den zadel gerukt, tweemaal het wetsontwerp op de binnenkanalen ‘abgeblitzt.’
* * *
De oplossing van het maatschappelijk vraagstuk ligt, volgens hoogleeraar Metchnikoff, in de wegneming van den dikken darm. Deze is het | |
[pagina 90]
| |
Port-Arthur, het broeinest der microben van waar deze zonder ophouden het vrije Japan bestoken. De Revue Scientifique (15 Maart b. 346) beweert dat zelfs de wijze waarop wij in het systeem der moderne water-closets den vijand uitdrijven, prikkelend, verhittend en verlammend werkt op dat noodlottig lichaamsdeel en ‘appendicitia’ veroorzaakt. ‘Voilà pourquoi votre fille est muette’ Wie heeft den moed zich van dien vijand te laten bevrijden? Waarschijnlijk niemand. Gelijk de vossen in de fabel van Reintje met den afgekapten staart houden wij dat zintuig vast, zoolang het ons vasthoudt. Brand. |
|