De Vlaamsche Gids. Jaargang 1
(1905)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Nederlandsche Letterkunde.Virginie Loveling. - De Twistappel. Oorspronkelijke roman. (Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1904. - 248 blz. 8o).Fernande Duquenne is een geboren non en leeft, zoveel mogelik, volgens de voorschriften van het klooster waar zij reeds als ziekenzuster ingetreden was, wanneer de toestand van haar gezondheid haar dwong, het aanvaarden van de zware verplegingsdienst en het uitspreken van de geloften uit te stellen. Zij verblijft nu met haar ouders te Vroden, wanneer haar schoonbroer Mathijs in hetzelfde dorp het huis de Twistappel komt bewonen; Mathijs, de vrijdenker, met wie zij en haar ouders afgebroken hadden, omdat hij zijn vrouw Esther allengskens tot zijn zienswijze had bekeerd, zijn kind niet liet dopen en, wat later, zijn vrouw zonder tussenkomst van de kerk liet begraven. ‘Hoe min van hem gehoord, hoe liever,’ zei Fernande, ‘hoe min van hem gezien, hoe beter! 't Spijt mij dat hij komt.’ En toch zal zij er trapsgewijze toe komen die weerzinwekkende ketter te beminnen. Eerst voelt zij zich aangetrokken tot zijn kind, omdat dit het kind van haar zuster is, dan, uit medelijden voor het hulpbehoevend, moederloos schepseltje, en ook... uit nieuwsgierigheid, ‘de gruwende nieuwsgierigheid voor al wat monsterachtig is op stoffelijk of op zedelijk gebied, dat wel de zenuwen griezelen doet, maar waarvan de blik onmogelijk zich af kan wenden; 't gevaar, de hachelijke toestand van een menschelijk wezen aan het ergste dreigement van 't noodloot blootgesteld: een kindje zonder doopsel zou ze zien, met de erfzonde besmet!’ Mathijs, die haar verlangen vernomen heeft, noodigt haar in een kort briefje uit, het kind te bezoeken zo dikwijls ze wil, en voegt er geruststellend bij dat hij de gehele dag afwezig is. Dat vindt zij toch edelmoedig en bezoekt het wicht nu geregeld, verzorgt het, krijgt het lief, vertroetelt het, leeft er voor; eindelik kan zij niet meer zonder de kleine, en de kleine niet meer zonder haar. Wanneer hij plotseling de stuipen krijgt, geeft zij hem, na enige aarzeling, de nooddoop, en treft te gelijker tijd maatregelen die hem het leven redden. Mathijs, laat te huis komend, vindt haar bij zijn kind wakend; zijn vaderhart vloeit over van dankbaarheid voor de vrouw, die zijn zoontje buiten zijn voorkennis doopte, maar het sedert zo lang heeft verzorgd en | |
[pagina 73]
| |
nu zijn leven heeft gered: beiden zijn in elkanders achting gestegen en voortaan schuwen ze elkander niet meer. Door bijkomende omstandigheden bevindt het kind zich onverwachts zonder voedster. Nu moet kunstmatige voeding gebruikt worden, en Fernande moet bij het kind blijven, anders zal het, bij gebrek aan de nodige zorgen en voorzorgen, aan de grootste gevaren blootgesteld zijn. Maar hoe kan dat? Reeds fluisteren de kwade tongen, reeds wordt Fernande's bekrompen vader woedend. Kan Fernande het kind niet naar huis meènemen? Dan is Mathijs van zijn enig geluk beroofd! Hij stelt haar het huwelijk voor, en zij aanvaardt, uit liefde voor het kind, uit achting voor hem, op voorwaarde dat zij als broeder en zuster zullen leven. En nu begint alvast de zachte, machtige heerschappij van Fernande, waartegen Mathijs in de meeste gevallen niet eens de mogelikheid van een doelmatig verzet ontwaart, omdat de omstandigheden zelf dit verzet onmogelik maken. Wel heeft zij hem plechtig beloofd, hem op godsdienstig terrein alle vrijheid te laten; maar haar, bij voorbeeld, het huwelijk voor de kerk weigeren en de besloten verbintenis verbreken, is één, dat voelt hij; hij voelt ook dat zij het lot van zijn kind in handen heeft. Ze trouwen dus voor de kerk. Er volgen nu jaren van kalm geluk. Fernande maakt van de Twistappel een gezellig tehuis, regeert met vaste hand dat tamelik gemeen volkje,- haar dienstboden, die haar dan ook hartelik verfoeien, omdat zij aan hunne misbruiken paal en perk heeft gesteld. Mathijs kent de droevige eenzaamheid en het gebrek aan zorgen niet meer, die hij als weduwnaar had leren kennen. Intussen leert de kleine Gaspard gebeden opzeggen en kruiskens maken, gaat met moeder naar de mis, krijgt katechismuslessen van haar, en eindigt met er zich over te verwonderen dat papa nooit naar de mis gaat. Mathijs tracht wel de invloed van zijn rationalistiese redenering te kanten tegen de veel doelmatiger gevoelsinvloed van zijn vrouw, doch daarvoor is de kleine nog te jong. ‘Later,’ troost zich de vader, ‘zal ik al die onzin wel uit zijn hoofd krijgen, later als hij kan redeneren’. De kleine wordt, met het oog op de eerste communie, naar een katolieke kostschool gezonden. Waar moeten nu die twee een uitweg vinden, hij voor zijn diepe vaderlike liefde, zij voor die hartstochtelike moederweelde - die, bij afwezigheid van eigenlik moederschap, wel wat bevreemdend is - nu het voorwerp van hun verafgoding verreweg is? Het is tekenend voor de opmerkingsgave van onze schrijfster, dat hun verhouding, reeds door toenemende sympathie onmerkbaar inniger geworden, nu eerst gevaarlik wordt voor Fernande's gelofte en Mathijs' belofte. Te gelijker tijd ondergaat de oorzaak van die toenadering, Gaspard, tegenstrijdige invloeden die hem eerst | |
[pagina 74]
| |
van zijn vader verwijderen - hij begint hem als een zondaar te beschouwen - en dan van Fernande, van wie een giftige meidentong hem in de verlofdagen vertelt, dat zij zijn echte moeder niet is. De vader poogt hem zijn beginselen in te planten, en slaagt daar juist genoeg in, om hem onder knagende twijfel te doen lijden. Fernande heeft de lomp-kwaadwillige meid weggejaad, maar haar vroeger gezag is heen en Gaspard is verbitterd. Zoo gevoelt zich deze in eens zonder moeder, zonder geloof, zonder andere zekerheid, zonder ware achting voor zijn vader, die zijn moeder burgerlik heeft laten begraven, zonder geestesvrede. Geen wonder dat hij kort daarop uit het Kollege weggejaagd wordt en nu door Mathijs naar een andere, ditmaal wereldlike kostschool wordt gebracht. Als een donderslag valt die vernedering op Fernande en Mathijs. Dezes lang onderdrukte grieven aangaande het opvoedingsplan van zijn vrouw geven zich nu lucht in een vlaag van tomeloze woede, die hen voor immer schijnt te zullen scheiden, trots Mathijs' even onstuimig smeken om vergiffenis, dat daarop volgt. Fernande schenkt vergiffenis, maar is zo gekrenkt, dat de verkoeling tussen haar en haar man tot - wel wat overdreven - haat overslaat. Als Mathijs echter wat later bij een spoorwegramp in doodsgevaar verkeert, gebeurt er in haar, en ook in hem, een krachtige reaktie, en zij beminnen elkaar meer dan ooit. Maar daags na haar liefdebekentenis, terwijl Mathijs nog gewond te bed ligt, ontvlucht Fernande het huis; in een brief zegt ze voor haar zondige zwakheid haar leven lang te zullen boete doen, en bezweert hem niets te doen om de echtscheiding, die zij besloten heeft, te verhinderen. Aldus verdwijnt Fernande plots van het tooneel en laat niets dan verwoesting achter: Het geluk van Mathijs is verbrijzeld, zijn zoon gaat zedelik ten onder. Nog eenmaal ziet hij zijn vrouw, in een klooster waar hij een zieke was gaan bezoeken: zij is als zuster Charles-Borromée gestorven, en voor haar lijk wordt hij door allerlei nieuwe gewaarwordingen en denkbeelden bestormd: ‘Indien het eens waar was, dat de wetenschap faalt, dat de mensch een hoogere bestemming heeft dan deze van geboren worden, van genie ten, lijden en vergaan?’ En ten slotte wordt ons van deze vrijdenker gezeid: ‘Voor de eerste maal van heel zijn denkend leven schitterde er een twijfelstar, een star van hoop en bijna van berusting, aan het uitspansel der toekomst voor den zieleloochenaar....’ ***
Een raadselachtig slot! Is het een konklusie? En heeft de schrijfster, als door één van haar beoordelaarsGa naar voetnoot(1) met vreugde wordt aangenomen, be- | |
[pagina 75]
| |
doeld, dat Mathijs met zijn principes tot nog toe gedwaald had? Wij geloven het niet. Wel geven de laatste regels van de roman aanleiding tot zulke opvatting; maar een konklusie dient het noodzakelik gevolg te zijn van al wat voorafging, en dat is hier niet het geval: De rampen die Mathijs getroffen hebben, worden in de gehele roman voorgesteld, niet als het gevolg van zijn denkwijze, maar als het gevolg van het verschil van denkwijze tussen hem en zijne vrouw. Ook is het onderwerp van het boek niet de vraag of de waarheid aan de zijde van het spiritualisme dan wel van het materialisme ligt; het onderwerp is de Twistappel, het ongelukkig kind, dat ten onder gaat door gebrek aan eenheid in zijn opvoeding; het onderwerp is het op onze dagen al dringender en dringender vraagstuk: gegeven een vrijdenker en een gelovige, hoe zal, hoe moet hun kind opgevoed worden? Gewoonlik zegeviert de moeder in zover, dat het kind een godsdienstige opleiding krijgt, die de vader, om de lieve vrede, niet zoekt te dwarsbomen; eenmaal groot, wordt het dan door de omstandigheden hetzij in zijn eerste geloof versterkt, hetzij tot een ander geloof of tot ongeloof bekeerd. Gevallen kunnen zich voordoen waar beide ouders van den beginne af hunne denkwijze pogen te handhaven. Zulk een geval heeft Mejuffer Loveling gekozen, en de verschillende fasen van het konflikt die de zielstoestand van Gaspard moet doorgaan, zijn met buitengewoon scherpzinnige opmerkingsgeest beschreven, en groeien uit elkaar met meesterlike noodzakelikheid. Gedurig krijgt men de indruk: Hoe nauwkeurig is het problema bestudeerd! Alleen bepaalt zich de schrijfster tot het ontleden van het vraagstuk; de verschillende factoren worden onder onze ogen gebracht met die machtige objectiviteit welke reeds meermalen - verdiend of onverdiend - het verwijt uitlokte, dat Mej. Loveling, in haar romans, niet genoeg haar hart geeft. Maar de oplossing? Gaspard gaat ten onder: wat hadden zijn ouders moeten doen om dit te beletten? Wij vinden geen antwoord in het boek en blijven dus onbevredigd. Heeft Mej. Loveling, weer uit objectiviteit, alleen de vraag willen stellen, en de lezer des te sterker tot zelfdenken willen aansporen? Dat is haar stellig gelukt. Of denkt zij dat er aan zulke toestanden geen helpen is en dat lieden van zo hemelsbreed verschillende denkwijze niet met elkaar zouden moeten trouwen? Mogelik; maar de mens wikt en de liefde of een ander omstandigheid beschikt. Het huwelijk van deze twee, bij voorbeeld, wordt door de schrijfster zelf als onvermijdbaar voorgesteld. Iets troost ons, in deze onzekerheid: Wat het boek ons kan doen vrezen, geldt noch gewone gezinnen, noch het gewoon konflikt, zoals dit zich gedurig voordoet. Mathijs en Fernande zijn abnormale echtelieden, getrouwd en niet getrouwd, en Fernande is niet de moeder van Gaspard; werd het ons niet gezeid, wij zouden het kunnen raden: geen moeder zou haar kind verlaten hebben zoals zij, bij de echtscheiding doet. | |
[pagina 76]
| |
En dit verzwakt enigzins de eenheid van gedachte in de Twistappel; want daardoor wordt het twijfelachtig, in hoever de tegenstrijdige geestesrichtingen van Mathijs en Fernande wel schuld hebben aan het zedelik bederf van Gaspard. Heeft Mej. Loveling zelf ons niet vroeger op meesterlike wijze getoond, hoe het karakter van zekere Madeleine niet bestand was tegen de ontdekking dat hare gewaande ouders eigenlik vreemdelingen waren, en maakt hier Gaspard geen soortgelijke ontdekking, met soortgelijke gevolgen? Het blijft dan te bezien, of Gaspard's lot zo ongelukkig had kunnen zijn, indien Fernande waarlik zijn moeder was geweest. Uit de inhoudsopgave, en ook zelfs uit de door ons gewaagde tegenwerpingen, zal het wellicht gebleken zijn hoe veel de Twistappel te denken geeft. Dat ‘suggestieve’ is zeker de grootste verdienste van dit door-ernstig boek. Maar is de kracht van het werk vooral van intellectuelen aard, zo hebben zich verbeelding en gevoel niet onbetuigd gelaten, verre van daar. Niet dat de taal aan beeldspraak, of de behandeling aan schokkende toestanden rijk is. Maar verbeeldingskracht en gevoel stromen soms ineen tot een machtige indruk, als, bij voorbeeld, in de eigenaardig-pakkende liefdescene vóór Fernande's vlucht, bij de tragiese echtscheiding, en ook bij de laatste ontmoeting tussen Mathijs en zijn vrouw. En bij het sluiten van het boek vraagt men zich af wat men het meest moet bewonderen: de jeugdig frisse kracht waarmee ons de kunstenares die twee schilderachtige figuren uit één stuk, Fernande en Mathijs, voor de ogen toverde, of over de stoutheid waarmee de denkster één der ontzaglikste vraagstukken aandurfde die de mensen van onze tijd bezig houden. Gent. M. Basse. |
|