Vier excellente cluchten
(1950)–J.J. Mak– Auteursrecht onbekend
[pagina 34]
| ||||||
Personen
| ||||||
[pagina 35]
| ||||||
Een cluyt van Onse Lieven Heers MinnevaerGa naar voetnoot+
| ||||||
[pagina 36]
| ||||||
En hout die maech open, dat se selden sluyt;
15[regelnummer]
Die montcost selden t'onpas voor haer vliecht,
Sy gaepen als vogelkens, die leggen in de muyt
Ga naar voetnoot16
En wachten nae 't aes woest ende ruyt.
Ga naar voetnoot17
Ick en weet wat maecken met deze test!
Ga naar voetnoot18
Dikmaels loop ick 's morgens ter doeren uyt,
20[regelnummer]
Eerse beginnen te singen haer oude request.
Ga naar voetnoot20
Ick wou in ons huis eens quaem die pest,
En naem er een deel met haer op die staert;
Ga naar voetnoot22
Maer sy mosten niet lang leggen, off 't waer een nest,
Ga naar voetnoot23
Want lange siecten ben ick off vervaert.
Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Is dat ongelijck, goe luy, neempt toch regaert:
Ga naar voetnoot25
Weynich winnings en dan kinderen die veel moogen,
Compt dat wel overeen? Certeyn, 't is al hart!
Ga naar voetnoot27
Nu wat baetet getart, ick moeter mijn toe voegen.
Ga naar voetnoot28
Holla, daer comter een gaen, nae ick can beoogen;
Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Daer willic mijn nae poghen en hooren sijn ontfowen.
Ga naar voetnoot30
| ||||||
[pagina 37]
| ||||||
Goed onderwijs
Hoorden ik daer niet claegen met groot berowen,
Ga naar voetnoot31
Sonder ophowen? Dit moet sijn ondertast.
Ga naar voetnoot32
Hy moet benout sijn in deese landowen,
Ga naar voetnoot33
Off eenich huishowen hout hem dus belast.
Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Mijn dunct hy hier staet, dit's wel gepast.
Ga naar voetnoot35
Wel vrient, onverrast, segt eens metterdaet,
Ga naar voetnoot36
Waert ghy niet die soo claechde? Segt, sijdy belast
Met eenich verdriet? My dat toch verslaet!
Ga naar voetnoot38
Minnevaer
Jae ick vrient en oick heel desolaet,
Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Benaest desperaet; wat wil ick veel spranten?
Ga naar voetnoot40
Hoe ick het aenleg, mijn pooten, mijn planten
Es niet dan tranten, als een onnutte scalff.
Ga naar voetnoot42
Set ick nu een koe, 't is morgen een calff;
Van 't heel compt nau een halff, wat ickker om doe.
45[regelnummer]
Dit maect mijn perplex, desolaet en moe
Ga naar voetnoot45
En hout mijn spae ende vroe even staech beducht.
Ga naar voetnoot46
Goed onderwijs
Hoort, mijn vrient, dus niet en versucht,
Slaet het hooft in de lucht, God sal 't versien,
Ga naar voetnoot48
Als Hy dagelicxs doet aen veel ander lien
50[regelnummer]
Die Hy die hant gaet bien, die oick sijn benout.
Dus sijt niet verslaegen, Sijn woorden betrout,
Want die dit onthout, en mogen niet scrykken.
Ga naar voetnoot52
| ||||||
[pagina 38]
| ||||||
Minnevaer
Jae, mijn vrient, waerdy mee benout els ickken,
Ghy sout welhaest swicken, dat seg ick goet ront.
Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Ick heb seven kinderen, al cloeck en gesont,
Bysonder in die mont, die wel een koe souden spillen.
Ga naar voetnoot56
Sy souden soo haest een hammeken schillen,
Ga naar voetnoot57
Ten been toe villen, stont maer in 't tresoor.
Ga naar voetnoot58
Deesen diergelycken, neemptet vry voor,
Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Howen mijn in 't getroor tegens stroom tegens eb.
Ga naar voetnoot60
Goed onderwijs
Certeyn, 't is veel!
Minnevaer
Jae heer, 't jonckste leyt in die wiech, noch twee in de
creb,
En d'ander vier heb ick hier by der hant
En sijn om te wercken noch niet suffisant,
Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Maer hebben goet verstant van eten, van drincken,
Daer se even staech om peynsen, om dincken.
Dit roepen, dit clincken maect mijn malcontent.
Ga naar voetnoot67
Goed onderwijs
Hoort mijn vrient, spreect niet soo verblent:
Wat Godt eenen toesent, dat moet hy prysen.
Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Can Hy 't gevogelt des Hemels voen ende spysen,
Ga naar voetnoot70
Die, soose bewysen, niet en sayen noch en mayen,
Sout Hy u dan vergeeten, u kinderkens niet payen,
Ga naar voetnoot72
Als sy sijn belayen tot eenigen ty?
Ga naar voetnoot73
Hy sal se voorthelpen, gelooft dat vry,
75[regelnummer]
Van als sonder chy, soo ghy sult bevinnen,
Ga naar voetnoot75
| ||||||
[pagina 39]
| ||||||
't Sy van montcost, van cleeren, van wollen, van linnen;
Want Hy u gaet beminnen, dus sijt getroost.
Cleet Hy die bloemkens op 't velt, West ende Oest,
Ga naar voetnoot78
Met sulcken propoost, in alle quartieren,
Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Dat men Salomon noyt, in al sijn regieren,
Soo sach verchieren, alsoo men wel weeten,
Ga naar voetnoot81
Als een van dees bloemkens, sout Hy u dan vergeeten?
Laet dat sijn versmeeten, Hy sal u ontbarmen.
Ga naar voetnoot83
Minnevaer
Jae fijn man, hoorde ghy somtijts haer tarmen,
Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Haer suchten, haer carmen, soodrae sy sijn wacker,
Tot verdriet van mijn en tot voordeel van den backer,
Ghy sout wel vlacker vallen! Quansuys,
Ga naar voetnoot87
Als sy beginnen te roepen, loop ick uit den huys,
Omdat er munt noch cruys is om broot te coopen
Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
En sonder montcost can ick haer niet bedroopen;
Ga naar voetnoot90
Dit hout mijn benoopen, hoe sou ick het herden?
Ga naar voetnoot91
Goed onderwijs
Betrout den Heer, laeter Hem mee bewerden.
Ga naar voetnoot92
Hy sal niet verterden u bystant te doen,
Ga naar voetnoot93
Maer u kinderkens besorgen en in als wel voen;
Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Dus hebt goet vermoen en en weest niet scuw,
Ga naar voetnoot95
Want sy hooren Hem toe, veel meer dan u.
Dit verclaer ick hier nu met goede reen.
| ||||||
[pagina 40]
| ||||||
Minnevaer
Behooren ze Hem toe? Dats een vreemt beleen!
Ga naar voetnoot98
Myn hert certeen begint wonder te peysen;
100[regelnummer]
En immers heet ick vaer, waer ick gae reysen;
En moet er voor deysen, waer ick loop of vlet.
Ga naar voetnoot101
Maer mijn vrient, ick bidde, beduidt mijn wat bet
U meening en opset, sonder eenich achterhowen.
Ga naar voetnoot103
Goed onderwijs
Dat sal ick doen, wilt er vry op betrowen,
105[regelnummer]
Want van jongen en owen, ver en beneeven,
Es Hy die rechte vader, boven al verheeven;
Hy heeft het leven, Hy formeert die mensch
Ga naar voetnoot107
In 's moeders lichaem, nae Sijn eygen wensch;
Oick van alle creatueren, hoe die moghen sijn,
110[regelnummer]
Es Hy die Schepper, die elckeen oprecht en fijn,
Geeft weesen en schijn, oick niet uytgesondert.
Ga naar voetnoot111
Minnevaer
Dit's vreemt en selsaem; mijn verwondert
Van sulcke reden, die ick hier sie blijcken.
Ga naar voetnoot113
Maer waerby sal men mijn dan gelijcken?
115[regelnummer]
Verclaert dees practijcken, want sy vallen mijn swaer:
Ga naar voetnoot115
Es Hy vader van haer, wat sy ick dan? Minnevaer?
Wilt met woorden claer u meenng uytspreecken.
Goed onderwijs
Dat en hebdy niet qualyck geleecken.
Tot sulcken teecken sijn se u verleent,
Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Om haer op te brengen, certeyn ick meen 't,
Ga naar voetnoot120
Opdat se vereent souden blijven te gader
Ga naar voetnoot121
| ||||||
[pagina 41]
| ||||||
Met den Heer hier boven, ons aller Vader.
Nu verstaedy wel naeder, meen ick, dees raet:
Ghy sult se onderwysen, beschermen voor quaet,
125[regelnummer]
Ter sielen baet haer soo gaen instrueeren,
Ga naar voetnoot125
Dat se mogen opwassen in de vreese des Heeren.
Dit moet ghy haer leeren, in steden, in dorpen,
En wat haer van noot is, sal Hy u dan toeworpen;
Dat heeft Hy belooft, dus verblijt u daerin.
Minnevaer
130[regelnummer]
O, dat's wel nae mijn sin;
Dit valt nu gewin voor mijn in dit stuck.
Ga naar voetnoot131
Ben ick maer minnevaer, o, dat is geluck!
Nu sal alle druck wel haest verschoeyen.
Ga naar voetnoot133
Hoe sal Lubbeke, mijn wijffke, haer nu vervroeyen
Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
En haer herteken ontdoyen, als sy hoort dit besceyt!
Heer, ick danck u van 't antwoordt, ghy hebt wel geseyt;
Nu sal druck ende layt voert werden vergeeten.
Goed onderwijs
Past dat u devoor wel wert gequeeten,
Ga naar voetnoot138
Soo wert u niet geweeten, es dat se haer ontgaen;
Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Want soolanck sy noch jonck sijn ende onberaen,
Moet ghy daervoor staen, om in alle deuchden
Haer t' onderwysen; want die jonge jeuchden
Ga naar voetnoot142
Behoven toesicht, off sy souden versmooren,
Ga naar voetnoot143
Dat niet sou behooren, soo ghy selfs wel versint.
Minnevaer
145[regelnummer]
Ick sal cloeck letten op al haer bewint,
Ga naar voetnoot145
Ver en ontrint, oick wat se bedryven,
Ga naar voetnoot146
| ||||||
[pagina 42]
| ||||||
Soo mogen se als luyden met eere beklyven,
In vroomheit verstyven, sonder eenich gequel.
Ga naar voetnoot148
Nu ick maer minnevaer ben, nu gaetet wel;
150[regelnummer]
Alle pijnlyck gequel sal nu haest verworgen.
Ga naar voetnoot150
Goed onderwijs
Doet vry u best, laet den Heere voort sorgen.
Voor Hem is niet verborgen, dus wilt niet bedroeven.
Hy weet wat de Synen overal behoeven,
't Welk Hy sonder toeven u wel sal verleenen.
155[regelnummer]
Hy sal 't sijn niet vergeeten noch geensins vercleenen,
Ga naar voetnoot155
Let ghy sles altsamen op u goede officy.
Ga naar voetnoot156
Nu mijn vrient, op alle voorgaende condicy
Sonder meer suspicy, soo wil ick vertrecken.
Ga naar voetnoot158
Onthout mijn vermaening, wilt u daertoe strecken
Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Sonder eenich bevlecken, als een goet patroon;
Ga naar voetnoot160
Hebdy my meer van doen, ghy weet waer ick woon.
Ga naar voetnoot161
Minnevaer
Dat's geluck voor mijn, nu staen die saeken schoon,
Nu sal sonder hem ons druck haest minderen;
Ga naar voetnoot163
Nu weet ick raet met de seven kinderen
165[regelnummer]
En wie se moet voen en besorgen van als.
Ga naar voetnoot165
Off ick salse Hem thuis senden op den hals
Ga naar voetnoot166
Met weynich geschals; dan, sonder meer tieren,
Ga naar voetnoot167
Ick wil gaen tot Hem met goede manieren
Ga naar voetnoot168
| ||||||
[pagina 43]
| ||||||
En Hem obedieren; soo mach ick met soeticheyt
Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
't Minnegelt crijgen en dat ick heb verleyt.
Ga naar voetnoot170
Maer ier 't langer verbeit, es mijn motyff,
Ga naar voetnoot171
Dat icket eerst wil seggen Lubbeken, mijn wijff,
Die door dit bedrijf haer soo sal verblyen,
Dat se vergeeten sal al 't voorgaende lyen,
175[regelnummer]
Met meer fantasyen, die haer howen verstoord.
Ga naar voetnoot175
Holla, hier comtse, dunct mijn, rechtevoort.
Ga naar voetnoot176
Dit's recht soo't behoort, om mijn te bevreen.
Ga naar voetnoot177
Wel Lubbeken wijff, waer wildy nu heen?
Hebdy iewers te treen, wilt mijn dat vertaelen.
Ga naar voetnoot179
Lubbeken
180[regelnummer]
Ick sou deese can met dunnebier haelen,
Ga naar voetnoot180
Om sonder faelen roggebrootspap off te coocken
Om ons kinderkens in haer maech te stoocken;
Ga naar voetnoot182
Die wert niet gelooken, off sy moet sijn vol.
Ga naar voetnoot183
Waer gaen wy heen, lieve man? Ick wert schier dol
Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Om dit geval, dat ons dus doet drucken.
Ga naar voetnoot185
Minnevaer
Wijfken weest te vreen, 't sal nu wel lucken;
Blyder stucken hoorde ghy noyt ontfowen:
Een ander sal nu onse kinderen howen
Ter goeder trowen, dus wilt niet meer beven;
190[regelnummer]
En noch daerboven sal hy ons minnegelt geven
Van de tijt voorschreven, dat wy se hebben gehat,
Ga naar voetnoot191
| ||||||
[pagina 44]
| ||||||
En wat wy verleyt hebben van dit off van dat,
Ga naar voetnoot192
Sal Hy betaelen rat oick die volle som.
Lubbeken
Maer hoe soo toch man? Segt eens't waerom!
195[regelnummer]
Ick ben al wat dom om dat te begrypen.
Ga naar voetnoot195
Sijn 't niet onse kinderen, hoewel se dus pypen?
Ga naar voetnoot196
Wilt u sinnen wat slypen, 't druckt mijn te groff.
Ga naar voetnoot197
Minnevaer
Neen wijff, ick bender maer minnevaer off,
Godt heb loff, nu sal eens werden ontdoyt
Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Ons voorgaende armoet, die ons hiel beroyt;
Ga naar voetnoot200
Weest toch verfroyt, dat 's al mijn begeer.
Ga naar voetnoot201
Lubbeken
Wie isser dan vaer aff?
Minnevaer
Maer, Onse lieve Heer,
Ga naar voetnoot202
Soo ghy wel breer sult sien betraepen.
Ga naar voetnoot203
Lubbeken
Ick heb by Onsen lieven Heer niet geslaepen
205[regelnummer]
Om kinderkens te raepen, door eenich onthiet!
Ga naar voetnoot205
Minnevaer
Maer wijff, 't mach in u droom wel sijn geschiet,
Ga naar voetnoot206
| ||||||
[pagina 45]
| ||||||
Al en weet ghy daeraff niet, dat en is geen wonder.
In den droom geschiet al te met wel sulcken plonder
Ga naar voetnoot208
Van boven tot onder. Dus en hout u niet vreemt;
Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Hier door en wert u eer niet verleemt,
Ga naar voetnoot210
Maer soo men 't voorneempt, soo is 't ons propys.
Ga naar voetnoot211
Lubbeken
Wie heeft u dit geseyt?
Minnevaer
Maer, Goet Onderwijs,
Een man propys, bequaem en staetich,
Ga naar voetnoot213
Lofwaerdich in als, oock heel prelatich,
Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Van sinne besatich, sonder eenich vercleenen.
Ga naar voetnoot215
Lubbeken
Och man, dat wil ons de Heere verleenen!
Soo mocht suchten en steenen eens verdwynen.
Wat hebben wy meenige swaere termynen
Ga naar voetnoot218
Met lastige pynen moeten besueren
220[regelnummer]
En dat om ons kinderen, die t' alder uren
Ons deden trueren schier even staech,
Om dat se soo hongerich waeren van maech.
Geen meerder plaech kan ick vertellen.
Och, als ick noch denck om 't huylen, om 't bellen,
Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Dan gaet mijn quellen noch bovenmaten;
Ga naar voetnoot225
Maer nu hoop ick sal sulcx wat besaeten,
Ga naar voetnoot226
Naer ick hoor aen u praeten. Maer mach m'er op passen?
Ga naar voetnoot227
Minnevaer
Jae ghy, vrylick, sonder eenich beclassen.
Ga naar voetnoot228
| ||||||
[pagina 46]
| ||||||
Hy is die vader van onse geslacht
230[regelnummer]
En ick maer minnevaer, diese heb opgebracht.
Dus moeter sijn op geacht, in 't minst en in 't meest,
Ga naar voetnoot231
Hoe lange tijt dat se by ons hebben geweest,
Oick wat se behoefft hebben van cleeren aen 't lijf.
Lubbeken
Dat verstae ick wel, al ben ick maer een wijff.
235[regelnummer]
Maer voor alle gerijff sal ick dees cruyck
Ga naar voetnoot235
Eerst gaen brengen thuis, eer ick verder duyck
Ga naar voetnoot236
En beveelen mijn buerkens dat se haer redden
Ga naar voetnoot237
Om mijn kinderen helpen te bedde;
Dan wil ick wel wedden hier haest weer te sijn.
Minnevaer
240[regelnummer]
Doet dan sulcx, ick sal in desen schijn
Ga naar voetnoot240
U verwachten fijn; maer spoet u drae
Weerom te coomen, eer 't valt te spae,
Soo en boert er geen scae in eenygen keer.
Ga naar voetnoot243
Lubbeken
(weercomende)
Man, hier ben ick alree weer
245[regelnummer]
En heb al wat breer op die saecke gedocht:
Hoe dat wy se van kintsbeen op hebben gebrocht
En daerom gewrocht, soo ghy wel weet,
Nacht ende dach onse tijt daeraen besteet
En met meenygen sweet haer gewonnen die cost.
250[regelnummer]
Maer man, nu wy hier off sullen sijn verlost,
Waer 't niet best begost, dat men op ginck teekenen
Ga naar voetnoot251
Elcx sijn jaeren, ende dan oick reekenen,
Wat se aen haer lijff noch hebben behoeft,
Als van wolle, van linnen, dat niet dient verdooft,
Ga naar voetnoot254
| ||||||
[pagina 47]
| ||||||
255[regelnummer]
Off 't spel waer gestroofft, nae mijn verstant.
Ga naar voetnoot255
Minnevaer
Ick sie te vreen, ick neemt tabletye in die hant,
Ga naar voetnoot256
Om te scrijven aen die want elc sijn deel.
Ga naar voetnoot257
Soe veel kinderen, peyns ick, behoeven al wat veel;
Met een cleyn morseel sijn se niet te versaen.
Ga naar voetnoot259
Lubbeken
260[regelnummer]
Nu laet ons dan vorderen, sonder lang beraen,
Ga naar voetnoot260
Op haer jaren acht slaen, eer men breeder cout.
Eersten Jan Slopschoe, ons soon, es nu tien jaer out,
Ga naar voetnoot262
Nae mijn beste onthout, soo icket gae weegen,
Ga naar voetnoot263
En Lijsje Schoerpels wert nu alledaegs negen,
Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Schrijftet ter degen, verstaedy 't wel, man?
En Goosen Cackhiel, die volcht daeran;
Wy woonden in die Swane, doe hy ons quam naer,
Ga naar voetnoot267
En Loentgen Goecoop is nu haest seven jaer.
Daernae lach ick van een paer gelijck in de craem,
270[regelnummer]
Van Mayken Vuylpoort, een dochter seer bequaem,
Ga naar voetnoot270
D'ander was haer naem Lijnken Tuytpot;
Ga naar voetnoot271
Dees werden nu te saemen, al sijn se wat uytschot,
Vier jaren alle daechs, zoo icket verstae.
En Claes Heulst, tseste kint, creech ick daernae,
| ||||||
[pagina 48]
| ||||||
275[regelnummer]
Die sal nu weldrae drie jaren mogen tellen.
En dan Elsgen Snaeterbeck, zeer vreemt van rellen,
Ga naar voetnoot276
Wert een maendach een jaer, nae mijn beste weten,
En leyt alle daech in de wiech noch hertich bescheeten.
Ga naar voetnoot278
Daer sijn onvergeeten onze geslachten all';
Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Hoeveel jaren maecken se tsaemen in 't getal?
Doet daer off 't verhal, sonder yet te versteeken.
Minnevaer
Maer wijff, acht en dertich jaer en seven weeken,
Soo is hier gebleecken by dit register.
Wat dunckt u goe luy, soutmen 't niet werden byster,
Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Soo lang minnevaer te sijn sonder geld te ontvangen?
Maer nu, hoop ick, sal die saeck anders belangen.
Ga naar voetnoot286
Segt sonder verstrangen eens met gemoe,
Hoe veel legdy ons jaerlicx van dees kinderen toe?
Ick neemt in 't goe, maect ghy die schulden.
Ga naar voetnoot289
Lubbeken
290[regelnummer]
Maer man, van elcke kint 's jaers twintich gulden,
Ga naar voetnoot290
Dat moeten se dulden, nae ick sie aen de loop;
Ga naar voetnoot291
Want wat men ter hant trect, 't is al duercoop.
Ick hoor 't wel aan die roop, is 't boter, is 't caes,
Ga naar voetnoot293
Speck, vleys, off vis, met meer suIck aes,
Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Es nu, eylaas naw om ghelt te crijgen,
Met meer ander dingen, die ick wil swijgen.
Dit doet ons hijgen, die 't verstant wil vatten.
Ga naar voetnoot297
Maer man, als men elcke kind niet hooger scatten,
Hoe veel beloopt dan datte, over al in 't gemeen?
Ga naar voetnoot299
| ||||||
[pagina 49]
| ||||||
Minnevaer
300[regelnummer]
Omtrent achthondert gulden suver en reen;
Die som is niet cleen, als men se soo drijven.
Ga naar voetnoot301
Lubbeken
Nu moet ghy d'ander oncosten daer oick scrijven
Nae ouder motyven, om soo te vervollen
Ga naar voetnoot303
Die geheele som, ick meen linnen en wollen,
305[regelnummer]
Cousen, schoenen ende 't maecken van de cleeren,
Met meer ander dinghen, die men niet mach ontbeeren;
Hoe gaedy die taxeeren, doet eens u exploot.
Ga naar voetnoot307
Minnevaer
Maer van eIck kint 's jaers een gouwen pont groot,
Ga naar voetnoot308
Dat dunct mijn niet snoot, maer tamelick loon.
Ga naar voetnoot309
Lubbeken
310[regelnummer]
Mijn dunct niet, dat ons min sal werden geboon,
Want die patroon, naer dat ick hoor seggen,
Sal ons eer meer dan min toeleggen;
Aen alle eggen voldoet hy elc sijn begeer.
Ga naar voetnoot313
Minnevaer
't Es sullicke deegelijcke man, Onse lieve Heer,
315[regelnummer]
Ick heb noch al breer van Hem hooren vertaelen
Ga naar voetnoot315
Men vint Sijns gelijck niet om wel te betaelen;
Certeyn sy dwalen, die Hem niet en gelooven!
Lubbeken
Wel man, wat dunct u, off wy sonder vertoven
Ga naar voetnoot318
Die reys annaemen, waert niet over tijt
320[regelnummer]
Om Ons lieff Heer te soecken, eer 't langer aen lijt?
Ga naar voetnoot320
| ||||||
[pagina 50]
| ||||||
Die dach slijt doer dit lange temen.
Ga naar voetnoot321
Maer man, vergeet die reeckening niet mee te nem en,
Daer 't in geschreven staet, wat Hy ons is schuldich
Van hougelt, van cleeren, van als mennichfuldich,
Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Opdat wy verduldich van als t' enemael
Mogen werden betaelt, sonder strick off fael;
Ga naar voetnoot326
Dat is 't principael, daer wy nae hoopen.
Minnevaer
Ick ben's te vreen, laet ons dan derwaert loopen
Sonder veel ropen, eer 't langer vertrect.
Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Wy sullen haest sijn, daer sijn wooninge strect.
Ga naar voetnoot330
Vruecht sal werden ontdect, als Hy ons verthoont.
Ga naar voetnoot331
Lubbeken
Man, weet ghy wel, waer Ons lieven Heer woont,
Daer 't hert seer op stoont oick cloeck ende sterck?
Ga naar voetnoot333
Minnevaer
Jae ick wijff, Hy woont in die prochhykerck;
335[regelnummer]
Neempt daer vry op merck, 't is geen abuys;
Ga naar voetnoot335
Daer is Sijn wooning, daer hout Hy Sijn huys,
Noyt frayer cluys, dat beter is gestoffeert.
Lubbeken
Soe hebdy die wech wel meer gepasseert,
Nae ghy proponeert, ick hoor 't aen u woorden.
Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Maer wat slaen wy in, Suyen of Noorden,
Off doer ander oorden? Maect mijn dat vroet.
Minnevaer
Neen wijff, dit is 't pat, dat men inslaen moet;
Volcht desen voet, ick sal u wel leen
Ga naar voetnoot343
| ||||||
[pagina 51]
| ||||||
En brengen ter plaetse, waer wy onse reen
345[regelnummer]
Dan sullen verbreen, sonder yet te verstoppen.
Maer wijff, eerst sullen wy aen gaen cloppen,
Om soo in te coomen, off wy bleven in muyten.
Ga naar voetnoot347
Lubbeken
Wie woent hier dan?
Minnevaer
Die coster van de kerck, hy comt stracxs hier buyten
Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
En salse ontsluyten sonder langer uytstel.
Lubbeken
How, coster, how! Hoordy ons wel?
Wy luyen vast die schel, om binnen te coomen;
Ga naar voetnoot352
Helpt ons toch voort, laet ons langer niet droomen,
Daer is wat voorgenomen, dat moeten wy brieven.
De coster
compt uyt
355[regelnummer]
Wel vrienden, wat is u believen?
Mach ick u gerieven, t' uwen besten altoos?
Ick ben coster van de kerck, dat is mijn loos,
Ga naar voetnoot357
Hebdy eenyge voys, die ghy wilt verclaeren,
Ga naar voetnoot358
Segtet vryhartich, ick sal 't wel bewaeren
360[regelnummer]
En secretelick spaeren, sonder mijn te verhappen.
Ga naar voetnoot360
Denct niet dat ick uyter school sal clappen,
Off yetwat snappen dat haest vervliecht.
Wat ghy tegens mijn segt, dat is in biecht;
Dus u selfs niet bedriecht, waer gaedy nae steecken?
Ga naar voetnoot364
Lubbeken
365[regelnummer]
Wy souden garen Onsen lieven Heer spreecken
| ||||||
[pagina 52]
| ||||||
En claegen Hem ons gebreecken, die Hy mach boeten.
Ga naar voetnoot366
Dus is 't nootlick, dat wy Hem spreecken moeten
Ga naar voetnoot367
En vallen Hem te voeten met goeder aendacht.
Ons troest staet aen Hem, Hy heeft voerwaer die macht,
370[regelnummer]
Dat ons lyen wert versacht nae ende by.
Coster
U reden, mijn vrienden, die scijnen voor my
Bynaest een fantasy, soo luyen se in mijn ooren;
Ga naar voetnoot372
't Sijn vreemde dingen, die ghy mijn hier doet hooren.
Maer wat hebdy vooren? Spreect eens met reden:
375[regelnummer]
Waer wildy sijn, waer sal ick u leeden?
Wilt u meening verbreeden met claeren woorden,
Ga naar voetnoot376
Soo mach ick u brengen ter selver oorden,
Daer ghy oyt nae spoorden, soo ick wel raem.
Ga naar voetnoot378
Maer segt my vooral eerst uwen naem.
380 Ghy schijnt beyde eersaem, dunct my voorwaer.
Wie sijdy vrienden?
Minnevaer
Ick ben Onsen lieven Heers minnevaer,
Die seven kinderen te gaer van Hem heb ter min,
En dit is Lubbeken, mijn wijff. Wij hebben noyt gewin
385[regelnummer]
Van Hem gehad, om ons te bedroopen.
Dit is 't geen ons dus seer hout benoopen
Ga naar voetnoot385-6
En hebben anders niet te hoopen, soo men wel weet.
Lubbeken
Wy hebben se eerlijck gevoet, becost en becleet
Ga naar voetnoot388
Metten arbeyt en 't sweet van onse handen;
390[regelnummer]
En wy mogen 't langer aldus niet belanden,
Ga naar voetnoot390
Maer souden moeten verstranden op ander enden
Ga naar voetnoot391
| ||||||
[pagina 53]
| ||||||
En hem die kinderen dan thuis gaen senden.
Denct, wat ellenden souden Hem dan bevallen!
Ga naar voetnoot393
Dus bidden wy vriendelick, sonder eenich verstallen,
Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Brenct ons by Hem om te hooren ons besluyt.
Coster
Jae goede vrienden, Onse lieve Heer is nu uyt
Om een saeck seer ruyt, wel om beclagen.
Ga naar voetnoot397
Minnevaer
Hoe soo toch vrient?
Coster
Die Geusen hebben hem van hier gaen jagen,
400[regelnummer]
Godt sal se noch plagen, sijt dat gewis!
Ick weet oick niet te wijsen, waer Hy nu is,
Door dit gesplis derft Hy nu Sijn huis.
Ga naar voetnoot402
Is 't niet oneerlycken, jae een groot abuis,
Ga naar voetnoot403
Voor mijn wel een cruis, om te dragen hart.
Minnevaer
405[regelnummer]
Och wijff, nu blijft al ons spel verwart,
Ga naar voetnoot405
Voor ons wel een smart in die binnenste gront.
Lubbeken
Och man, noyt dus bedroeft, noyt dus verwont!
Nu leyt ons verbont mettet spit in d'as!
Ga naar voetnoot408
Doen wy trocken op reys, op 't selfde pas,
Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Meenden wy vaerdich en ras t'ontfangen ons gelt;
Maer nu, dunct my, es 't op een rooster getelt.
Ga naar voetnoot411
Dit ongeval mijn quelt meer dan ick can dreegen.
Coster
Hoort mijn vrienden, sijt niet versleegen:
| ||||||
[pagina 54]
| ||||||
Ander middelen en weegen sal ick u toenen,
415[regelnummer]
Daer men u gebreck welhaest sal verscoenen;
Ga naar voetnoot415
Daer moechdy op stoenen als d'onvervaerden.
Ga naar voetnoot416
Minnevaer
Waer suldy ons dan wijsen?
Coster
Maer tot Sijn Stadhouder,een man vol waerden,
Die hier opter aerden seer wel is bekent.
420[regelnummer]
Hy voert uit Sijnen naem al 't regyment;
Wat Hy doet present, es sonder eenich waen
Als oft Onsen lieven Heer selfs had gedaen;
Hier suldy toe gaen, ghy beyden te gader.
Lubbeken
Hoe es sijn naem?
Coster
425[regelnummer]
Hy wert genoempt d'Alderheylichste Vader,
Een drucxs ontlaeder in elcken wijck.
Ga naar voetnoot426
Hy is heerlick en machtich, boven maten rijck;
Die leven in versijck, verlost hy uyten thoom.
Ga naar voetnoot428
Lubbeken
Waer woont dees goede Heer?
Coster
430[regelnummer]
Maer binnen die heerlijcke stadt van Room.
't Is hem al wellecoom, soo burgers soo eelen.
Sijn gracy gaet hy elcxs mildelick meedelen
Ga naar voetnoot432
Sonder eenich vervelen, als een hemelsche toon.
Ga naar voetnoot433
| ||||||
[pagina 55]
| ||||||
Minnevaer
Hoordy wel wijff, die reden sijn schoon;
435[regelnummer]
Nu crijghen wy noch loon voor ons moeyten verhaelt.
Ga naar voetnoot435
Coster
Sorcht niet vrienden, ghy sult werden betaelt
Van als ongefaelt, ten uytersten toe.
Hy is rijck en machtich, vroom van gemoe,
En sal, so ick bevroe, u wel contenteeren
Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Van als dat u compt, sonder yet te resteeren,
Ga naar voetnoot440
Nae u selfs begeeren, van als dat ghy eyscht;
Niet anders en peyst, wildy sijn voldaen.
Lubbeken
Dat's wel verstaen; daer willen wy gaen, eer 't langer
vertrect.
Man, nu crijgen wy 't geen dat ons gebrect;
445[regelnummer]
't Hert tot vruechden strect, sonder yet te wancken.
Ga naar voetnoot445
Fijnman, wy willen u hoochelyck bedancken
Van de goede rancken ende blyde mare,
Ga naar voetnoot447
Die ghy hebt verhaelt.
Coster
Onse lieve Heer wil u beyde bewaeren
450[regelnummer]
Voor alle beswaeren, dat veel luyden ontmoeten.
Ghy sult er haest sijn, treet stijff over u voeten,
Vreest geen boeten, soo voor is vertelt,
Ga naar voetnoot452
Maer denct: daer sijnde, soo crijghen wy ons gelt.
Ga naar voetnoot453
Die coster binnen.
Lubbeken
Man, hoe wel is 't nu gestelt!
455[regelnummer]
Laet ons treen over 't veldt, vaerdich en drae,
Soo crijgen wy voorset van onse scae
Ga naar voetnoot456
| ||||||
[pagina 56]
| ||||||
Sonder langer berae, op deesen termijn,
Ga naar voetnoot457
Ick hoop, wy sullen binnen sonneschijn
Der noch wel sijn, soo cort nu de reys.
Ga naar voetnoot459
Minnevaer
460[regelnummer]
Ick wert al wat moe, dat ick dus deys,
Ga naar voetnoot460
Maer als ick dan peys om 't moeye gewin,
Dat wy sullen ontfangen, dat sterct weer den sin;
Ga naar voetnoot462
Daer verbly ick mijn in, vroom en vaillant.
Ga naar voetnoot463
Lubbeken
Man, wat staet daer voor die hant
465[regelnummer]
Gescreven aen die want? Verclaert eens dat!
Minnevaer
Wijff, hier staet gescreven: ‘Dit's Roma, die
stadt’;
Nu hebben wy wel rat ons dingen beleen.
Ga naar voetnoot467
Lubbeken
Biloo, dat's wel angetreen!
Ga naar voetnoot468
Die wech certeen heeft ons niet verdrooten.
470[regelnummer]
Maer nu, om te vorderen onze explooten,
Ga naar voetnoot470
Soo wy hebben gesloten, moeten sijn volbracht.
Door wien sal d'anslach werden besocht,
Ga naar voetnoot472
Om een goe tocht te crijgen daervoor?
Ga naar voetnoot473
Minnevaer
Laet ons eerst cloppen aen die door,
475[regelnummer]
Soo crygen wy gehoor, om te comen by hem.
Lubbeken
Holla, how, hoort niemant onse stem?
| ||||||
[pagina 57]
| ||||||
Doet op sonder clem off langer beraen;
Ga naar voetnoot477
Wy hebben een bootscap, die moet sijn gedaen
Van stonden aen, sonder eenich gekijff.
De portier
compt uyt
480[regelnummer]
Wel, wie is daer? Hoe clopdy soo stijff?
Ga naar voetnoot480
Segt nu u motijff, wat is u believen?
Hebdy yet voorhanden oft brengdy brieven?
Men sal u gerieven en dat ongehoont.
Ga naar voetnoot483
Minnevaer
Is die Heer niet in, die hier woont?
Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
't Sal u wel werden geloont; segt toch die waerheyt.
Portier
Wat meendy vrient, spreect met eerbaerheyt:
Ga naar voetnoot486
Esser eenige swaerheyt, men salse stelpen,
U meening volcoemen, om u soo te helpen.
Ga naar voetnoot488
Wie gaedy soecken? Wat is u begeer?
Lubbeken
490[regelnummer]
Maer, dese Stadhouder van Onsen lieven Heer,
Daer wy dus veer om coomen gereyst.
't Sijn nootelicke dingen, daer vry op peyst,
Ga naar voetnoot492
Die wy ongeveynst hem moeten openbaeren.
Ga naar voetnoot493
Portier
Mach ick die bootscap voor u niet bewaeren
495[regelnummer]
En hem verclaeren u mening en intency,
Ga naar voetnoot495
Opdat geen audiency u sal gebreeken?
Minnevaer
Neen fijnman, wy moeten hem selfs spreeken,
Om soo onse treecken beter te beduyden.
Ga naar voetnoot498
| ||||||
[pagina 58]
| ||||||
Wy coomen gereyst van Noorden ten Suyden,
Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Om hem uyten ruyden die te vertaelen.
Ga naar voetnoot500
Portier
Wel, vertoeft wat, ick sal hem gaen haelen,
Sonder eenich faelen, en brengen hem naeder.
Hier is die Stadthouder, d'alderheylichste Vader,
En drucxs ontlaeder uyt allen hoecken.
De paeus
505[regelnummer]
Wat is u believen? Wat gaedy soecken?
Wilt u nu vercloecken, voor mijn niet en scroomt.
Wat is d'oorsaeck, dat ghy herwaerts coompt,
Aldus gestroempt? Vreest van mijn niet een cruys.
Ga naar voetnoot508
Segt, wat's u begeeren?
Lubbeken
510[regelnummer]
Wy sochten Onsen lieven Heer, maer Hy was niet
thuys,
Noch oick in Sijn cluys, daer Hy plach te wonen.
Doe rieden ons eenygen, die u wel conen,
Ga naar voetnoot512
Dat wy op u mochten stonen; die ons oick seyden,
Dat ghy al Sijn dingen bescicten en beleyden;
Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
't WeIck ons wel greyden, sonder meer geweens.
Ga naar voetnoot515
Dus quamen wy hier.
Paeus
Oft ghy Hem spreect oft mijn, dat's eveleens;
Ga naar voetnoot517
Ick ben Sijn Stadhouder hier opter aerden,
Hooch geacht, geeert, en van grooter waerden;
520[regelnummer]
Wat men oyt van Hem begeert, mach ick geven.
Minnevaer
Wijff, wat een goe wint heeft ons hier gedreven!
| ||||||
[pagina 59]
| ||||||
Nu laet ons aengeeven onse relaes,
Ga naar voetnoot522
Ende dat hem ondecken sonder meer geblaes,
Ga naar voetnoot523
Off 't waer vysevaes oick al onse besteck.
Ga naar voetnoot524
Lubbeken
525[regelnummer]
Heer Stadthouder, ons brieven howen van gebreck;
Ga naar voetnoot525
Dit's d'oorsaeck uit ons vleck dat wy dees passage
Ga naar voetnoot526
Hebben aengenomen, op hoop van u te crijgen gage,
Ga naar voetnoot527
Want groote lastage quelt ons beyegaer.
Ga naar voetnoot528
Paeus
Wat volck sijdy toch?
Minnevaer
530[regelnummer]
Ick ben Onsen lieven Heers minnevaer,
Die wel twee oft drie paer van Sijn kinderen howe,
En veel jaeren gehat heb ter goeder trouwe,
En noyt minneghelt gehadt, vroech nochte spae.
Lubbeken
En wy en moghen tegens gheen scae,
535[regelnummer]
Dus bidden wy met genae, oft ghy wilt verschieten
Dees penningen voor Hem sonder eenich verdrieten;
Ghy moechtse weer genyeten, als daer ghelt verschijnt.
Paeus
Dat en is certeyn niet al te wel belijnt.
Ga naar voetnoot538
Waerom hebdy niet gepijnt, en dat in tijts,
Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Hem selfs aen te spreecken, met weynich respijts,
Ga naar voetnoot540
Soo haddy gecregen van als uwen deel.
Maer die som, die u compt, belopt die veel?
Besiet eens u ceel; hoeveel hebdy geteekent?
Ga naar voetnoot543
| ||||||
[pagina 60]
| ||||||
Minnevaer
Maer, ruym thien hondert gulden, soo ist gereckent.
545[regelnummer]
Dat compt ons deuchdelick van 't howen van Sijn kinderen
Ga naar voetnoot545
Ic hoop, ghy sult die som niet verminderen,
Maer ons sonder hinderen daerin vernoegen.
Paeus
Ick kan tot dese saeck mijn quaelick voegen.
't Sijn vreemde toegen, soo ick bevin.
Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
Sou Onsen lieven Heer kinderen hebben ter min?
Dit is een vreemde sin en wel selsaem, certeen!
Ga naar voetnoot551
En sou Hy die moeten onderhowen en cleen?
Ghy doolt, soo ick meen, in dit bescheyt.
Ga naar voetnoot553
Maer wie is die geen, die u dit heeft geseyt?
555[regelnummer]
't Is quaelyck beleyt, let wel op 't avys!
Ga naar voetnoot555
Lubbeken
Die man, die hiet Goet Onderwijs,
Bequaem en propijs, die ons suchten en carmen
Ga naar voetnoot557
Ter herten nam met groot ontbarmen.
Dees minnelicke tarmen, die sprack hy doe:
Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
‘U kinderen’, seyt hy, ‘hooren Onsen
lieven Heer toe;
Die salse spae en vroe besorgen van stoff,
Ga naar voetnoot561
Want ghy benter niet dan minnevaer off;
Sijn heerlycke Hoff sal u saeck wel beleen.’
Ga naar voetnoot563
Paeus
Nu verstae ick eerst te recht uwe reen.
565[regelnummer]
Ick sal u berechten, certeen, nae u verstant:
U som is groot en hier is in 't landt
Geen ghelt voor de handt; dat mijn doet beswaeren.
Ga naar voetnoot567
Maer begeerdy te hebben eenyge roomsche waren,
| ||||||
[pagina 61]
| ||||||
Die sullen wy niet spaeren, maer goethertich u jonnen.
Ga naar voetnoot569
Minnevaer
570[regelnummer]
Wat waren souden 't sijn?
Paeus
Maer, veelderley diensten met schoone pardonnen;
Ga naar voetnoot571
By lasten, by tonnen hebben wy die veyl,
EIck een seer nootelick, want sy sijn die peyl
Ga naar voetnoot573
Van 's menschen heyl. Waer't dat dees vervielen,
575[regelnummer]
Soo waer 't elendich gestelt met die scamele sielen,
Dier nu nae cryelen, als leeuwen die brullen.
Ga naar voetnoot576
Lubbeken
Heer, machm'er wel kinderenbuycken mee vullen,
Die seer garen smullen, als de onsen wel doen
En altijt roepen om eeten, avont en noen?
58o[regelnummer]
Geen ander sermoen en conense singhen.
Ga naar voetnoot580
Paeus
Neen't mijn vrienden, 't sijn geestelycke dinghen,
Die bysonderlinge die siele spijzen.
Begeerdy daer aff, men sal se u toe wijsen,
In mindering van u som, soo voor is vertelt.
Minnevaer
585[regelnummer]
Neen mijnheer, wy hebben liever ghelt
In onse gewelt; soo mochten wy coopen,
Ga naar voetnoot586
't Geen datter behoeft om haer te bedropen.
Ga naar voetnoot587
Dit is al ons roopen, daerom comen wy hier.
Ga naar voetnoot588
Paeus
En daer en is geen ghelt in dit quartier.
| ||||||
[pagina 62]
| ||||||
590[regelnummer]
Oick es tegens ons manier al u begeeren:
Wy sijn wel ontfangers, maer niet om uyt te keeren;
Al die met ons accordeeren, sijn oick van dien aert.
Lubbeken
Soo is onse reys wel qualyck bewaert;
Ga naar voetnoot593
Noyt meer beswaert dan over dit bedrijff!
595[regelnummer]
Nu draeyt die schijff tot ons ongenuecht!
Minnevaer
Och, noyt soe elendich!
Paeus
Scickt u te vreen, soo ghy best muecht.
Nae die tijt u veucht, dat rade ick u voor best,
Daer gelt t'ontfangen es tegens ons jest;
Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Hier niet tegens hest, off ghy sout u versuymen,
Ga naar voetnoot600
Want wy breecken niet garen die roomsche costumen.
Ga naar voetnoot601
De Paeus binnen.
Lubbeken
Dat sijn voor ons wel harde pruymen.
Sullen wy dus ruymen sonder eenygen troost,
Sonder ghelt t'ontfanghen? Dat's qualyck gegloost!
Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Noyt soo verboost! Wy mogen stracxs gaen
Ga naar voetnoot605
Tot die ons dit spulleken hebben geraen;
Hoe hebben se ons belaen met haer motyven!
Ga naar voetnoot607
Ick belooff, ick sal haer wel hartich bekijven
Ga naar voetnoot608
Om dit ontryven, dat wy bey moeten dooghen.
Ga naar voetnoot609
| ||||||
[pagina 63]
| ||||||
Minnevaer
610[regelnummer]
Jae wijff, wy moghen gaen claegen bey onse ooghen.
Wy sijn bedroogen en hebben onse hulp al.
Ga naar voetnoot611
EIck mach hem bet wachten voor sulcken misval,
Soo raect hy niet ter pal, als wy die nu dolen.
Ga naar voetnoot613
Hiermede adieu, blijft den Heere bevolen!
|
|