In de ruime, lichte zaal stonden drie machines, één groote en twee kleinere, naast elkaar.
‘Die groote is onze oudste stoommachine, die renteniert,’ zei de machinist, die te voorschijn kwam. ‘De twee andere, hoewel kleiner van omvang, zijn van veel grooter capaciteit; het zijn z.g.n. stoomturbines, zooals u ziet, allebei van 't zelfde type. De middelste drijft nu de fabriek, de andere dient voor reserve. Ja, we zitten niet gauw verlegen: drie machines, welke elk alleen voldoende zijn voor wat van ze gevraagd wordt. Zij wekken de electriciteit op, die we noodig hebben, want alles gaat hier electrisch. En mochten de stoommachines, ondanks onze voorzorgen, toch te kort schieten, dan kunnen we den gemeentelijken electrischen stroom nog transformeeren.’
‘Dat zal wel nooit gebeuren,’ zei meneer Harders.
‘Vermoedelijk niet. Maar een bedrijf als het onze, met een paar duizend werkende menschen, mag niet aan risico onderhevig zijn.’
Dàt waren de bezoekers met hem eens.
‘En evenmin mag de stroom van producten, die uit onze fabriek de wereld in gaat, onderbroken worden,’ vulde meneer Van Dalen aan. ‘Ook dàt niet!’ stemde meneer Harders vol overtuiging toe.