‘Oòk naar hier! Zoo heb ik hooren beweren. Maar weten doe ik het niet.’
‘Het is als een sprookje,’ ruischten de palmen. ‘Een verloren kind, dat terugkeert...’
‘En beter terugkeert, dan het heengegaan is,’ zei de wind. ‘Maar nu heb ik geen tijd meer. Nog even zal ik je wiegen, dan ga ik!’ Forsch bewoog hij de boomtoppen een oogenblik heen en weer, en de rijpe noten vreesden, dat ze dezen speelschen aanval niet zouden kunnen weerstaan.
‘Wind, lieve wind,’ vroegen ze, ‘zijn we haast zwaar genoeg om te worden geplukt? Gij voelt immers ons gewicht!’
‘Velen uwer zie ik misschien niet meer terug,’ antwoordde de wind.
‘Ik vermoed, dat ik u morgenavond niet opnieuw zal kunnen wiegen.’
‘En zouden we dan naar Rotterdam gaan?’
‘Dat weet ik niet. Maar als gij 't gaarne wilt, hoop ik het voor u. Goede reis dan, goede reis!’
En suizend stoof hij voort, nieuwe klappertuinen tegemoet.