Vestdijkkroniek. Jaargang 2010
(2010)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Jos BeckerGa naar voetnoot*
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||
publicaties, waarin de discussie over het boek is samengevat. Fokke Sierksma bundelde in 1952 de belangrijkste reacties, vooral die uit theologische hoek, samen met een essay van eigen hand onder de titel Tussen twee vuren (Sierksma 1997). Veel later, in 2005, analyseerde Van de Breevaart decennia van polemiek vanuit sociologisch gezichtspunt, waarbij hij zich de vraag stelde in hoeverre de sociale positie van een deelnemer in het veld van deskundigen zijn reacties had bepaald (Van de Breevaart 2005).Ga naar voetnoot2
Er zijn verschillende redenen te noemen om de studie van Vestdijk nogmaals aan de orde te stellen. Het onderwerp is sociaal-historisch van belang. Hoe reageerde men in een tijd van verzuiling en doorbraak op een toekomstbeeld van het geloof dat allesbehalve conventioneel was? Wij zullen deze insteek, hoe belangwekkend zij ook is, hier niet gebruiken. Er is genoeg over te vinden in de publicaties van Sierksma en Van de Breevaart, die wij zojuist hebben genoemd. Andere motieven interesseren ons nu meer. Ten eerste levert de confrontatie van de oude voorspellingen met de feitelijke ontwikkelingen conclusies op over de moeilijkheden, waarmee een voorspelling op dit terrein te maken heeft. Er zullen zeker ontwikkelingen zijn opgetreden die in de tijd dat de projectie werd gemaakt niet konden worden voorzien en die de voorspellingen hebben doorkruist. Zal er verder, zoals Vestdijk voorspelde, in de toekomst weer sprake zijn van één dominante godsdienstige richting in Europa? Ten tweede is het de vraag of Vestdijks belangrijkste stelling volgens welke de mens een blijvende behoefte aan godsdienst heeft, houdbaar is. Volgens deze gedachtegang zal een bepaalde religie als zij in onbruik raakt altijd vervangen worden door een andere. Er is zoveel geschreven over deze veronderstelling. Niettemin blijft de substitutie de gemoederen bezighouden. De Vestdijkkring organiseerde recent’, op 31 oktober 2009, met de titel ‘Had Vestdijk gelijk?’ (Van Walstijn 2009). Wij besluiten dit artikel met ons antwoord op deze vraag.
Voordat we op de gestelde vragen ingaan, moeten we vanzelfsprekend iets zeggen over de inhoud van het boek. Wat voorspelde Vestdijk ook alweer en welk uitgangspunt gebruikte hij daarbij? De relevante informatie is te vinden in Paragraaf 2. In de derde paragraaf zullen we nagaan wat er uiteindelijk van Vestdijks voorspellingen terecht gekomen is. In de laatste paragraaf vatten we de conclusies samen en geven wij een oordeel over Vestdijks voorspelling We beperken ons tot de ontwikkelingen in West Europa en in het bijzonder tot die in Nederland als een voorbeeld van een West-Europees geseculariseerd land. Internationaal is er veel meer met de religie aan de hand. We zullen daar een enkele opmerking over maken, maar een uitputtende behandeling gaat het kader van deze bespreking verre te buiten. Daarnaast richten wij onze aandacht op het kwalitatieve aspect van de ontwikkelingen. Onze beschouwing is evenals die van Vestdijk kwalitatief van aard, al zal er waar nodig een enkel cijfer worden vermeld. Kwantitatieve voorspellingen, zoals de demografische projectie, die Johnson en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Barrett op wereldschaal hebben gemaakt, blijven grotendeels buiten beschouwing (Johnson en Barret 2004). Hetzelfde geldt voor de vooruitberekening van kerklidmaatschappen op grond van tijdreeksen, die het Sociaal en Cultureel Planbureau voor Nederland heeft gemaakt (Becker en De Wit 2000; Becker et al 2006). | ||||||||||||||||||||||||||||
Vestdijks opvattingen en voorspellingen
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||
VoorspellingenDe richtingen, waarin mensen naar de vervulling van hun religieuze behoefte kunnen zoeken, vormden de basis van Vestdijks voorspellingen. In de toekomst zou het christendom uit de westerse cultuur verdwijnen. De termijn, waarop dat zou gebeuren stond niet vast. Het kon om enkele eeuwen gaan, maar ook om duizend jaar. ‘Of het christendom nog duizend jaar zal duren, dan wel enkele eeuwen, het zal verdwijnen...,’ voorspelde de auteur (Vestdijk 1992: 275). Het christelijk geloof stond immers allang ter discussie, de leerstellingen waren minder geloofwaardig geworden en de kerken hadden leden verloren. Zulke verschijnselen hadden de aandacht getrokken, ook in een tijd dat het geloof vanuit hedendaags standpunt gezien nog vrijwel onaantastbaar leek (Kruijt 1933). Vestdijk somde verschillende oorzaken van deze ontwikkeling op, zonder dat hij daar bij een strikte volgorde van belang in acht nam. Ten eerste had de moderne wetenschap de geloofwaardigheid van de leer aangetast. De natuurwetenschappen speelden hier vanzelfsprekend een belangrijke rol bij, maar ook de godsdienstpsychologie had grote invloed gehad. Deze wetenschap maakte het immers mogelijk om de ware aard van de religieuze projectie te doorzien. Ten tweede legde het christendom een sterk machtsstreven aan den dag, dat de volgelingen op den duur niet meer zouden accepteren. De schrijver stond vooral afkerig tegenover de aanspraak van het christendom op de exclusieve verkondiging van de waarheid en op de dwang die het geneigd was uit te oefenen. Vanwege exclusiviteit en het verlangen naar macht noemde Vestdijk de metafysische projectie zelfs een ‘een gevaarlijk instrument des geestes’ (Vestdijk 1992: 275). Ten derde waren de mensen mondig geworden. Zij waren steeds minder geneigd om zich door kerkelijke autoriteiten een denk - en leefwijze voor te laten schrijven. Onder andere op het terrein van de seksualiteit was inmenging ongewenst. Het is overigens opmerkelijk dat Vestdijk al in 1947, toen de emancipatiegolven van de jaren 60 nog moesten komen, op mondigheid en seksuele vrijheid wees. Er werden meer redenen voor de achteruitgang van het christendom genoemd. Vestdijk wees er bijvoorbeeld op dat maatschappelijke instituties, zoals het onderwijs en de gezondheidszorg, zich los hadden gemaakt van de kerken, maar op deze structurele differentiatie legde hij minder de nadruk. Vooral de ontwikkelingen van kennis en mondigheid hadden ervoor gezorgd dat het christelijk geloof en de mentaliteit van de moderne mens uit elkaar waren gegroeid. Uiteindelijk deed de inhoud van het geloof een beroep op het voorstellingsvermogen dat eerder bij de kinderlijke fantasie dan bij de gedachten van een volwassene paste. De westerse cultuur werd volwassen. Vestdijk voorspelde verder dat de mystiek-introspectieve projectie en de sociale projectie de metafysische zouden gaan vervangen, omdat zij beter aan bij de moderne mentaliteit aansloten. Het socialisme zou de pretentie van exclusieve aanspraak op de waarheid in mindere mate bezitten, in het boeddhisme zou zij zelfs geheel ontbreken. Wij laten deze veronderstellingen maar voor rekening van Vestdijk. De geschiedenis van het communisme bijvoorbeeld, toch ook een sociale projectie, leert anders. Het christendom zou boeddhistische en socialistische elementen in zich opnemen. De kerken zouden zich meer gelegen laten liggen aan maatschappelijke problemen De sociaal en politieke aanpassing zou betekenen dat de ‘oersociale elementen van het christendom’, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||
namelijk gelijkheid en broederschap, meer naar voren zouden komen. Op den duur zouden deze aanpassingen zo ver gaan dat het christendom zijn identiteit verloor. Het zou onduidelijk worden wat nog christendom was en wat niet. Tenslotte zou het boeddhisme het christendom gaan overvleugelen. Het is hier van belang enige bijzonderheden van Vestdijks opvattingen te accentueren. Hij gebruikte het substitutiemodel: de mensen hebben een blijvende behoefte aan religie, zodat als zij de ene variant loslaten de noodzaak voelen om naar een andere te gaan zoeken. De auteur was hier vroeg mee. In 1927 koesterde Freud nog het ideaal dat de religie het volledig tegen de wetenschap zou afleggen, hetgeen betekende dat de behoefte aan godsdienst zou afsterven (Freud 1999). In de sociologie raakte de substitutiegedachte pas in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw en vogue. Bellah voorspelde de opkomst van oosterse religies in het westen. De nieuwe mentaliteit zou zich kenmerken door de gedachte dat de zoektocht of de queeste naar een religieuze waarheid belangrijker werd gevonden dan het eindresultaat. De reis was dus van groter belang dan de bestemming (Bellah 1970: 216-229). Stark en Bainbridge voorzagen dat de westerling zijn heil zou gaan zoeken bij allerlei religieuze bewegingen, vooral die van de zogenaamde clientcults, die mensen van hun aandoeningen afhielpen en hun persoonlijke geestelijke groei bevorderden (Stark en Bainbridge 1985: 171-189). Sindsdien hebben velen deze of een soortgelijke redenering gevolgd. De voorspellingen zijn verder tijdgebonden. In de eerste helft van de 20ste eeuw stonden de levensbeschouwingen en ideologieën veel scherper tegenover elkaar dan tegenwoordig. De golf van Aziatisme met de Theosofie als boegbeeld was in Vestdijks tijd inderdaad opvallend. Men denke aan het optreden van Krishnamurti als leider van de orde van De ster in het oosten (later ‘De orde van de Ster’) waarbij deze leraar in het Nederlandse Ommen de beschikking kreeg over een compleet landgoed, waar de spoorwegen zelfs een nieuwe halte openden om het de stroom van belangstellenden gemakkelijk te maken. Uiteindelijk hief Krishnamurti, zoals bekend, de orde zelf op. Overigens richtte de theosofie zich niet uitsluitend op oosterse wijsheid. Binnen de beweging woedde een strijd tussen hen die zich op de oosterse dan wel op de westerse mystiek wilden richten. De antroposofie onder leiding van Rudolf Steiner vertegenwoordigde de laatste stroming (Santucci 2005). Vestdijk heeft deze nuance over het hoofd gezien. Ook de opvatting van het socialisme als vervanging van het christendom is tijdsgebonden. Het socialisme kende inderdaad de bevlogenheid van een ‘heilig ideaal’ met strijdliederen, vieringen met rode vlaggen, vereerde voorlieden, dichters, zoals Adama van Scheltema en Henriëtte Roland Holst, geheelonthouding en vegetarisme. Iemand die deze periode heeft meegemaakt vermeldt dat het socialisme in zijn ouderlijk huis als een vervanging van religie functioneerde (Van der Staay 2009: 9). Die karakteristiek is tegenwoordig bijna geheel verdwenen. Toen De toekomst de religie verscheen, merkten de critici al op dat het socialisme nu eenmaal geen godsdienst was, maar een politieke en economische theorie. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Wat er van de voorspellingen terecht gekomen is
| ||||||||||||||||||||||||||||
Boeddhisme, mystiek en introspectieDe voorspelling over de bloei van mystiek en introspectie lijkt tot op grote hoogte uit te komen. Er is echter geen sprake van dat de aanhang voor het boeddhisme sterk groeit. Het aantal boeddhisten en hindoes - het CBS telt deze | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bij elkaar - blijft tot nu toe onder de 100 000. Er is wel belangstelling voor het boeddhisme, maar volgens enquêtes is het percentage van mensen, die zich tot deze godsdienst aangetrokken voelen, 4% of minder (Bernts et al 2007: 211). Het is echter de vraag wat dit onderzoeksresultaat betekent. Gaat het alleen om een vaag besef, om een modieuze uitlating of gaan er kennis, praktijken en een meer intensieve beleving mee samen? Mystiek en introspectie vallen op veel grotere schaal aan te treffen in een ander complex van denkbeelden dat Hanegraaff esoterie heeft genoemd en dat hij als de kern van de New Age beschouwde (Hanegraaff 1995: 509-518). Het label is inmiddels in onbruik geraakt, maar de verschijnselen waarvan het de overkoepelende aanduiding was, staan nog steeds in de belangstelling. Esoterie in deze zin is echter niet voornamelijk een oosterse traditie, maar een westerse. Volgens Hanegraaff ging het om reeds lang bestaande denkbeelden uit de westerse cultuur, die in de 18-de eeuw versterkt naar voren zijn gekomen, die sindsdien hun plaats hebben behouden en die in de jaren 70 en 80 van de twintigste eeuw de verzamelnaam van New Age hebben gekregen. Niet alles uit deze stroming valt als mystiek te beschouwen. We mogen bijvoorbeeld vermoeden dat veel van de mensen, die een gebedsgenezer raadplegen, zich niet overgeven aan mystieke beschouwingen, zij willen van hun kwalen bevrijd worden. Niettemin ziet Hanegraaff het streven om als persoonlijkheid op een hoger plan te komen, begeleid door een zoektocht naar intense geestelijke ervaring als kenmerkend voor de psychologie van de New Age. Ook al had Vestdijk de trend in zijn algemeenheid correct voorzien, er waren verschillende tradities aanwijsbaar, die bij de voorspelde ontwikkeling pasten. Vestdijk liet begrijpelijk genoeg zijn toekomstbeeld bepalen door een opvallend verschijnsel in zijn eigen tijd, maar uiteindelijk viel de ontwikkeling toch anders uit. | ||||||||||||||||||||||||||||
Ongeloof en islamIn de religieuze kaart van Europa doen zich uiteenlopende verschijnselen voor, die in 1947 niet werden voorzien, namelijk de groei van het atheïsme en de opkomst van de islam. Vestdijk kende het atheïsme of blijvend ongeloof geen rol toe in zijn toekomstbeeld. De verwerping van de godsdienst paste dan ook niet bij de veronderstelling dat mensen altijd behoefte aan religie zullen hebben. Desondanks zijn er ook mensen, die geen enkele band met religie onderhouden. Zij geloven er niet aan en zij doen er niets mee. We weten niet precies hoeveel dat er tegenwoordig zijn, maar enquêtes bevatten een enkele aanwijzing. Aan het einde van de 20-ste eeuw onderschreef ongeveer 17% van de Nederlanders de stelling dat God niet bestond, ongeveer 26% was zonder te twijfelen overtuigd van het tegendeel (Becker en De Wit 2000: 38). Volgens een anders geformuleerde vraagstelling wees in 2006 14% het bestaan van God af en geloofde 24% dat er een God bestaat, die zich met elk mens persoonlijk bezig houdt (Bernts et al. 2007: 217).Ga naar voetnoot4 Het atheïsme is dus een minderheidsopvatting, maar het bestaat wel. Daarom is de behoefte aan religie naar alle waarschijnlijkheid minder universeel dan in het substitutiemodel wordt gepostuleerd. Deze gedachte is natuurlijk niet nieuw. Zelfs Bellah en Stark en Bainbridge, die het religieus verlangen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||
sterk hebben benadrukt, houden toch rekening met de mogelijkheid, dat het niet bij iedereen kan voorkomen. Vooral hoog opgeleide elites zouden de neiging hebben om puur rationeel te denken (Stark en Bainbridge 1985: 391, 393-396, 431; Bellah 1970: 217). Het valt Vestdijk in elk geval niet te verwijten dat hij geen aandacht aan de islam heeft geschonken. De groei van de islam tot ongeveer 5% van de Nederlandse bevolking in 2008 is immers veroorzaakt door migratie, die zich in 1947 nog niet voordeed (Smeets en Van der Bie 2009: 35-40). Tijdens de nasleep van de Tweede Wereldoorlog was Europa nu eenmaal niet the place to be. Immigratie kwam in Nederland pas op gang aan het eind van de Wederopbouw. | ||||||||||||||||||||||||||||
Socialisme en wereldverbeteringIn hoeverre is er tegenwoordig nog sprake van een sociale projectie? Het socialisme heeft de bevlogenheid, die voor Vestdijk aanleiding was om er een substituut voor religie in te zien, grotendeels verloren. Het begrip wordt zelfs menigmaal vervangen door de term sociaaldemocratie, die veel vager is. Dat betekent niet dat er geen sprake meer zou zijn van het streven om de samenleving en de mens op een hoger niveau te brengen, want dat manifesteert zich nog ruimschoots in onze maatschappij. Het verlangen komt op tal van manieren in het sociale leven tot uitdrukking, waarbij het zelfs zo sterk veralgemeend of gegeneraliseerd is, dat de ideeën tot pasmunt lijken te worden. Politici, journalisten en programmamakers wijzen er vrijwel dagelijks op dat onrecht moet worden bestreden, gelijkheid dient te worden bevorderd en dat mensenrechten overal ter wereld moeten worden gerespecteerd. De bescherming van de natuur en de rechten van het dier zijn belangrijke thema's. In die zin is de sociale projectie nog niet uitgediend, maar heeft het streven een andere vorm gekregen. Wij noemen ter illustratie enkele gegevens voor Nederland. Volgens het Sociaal en Cultureel Rapport van 2008 was in 2007 11% van de Nederlanders van 18 jaar en ouder lid van een organisatie met een ideëel doel, nog eens 20% was lid van een natuurbeschermingsorganisatie. Uit een andere benadering in hetzelfde rapport blijkt dat in 2006 ongeveer 3,7 miljoen Nederlanders lid waren van een organisatie voor internationale solidariteit, terwijl 3,4 miljoen lid waren van een natuurbeschermingsorganisatie (SCP 2008: 68-70). Er zijn verder veel goede doelen in Nederland. De betreffende startpagina op het internet bevat 350 links naar bekende en minder bekende doeleinden. Er is eveneens een ‘goededoelentest’ beschikbaar, die de gebruiker helpt om een keuze uit ongeveer 12 000 mogelijkheden te maken. Volgens het onderzoek Geven in Nederland van de Werkgroep filantropische studies van de VU gaven de Nederlanders in 2007 4,3 miljard Euro aan het goede doel. Hiervan kwam 1,9 miljard voor rekening van de huishoudens. De rest kwam uit andere bron, bijvoorbeeld het bedrijfsleven en loterijen. Als het geld dat via de belastingen naar de doelen stroomt in rekening wordt gebracht, ging het in 2007 om 560 miljard of 0,8% van het bruto binnenlands product (BBP). De offervaardigheid voor het goede doel is volgens de onderzoekers overigens een internationaal verschijnsel.Ga naar voetnoot5 | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||
SlotbeschouwingHoewel Vestdijk zijn verkenning geruime tijd geleden heeft opgesteld, kan de hedendaagse lezer er nog wel wat uit leren. Niet zozeer dat voorspellen moeilijk is, want dat wist die lezer al, maar hij krijgt wel een soms treffende illustratie van enkele moeilijkheden te zien. Aangezien een wetenschappelijke toekomstverkenning geen paranormale voorspelling à la Cagiostro is, gaat men te rade bij opvallende ontwikkelingen in de eigen tijd. Dat heeft succes als de voorspeller aan kan sluiten bij langlopende en goed gedocumenteerde trends, zoals secularisatie en groeiende belangstelling voor mystiek. Er is in veel mindere mate van succes sprake als de predicties specifiek worden. Het verval van de westerse kerken heeft zich doorgezet, maar in een veel hoger tempo dan Vestdijk voorzag. De belangstelling voor oosterse religie is tegenwoordig zeker niet afwezig, maar in de jaren 70 en 80 kwam juist westerse esoterie naar voren. Meer dan één traditie heeft dus levensbeschouwelijke functies. Factoren, die in de eigen tijd niet konden worden voorzien, doorkruisen de voorspelling. Dat de levensbeschouwelijke samenstelling van een bevolking verandert door migratie, is daar een duidelijk voorbeeld van. Gelet op de discussie over de islam, die nu actueel is, kan men zelfs veronderstellen dat de migratie veel belangrijker is geweest dan allerlei nieuwe religieuze bewegingen. Tegen deze moeilijkheden is maar één kruid gewassen, namelijk de periodieke herhaling en bijstelling van de predicties. Met het schrijven van één boek is men er niet af. Dan is er Vestdijks centrale gezichtspunt, de substitutietheorie. In zijn tijd was die gedachte betrekkelijk nieuw. De auteur voelde zich dan ook verplicht om haar in ruim 100 bladzijden te funderen. Tegenwoordig maken de aanhangers van deze gedachte minder omslag. Zij postuleren kort en goed dat de mens altijd behoefte aan religie zal hebben. Toch is dit idee minder vanzelfsprekend dan wordt aangenomen. Als de behoefte al bestaat, verschilt zij per bevolkingscategorie en doet zij zich waarschijnlijk niet in elk stadium van de individuele levensloop in even sterke mate gevoelen. Bovendien blijkt dat vrij veel mensen het heel goed zonder godsdienst kunnen stellen.
Had Vestdijk nu gelijk? Grotendeels wel. Het christendom aan betekenis ingeboet in een tempo dat Vestdijk aangenaam verrast zou hebben. Mystiek en introspectie zijn belangrijk geworden, maar de belangstelling is te vluchtig van aard en de aanhang is te zwak georganiseerd om de opkomst van een dominante richting te verwachten. Het is zeer de vraag of men het sociale motief, de wereldverbetering, tot de religie moet rekenen. In elk geval is zij belangrijk in de moderne samenleving en zal zij mensen een deel van een levensvervulling geven. Vestdijk hield geen rekening met het atheïsme en met de levensbeschouwelijke consequenties van migratie. Het laatste vinden wij begrijpelijk, het eerste eigenlijk niet. Ondanks bezwaren verdient de auteur ons respect. Hij leverde een drieslag - metafysica, mystiek en sociale strevingen - waar wij 60 jaar na dato nog steeds niet over zijn uitgepraat. Zijn blik op de toekomst was scherp te noemen. Aansluitend op het spraakgebruik: ‘Ik geef het je te doen!’ | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|