Vestdijkkroniek. Jaargang 2010
(2010)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Hans van de BreevaartGa naar voetnoot*
| |
Het gelijk van VestdijkVestdijk onderkent in zijn essay de natuurlijke rol van religie. Mensen kunnen onmogelijk genoegen nemen met eindigheid en hun tekort. Naast dat wat gegeven is (de feiten) willen ze iets waaraan ze houvast hebben in het alledaagse leven, bij tegenslag of verlies van dierbaren (geloof). En aangezien de wetenschap daarvoor onvoldoende handvatten biedt, zal godsdienst altijd een factor van belang in het leven van velen blijven. Wat dat betreft zouden bekende godsdienstcritici - hier te lande denk ik aan mensen als Herman Philipse, | |
[pagina 25]
| |
Hans van de Breevaart
Paul Cliteur en Ronald Plasterk - nog wat van Vestdijk kunnen leren. Dat betekent niet dat godsdiensten per definitie boven alle kritiek verheven zijn. Vestdijks boek is een prachtige uitdaging om zowel de positieve als negatieve rol van religie in het leven van mensen opnieuw te bezien. Dat sommige theologen daar zoveel moeite mee hadden, zegt meer over hun eigen sociale positie c.q. psychische gesteldheid dan over de waarde van een sociale of psychologische benadering van godsdiensten in het algemeen. We mogen, positief, ook eisen stellen aan godsdiensten. Volgens Vestdijk vertegenwoordigde religie het menselijk streven naar duurzaam geestelijk geluk. Dat geestelijk geluk achtte Vestdijk gelegen in het bewustzijn deel te zijn van een totaliteit. Daarbij past geen verdeeldheid, wrok, afgunst, ressentiment, laat staan terreur en oorlogsgeweld. En de mate waarin religies erin slagen om dergelijke gevoelens en gedragingen te matigen of, nog beter weg te nemen, was bepalend voor zijn uiteindelijke oordeel. Vanzelfsprekend komt dan de vraag op in hoeverre het christendom aan de door Vestdijk gestelde eis voldoet. Heeft het een antwoord op verdeeldheid, afgunst, ressentiment, terreur en oorlogsgeweld? Vestdijk meende van niet. Want ‘wanneer men de rekening opmaakt van twintig eeuwen christelijke beschaving, en men vindt twintig eeuwen van moord en doodslag, egoïsme en berekening, onverdraagzaamheid en hypocrisie, begaan en getolereerd onder auspiciën van het Evangelie der liefde, dan kan men zich moeilijk aan de geachte onttrekken dat hier iets hapert...’. Niettemin was Vestdijk van mening dat - ik citeer - ‘wij, diep in ons hart, allemaal nog goede christenen zijn. Dat wij in God geloven, in het | |
[pagina 26]
| |
hiernamaals, en in het zoenoffer van Christus.’ De vraag is alleen hoe we dat dienen op te vatten wanneer Vestdijk tegelijk stelde een bloedhekel te hebben aan het feit dat iemand voor zijn zonden zou moeten lijden en sterven. Dat Jezus voor zijn zonden aan het kruis zou hebben gehangen, dat was zijn eer te na. | |
BedenkingenIn antwoord op de door Vestdijk naar voren gebrachte kritiekpunten op het christendom, zou ik in het vervolg twee zaken willen benadrukken. Het gaat mij, in de eerste plaats, te ver deze godsdienst als zodanig verantwoordelijk te houden voor de negatieve reacties op zijn boek. Daarvoor waren de reacties uit christelijke hoek te divers en zeker niet zondermeer negatief. En in de tweede plaats kan ik met Vestdijk wel meegaan in zijn overtuiging dat we allemaal op één of andere manier nog wel in God geloven en in een hiernamaals. Maar ik wil hier vooral ingaan op de wijze waarop wij nog waarde zouden hechten aan het zoenoffer van Christus. Geloven wij daar inderdaad nog in? En zo ja, in welke zin dan? En, nog belangrijker, is er een manier waarop wij dat zoenoffer kunnen interpreteren die recht doet aan de door Vestdijk gestelde eis aan godsdiensten dat zij een antwoord dienen te hebben voor de realiteiten van verdeeldheid, afgunst en ressentiment? Ik denk dat die er inderdaad is. | |
Is het christendom intolerant?Eén van Vestdijk's meest bekritiseerde uitspraken was zijn bekentenis dat hij graag in de christelijke waarheden zou willen geloven als hij maar niet altijd weer het gevoel kreeg dat hij er door theologen toe gedwongen werd. Met name sommige Leidse professoren deden daarover nogal lacherig. ‘Wist Vestdijk dan niet dat ketters allang niet meer op de brandstapel werden gezet?’ Natuurlijk wist Vestdijk dat. Maar waar hij op doelde was een vorm van intolerantie die gepaard ging met een zelfgenoegzame neerbuigendheid, ‘hufterigheid’ zelfs in Vestdijk's eigen woorden. En net als tegenwoordig, was er ook toen aan hufters geen gebrek. Een deel van de theologen, ik denk aan mensen als Buskes, Miskotte, De Vos, Van der Leeuw en Kraemer, liet het niet bij een kritische bespreking van Vestdijks essay. Integendeel. Door middel van allerlei denigrerende opmerkingen richting Vestdijk zelf probeerden ze hem te diskwalificeren als serieuze gesprekspartner. Vestdijks aannames waren ‘ridicuul’, zijn betoog een ‘complete mislukking’, ‘gegoochel met woorden’, ‘onverantwoordelijk gepraat’, een ‘boze preek’, ‘vulgair libertijns gewauwel’, ‘schreeuwerig’ en tegelijk ‘slaapverwekkend’, ‘zonde van al dat kostbare papier dat voor zoveel betere zaken had kunnen worden aangewend’. Deze critici vonden Vestdijk maar een ‘pretentieus mannetje’, die met zijn teveel aan hersens alle contact met het dagelijks leven had verloren. Hij zou ‘arrogant’ zijn en ‘zelfvoldaan’, een ‘zelfingenomen burgermannetje’. Tegelijkertijd zou hij worden ‘gedreven door haat’, ‘atheïstisch sentiment’, ‘een diepe afkeer van God’ (het meest verschrikkelijke wat een theoloog zich kan voorstellen), hij zou ‘in tragisch gevecht’ verwikkeld zijn met de Engel (‘tragisch’ omdat Vestdijk vanzelfsprekend gedoemd was te verliezen). Kortom: Vestdijk was eigenlijk een zielig geval. En, aangenomen dat het hem aan intelligentie en schrijftalent niet ontbrak, ging het hier om iemand die rijp zou zijn voor opname in een kliniek. Terecht stelde Vestdijk dat een dergelijke hufterigheid tegenover ongelovigen strijdt met de door Christenen gepredikte liefde. Maar wat was dan het alternatief? | |
[pagina 27]
| |
Ook Vestdijk zelf, om nog maar niet te spreken van zijn vriend Fokke Sierksma, bleek niet altijd alleen maar vreedzame bedoelingen te hebben. Hij zag er niet tegenop zijn tegenstanders te betichten van ‘infantiele reacties’ en ‘stommiteiten’. Theologen zouden volgens hem gedreven worden door ‘agressie’ en ‘dictatoriale neigingen’. En een vorm van ‘schizofrenie’ maakte dat hun betoog eerder leek op ‘geblaf’ of (nog erger) ‘braaksel’, dan op een fatsoenlijke bijdrage aan een debat dat zij allen zeiden na te streven, aldus de beide vrienden. Nu hadden Vestdijk en Sierksma nog het excuus dat zij geen christenen waren. Maar ook niet alle christenen maakten zich schuldig aan hufterigheid. En dat het christendom ook niet per definitie intolerant is, suggereert Vestdijk ook zelf al wanneer hij stelt dat het vaak goed toeven is in de nabijheid van steile calvinisten die heel erg zeker zijn van hun zaak, maar dat niet gepaard laten gaan met neerbuigendheid en arrogantie. Integendeel: Vestdijk genoot ervan met hen van gedachten te wisselen vanwege die bijzondere mengeling van theologische zekerheid en persoonlijke warmte en welwillendheid. En onder de publieke reacties op zijn boek waren er zeker wel voorbeelden te vinden die aan die karakteristiek voldeden. Ik denk aan de gereformeerde professor Berkouwer en aan de orthodox-gereformeerde, veel minder bekende, criticus Hekstra. Het kan dus wel: die openheid naar de medemens, ondanks een dogmatische zekerheid. En één ding is zeker: niet dat dogmatische, maar wel die openheid dient, volgens de christelijke traditie, de maatstaf te zijn waaraan het christelijk geloof gemeten moet worden. Al had iemand een geloof dat bergen kon verzetten, maar de liefde niet had, hij kan onder de navolgers van Christus niet gerekend worden (Jakobus). En wie zegt: ‘Ik heb God lief,’ maar zijn broer of zuster haat, die is een leugenaar. Want iemand kan niet God, die hij nooit gezien heeft, liefhebben als hij de ander, die hij wel ziet, niet liefheeft. Wie God liefheeft, heeft ook zijn broer en zuster van harte lief (Johannes). En wie tot geloof gekomen is, zondigt niet. En die liefde bezit, haat niet. Men kent de boom aan zijn vruchten. Het gaat niet om de belijdenis, maar om de volharding om tot het eind toe in de kracht van het geloof te staan (Ignatius). Mijns inziens dient de oorzaak van intolerantie niet zozeer gezocht te worden in de kracht of het dogmatische karakter van overtuigingen als wel de achter- en dieperliggende sentimenten. Is er sprake van innerlijke rust, sereniteit, of juist van het tegendeel: ressentiment? En daarmee kom ik op één van de eisen die Vestdijk aan religie stelt, namelijk dat het een bevredigend antwoord dient te hebben op gevoelens van achterstelling, van afgunst en van wrok. De vraag is dan welke rol Jezus' lijden en sterven hierbij kan spelen. | |
Zoenoffer als antwoord?Vestdijk achtte het zijn eer te na om iemand anders voor zijn zonden aan het kruis te laten sterven. Hij verwierp daarmee het dogma van Jezus' plaatsvervangend lijden en sterven. Volgens hem diende deze interpretatie van diens kruisdood als kapitalistisch van de hand te worden gewezen. Wat Vestdijk als kapitalistisch aanmerkt, zou ik liever feodaal noemen. Waar het hierbij om gaat is dat christenen over Jezus' rug van hun schulden proberen af te komen. Jezus was het die hen van hun kwade geweten verloste. Hij had namelijk, net als de arbeiders van tegenwoordig, voor de zonden van uitzuigers, gierigaards en geldgraaiers geleden en geboet. Het dogma van de dubbele predestinatie maakte het er volgens Vestdijk niet beter op. Was je uitverkoren om | |
[pagina 28]
| |
Jezus als je zaligmaker te mogen aanvaarden, dan maakte het in principe niet meer uit hoe je leefde. Want je kon hoe dan ook rekenen op Gods genadige vergeving doordat Jezus voor je aan het kruis gestorven was. Interessant werd dan de vraag hoe je kon weten uitverkoren te zijn. Inderdaad kon dat, zoals Max Weber heeft beweerd, door maatschappelijk succes en aanzien te beschouwen als bewijs van je uitverkiezing, ook al was dat behaald over de rug van anderen. Deze interpretatie had de christelijke traditie gedomineerd, zo stelde Vestdijk. Daarmee was zij vervreemd geraakt van haar oorsprong. Want volgens Vestdijk was Jezus in werkelijkheid iemand geweest die zich inzette voor zieken en sociaal zwakken in de samenleving. Onder hen had hij ook massaal aanhang verworven. Echter, de Joodse priesters, evenals de Romeinse stadhouders zagen in Jezus een leider die als zelfbenoemde koning der Joden binnenkort een revolutie zou ontketenen. Dat moest worden voorkomen. Jezus werd gearresteerd en na een kort showproces tot de kruisdood veroordeeld. Daarmee kwam een einde aan het leven van de man in wie Vestdijk, in navolging van Nietzsche, de eerste socialist zag. Jezus als degene die stem gaf aan het ressentiment en dat met de dood moest bekopen. Vestdijk had een duidelijke voorkeur voor de laatste interpretatie van Jezus' kruisdood. Maar de vraag blijft: biedt deze uitleg van Jezus' kruisdood inderdaad een antwoord op het ressentiment waartoe wij mensen maar al te snel geneigd zijn? Het feodalisme was dan een antwoord op het schuldgevoel van de gelovige, maar of de som van het aanwezige ressentiment in de samenleving als geheel erdoor afnam, was nog maar zeer de vraag. Want degenen die maatschappelijk minder of misschien wel helemaal niet succesvol waren, bleven met hun negatieve gevoelens opgescheept zitten. Het socialistische Jezus-ideaal voldoet mijns inziens echter eveneens niet, omdat men daarmee Jezus weliswaar tot icoon van de zieken en zwakken in de wereld maakt, maar ook op die wijze laat zich de som van het aanwezige ressentiment niet verminderen. Integendeel, Jezus heeft in die optiek niet plaatsvervangend geleden, maar blijft als icoon van de verdrukten toch rancuneus en revolutionair potentieel houden. Maar wat dan? Kan Jezus' kruisdood ook betekenis krijgen zodat de som van het aanwezige ressentiment in deze wereld afneemt of, idealiter, eindigt op nul? Ik denk dat het kan. Maar hoe dan? Ik stel hier als alternatief een aristocratische interpretatie van Jezus' lijden en sterven voor. Jezus, niet als revolutionaire socialist, Jezus niet als willoos slachtoffer van feodale heren. Maar Jezus die zich met zijn volstrekt eigen individuele keuze onttrekt aan de slachtofferrol die per definitie met ressentiment gepaard gaat. | |
Aristocratisch christendomJezus' optreden leek weliswaar het ressentiment onder het volk wakker te schudden en de angst binnen de gevestigde orde voor een opstand aan te wakkeren. Het antwoord op de vraag of dat ressentiment en die angst inderdaad tot nul gereduceerd kunnen worden, hangt af van de rol die Jezus in dit revolutionaire moment daadwerkelijk heeft gespeeld. En wat zien we dan? Geen Jezus die het volk oproept om in opstand te komen. Geen Jezus die zich verzet tegen zijn arrestatie. Geen Jezus die als een willoos slachtoffer weg wordt gevoerd. Nee, we zien een Jezus die zich gewillig overgeeft en zijn leven geeft voor de velen die anders als opstandelingen hun straf niet hadden ontlopen. Met zijn dood haalde Jezus de angel uit iets dat een politiek conflict dreigde te worden en veel slachtoffers zou hebben geëist. | |
[pagina 29]
| |
Dat is ook de betekenis van Jezus' plaatsvervangend lijden. Hij stierf in plaats van anderen. Hij gaf zich over zodat zijn volk gered zou worden van de catastrofe die dreigde wanneer opstand daadwerkelijk was uitgebroken en de Romeinen met geweld hadden moeten ingrijpen. Bij zijn gevangenneming gaf hij zich over met het verzoek zijn discipelen vrij te laten. Ook Petrus, degene die bereid was Jezus te vuur en te zwaard te verdedigen en die één van de Romeinse soldaten een oor afsloeg. Maar niet alleen zijn discipelen. Ook Barabbas, de moordenaar, die op verzoek van het Joodse establishment in plaats van Jezus door de Romeinse stadhouder werd vrijgelaten. Maar waarom dient Jezus hier niet als slachtoffer te worden gezien? Omdat hij door zijn keuze het lot in eigen hand nam. Hij bleek in staat boven zichzelf uit te stijgen. En wanneer je in staat bent, zoals de econoom Lans Bovenberg stelt, de kosten tegen de baten van je beslissingen af te wegen, dan ben je geen slachtoffer, maar actor.Ga naar voetnoot2 En zo iemand was Jezus. Toen het erop aankwam, koos hij voor de optie zichzelf over te geven om anderen (zijn discipelen, het Joodse volk, zijn volgelingen) van de dood te redden. Hij accepteerde volledig de consequentie van zijn keuze. Zijn dood woog op tegen de catastrofe die hij ermee voorkwam. En omdat hij die consequentie accepteerde kon hij ook bidden voor degenen die hem aan het kruishout nagelden: ‘Vader vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen.’ Jezus lijden en sterven was plaatsvervangend. Dat heeft de traditie goed gezien. Anderen konden blijven leven, omdat Jezus zich voor hen offerde. Maar wie stelt dat het lijden en sterven van de historische figuur Jezus universele plaatsvervangende betekenis zou hebben en geabstraheerd moet worden van de context waarin het plaatsvond, die verliest zichzelf in dogmatiek en heeft geen oog voor de concrete betekenis van Jezus kruisdood. Ik wil daarmee allerminst afbreuk doen aan de volstrekte uniciteit wat er ruim twintig eeuwen geleden is gebeurd en voor ons verhaald is in de christelijke traditie. Integendeel. Ik geloof dat we Jezus moeten zien als de paradigmatische en meest dramatische uitdrukking van de volstrekte overwinning op het ressentiment. Binnen dat paradigma wordt christen-zijn navolging, ook al zullen niet alle uitingsvormen daarvan even dramatisch zijn als die van Jezus zelf. | |
Christen-zijn als navolgingDan ook krijgen de eerder aangehaalde woorden uit de christelijke traditie betekenis. Wie zegt God lief te hebben, maar diep in zijn hart nog gevoelens van ressentiment koestert tegenover zijn naaste, die is een leugenaar. Het gaat niet om de belijdenis, maar om de volharding om tot het eind toe in de kracht van het geloof te staan. Twee voorbeelden van christen-zijn in deze zin wil ik hier noemen. Allereerst de Amerikaanse dominee Martin Luther King. Ik denk aan zijn beroemde Mountaintop-speech. Hij vertelt daarin dat God hem op een bergtop heeft gebracht en hem een blik in de toekomst heeft gegund. Het beloofde land, waarin mensen niet langer zouden worden achtergesteld alleen maar omdat zij zwart waren. Hij was verre van rancuneus wanneer het ging om een lange historie van slavernij en discriminatie. Maar hij achtte het onthouden van politieke en andere publieke rechten op basis van huidskleur niet in overeenstemming met de gelijkheid van | |
[pagina 30]
| |
ieder mens als schepsel van de God waarin hij geloofde. Hij realiseerde zich zeer wel dat zijn streven dit onrecht uit te bannen door sommigen als revolutionair zou worden gezien. En de doodsbedreigingen die aan zijn adres werden geuit waren daarvan een ondubbelzinnig bewijs. Maar hij was bereid te sterven voor de zaak die hem zo na aan het hart lag. De hoop en dat geloof in een toekomst waarin zwarten gelijke rechten zouden hebben als blanken gaven hem een vrede waardoor hij voor niets en niemand meer bang hoefde te zijn. Zelfs niet voor de dood en degenen die hem met de dood bedreigden. Tegenover hen koesterde hij geen wrok of haat. Hun daden waren hen bij voorbaat vergeven. Deze rede kreeg achteraf een nog dramatischer lading, aangezien ze werd uitgesproken de dag voordat King zou worden doodgeschoten. Naast King denk ik ook aan de Duitse dominee Dietrich Bonhoeffer. Op verdenking te hebben meegewerkt aan het beramen van een aanslag op Hitler, werd hij gevangengezet. Temidden van zijn medegevangenen straalde hij iets bijzonders uit. Als het erom spande bij bijvoorbeeld bombardementen, dan maakte hij een rustige, zelfs blijmoedige, indruk. Maar koesterde hij dan geen wrok vanwege onterechte beschuldigingen en vrijheidsberoving? Kookte hij inwendig dan niet van woede? Nee, hij gaf er de voorkeur aan zijn straf te ondergaan in de volle overtuiging dat geen mens, ook Hitler niet, in staat was hem van zijn innerlijke zekerheid te beroven. Maar waar kwam dan die rust vandaan? Het antwoord op die vraag geeft hij in de slotregels van het gedicht ‘Wie ben ik?’: ‘Wie ik ook ben, U kent mij, / ik ben van U, o God!’ Bon hoeffer zou de bevrijding niet meemaken. Hij werd op persoonlijk bevel van Hitler vlak voor de bevrijding tot de galg veroordeeld. In het geval van King en Bonhoeffer ging het om christenen in de strijd tegen onrecht in het groot, maatschappelijk dan wel politiek. Vandaar dat de dood van beiden ook zoveel aandacht kreeg. Maar ook op het kleine alledaagse niveau kan het maatschappelijke leven alleen vreedzaam verlopen wanneer wij onrecht vergeven, zonder het uiteraard goed te keuren. Daarbij zal de wetenschap dat wijzelf elke dag weer van vergeving afhankelijk zijn, ons bescheiden maken. Christenen zullen zich altijd tegen onrecht dienen te verzetten. Maar zelfs als de werkelijkheid zich niet zomaar veranderen laat, dan zal de christen die Jezus navolgt, geen haat koesteren en geen ressentiment. Ik heb thuis in de hal een bordje hangen met daarop het volgende gebed. Een gebed dat past in de christelijke traditie van navolging: Grant me the serenity to accept the things I cannot change, courage to change the things I can, and wisdom to know the difference. Het is dit christendom dat troost geeft en op cruciale historische momenten in staat is de christelijke traditie die vaak gedomineerd wordt door feodale en socialistische interpretaties van Jezus lijden en sterven, te revitaliseren. Niet dat ik geloof dat die andere interpretaties zullen verdwijnen. Maar wel denk ik dat alleen de navolging van Jezus het christendom haar authenticiteit kan teruggeven. En daarom kan ik, ondanks alle overeenstemming die ik met Vestdijk voel, hem toch uiteindelijk niet volgen in zijn toekomstvisie, waarin voor het christendom geen plaats was. |
|