Vestdijkkroniek. Jaargang 2010
(2010)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Symposium De toekomst der religie
| |
[pagina 12]
| |
Jaap GoedegebuureGa naar voetnoot*
| |
[pagina 13]
| |
Jaap Goedegebuure
meegenomen op weg naar de nabije toekomst. Een serieuze speler, zei ik. Maar was het eigenlijk geen Spielerei, weliswaar van een hoog intellectueel gehalte, maar toch Spielerei? Was, om het anders te formuleren, Vestdijk wel met hart en ziel bij zijn onderwerp betrokken, gesteld dat hij ooit iets met hart en ziel deed? Op die vraag wil ik hier wat nader ingaan, waarbij ik de omweg zal bewandelen van de roman die Vestdijk twee jaar voor zijn dood schreef, Het proces van Meester Eckhart. Hoewel de plaats die Eckhart in De toekomst der religie inneemt relatief bescheiden is (hij wordt slechts drie maal expliciet genoemd), is het wat mij betreft evident dat hij in dit boek een bijzondere plek inneemt. Ik ben niet de enige die daar zo over denkt. De essayist en godsdienstwetenschapper Fokke Sierksma, die het in de genoemde discussie met de theologen voor Vestdijk opnam, schreef dat hier een toekomst wordt geprojecteerd ‘waarin alle mensen Meister Eckhart's zullen zijn.’Ga naar voetnoot1 Vestdijks keuze voor Eckhart moet te maken hebben met het feit dat deze middeleeuwse mysticus zich van alle christelijke denkers onderscheidt door zijn - uiteraard onbewust gebleven - verwantschap met de mystiek van Indiase bodem, zoals die te vinden is in de geschriften van de Upanishaden, in de leer | |
[pagina 14]
| |
van Shankara en bovenal in de inzichten van Siddharta Gautama alias de Boeddha oftewel de Verlichte. Wanneer Vestdijk komt te spreken over het cruciale begrip Atman, brengt hij dat in verband met Eckharts notie ‘Seelengrund’, het diepere of zo men wil hogere ik, het meer dan het beperkte ego omvattende Zelf met een hoofdletter waarmee de mysticus één wil worden.Ga naar voetnoot2 Gelet op de sympathie waarmee Vestdijk het boeddhisme tegemoet treedt (dat paste nu eenmaal het beste bij zijn grondhouding van relativisme, rationalisme, gelaten pessimisme en introvert individualisme), is duidelijk dat het belang en de waarde van Eckhart voor hem gelegen is in het feit dat der Meister een nagenoeg perfecte representant is van het mystiek-introspectieve menstype dat de toekomstige religie vorm zal geven, tot en met de inrichting van kloostergemeenschappen van intellectuelen die ‘der Welt abhanden gekommen sind’ om te spreken met het door Mahler getoonzette gedicht van Rückert dat bij Vestdijks uitvaart ten gehore werd gebracht.Ga naar voetnoot3 In de tweeënzestig jaar die sinds de verschijning van De toekomst der religie verstreken zijn, heeft Eckhart in ons land een zekere cultstatus bereikt. Zijn preken en traktaten zijn door C.O. Jellema mooi vertaald en vinden hun weg naar duizenden geïnteresseerden. Er wordt volop op Eckhart gereflecteerd en over hem geschreven, niet alleen door een theoloog als Frans Maas en een filosoof als Gerard Visser, maar ook door literaire essayisten als Oek de Jong en Jan Oegema. Vestdijk was er vroeg bij, maar hij heeft navolging gekregen. Voor we naar hem terugkeren, wil ik er nog op wijzen dat er ook in het verre Azië, bakermat van de zenmystiek, erkenning is voor Eckhart en zijn affiniteit met het boeddhisme. Een karakteristiek voorbeeld daarvan is de verbijsterend moderne en tegelijk verbijsterend universele preek over de tekst ‘Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen’ (Mattheüs 5:3). Daarin zegt der Meister dat hij God bidt ‘dat Hij me leeg maakt van God, want mijn wezenlijke zijn is boven God, voorzover wij God begrijpen als het begin van de schepselen. Want in hetzelfde zijn van God waarin God boven het zijn en boven elk onderscheid staat, daar was ik zelf, daar wilde ik mezelf en onderkende ik mezelf om mezelf tot deze mens te maken.’Ga naar voetnoot4 | |
Geen voorspelling, maar een droombeeldSo far so good. Ik zou het hebben over Het proces van Meester Eckhart, overigens niet de enige onder Vestdijks tweeënvijftig romans die handelt over varianten op de christelijke dogmatiek. In De nadagen van Pilatus is Maria Magdalena de spreekbuis van de gnostische onderstroom in het vroege christendom. Het vijfde zegel (1937) behandelt ketterijen in het Spanje van koning Filips II en schilder El Greco. De vuuraanbidders speelt zich af in de eerste helft van de zeventiende eeuw, ten tijde van de twisten tussen remonstranten en contra-remonstranten en de in Duitsland woedende Dertigjarige Oorlog, het grote conflict tussen katholieken en lutheranen. Het proces van Meester Eckhart vormt in feite een passend slotakkoord van een levenslang gekoesterde fascinatie voor de speculatieve theologie, een fascinatie waarvan ook de beschouwing over de grootheid van Judas, te | |
[pagina 15]
| |
vinden in Essays in duodecimo, van getuigt. Wat daarbij sterk opvalt, is dat Vestdijk zich weliswaar manifesteert als vrijdenker en scepticus, maar beslist niet als een uitgesproken religievijandige atheïst zoals W.F. Hermans dat was en Rudy Kousbroek nog altijd is. Kenmerkend zijn de gedachten die Vestdijk El Greco toeschrijft als die voor de inquisitie staat: ‘Hij geloofde niet meer aan God, maar evenmin geloofde hij aan het niet-bestaan van God, omdat zowel het eene als het andere hem diep onverschillig liet! Dat schonk hem een grooten vrede, en, veel meer ketter dan die vrager daar met zijn geborneerd voorhoofd en syllogistischen mond bevroeden kon, hij had wel als apostel willen optreden voor dit nieuwe ongeloof, dat zoo troostrijk was en zoo vanzelfsprekend.’Ga naar voetnoot5 Naar mijn oordeel gaat het niet te ver om El Greco's nieuwe ongeloof te begrijpen in termen van Boeddha's doorzien van alle metafysica en godsgeloof als een al te menselijke projectie en Eckharts bede om zijn geest leeg te maken van God. Iets soortgelijks kan worden gezegd van de ontwikkelingsgang van Gerard Criellaert, de hoofdpersoon van De vuuraanbidders, van afkomst een rechtzinnig calvinist, maar uiteindelijk een twijfelaar die het geloof aan God als menselijke zelfoverschatting beschouwt. De door Vestdijk beschreven toekomst der religie is niet zozeer een op basis van gedegen analyses gedane voorspelling, maar eerder een droombeeld, het uitspreken van de vrome wens dat de mensheid die voorbij is aan het rotsvaste geloof in een transcendente god wat meer bescheidenheid zal hebben geleerd. In die zin is hij, hoezeer hij de karakteristiek zelf ook van de hand zal hebben gewezen, een profeet tegen wil en dank, een apostel, net als de door hem naar eigen beeld en gelijkenis geportretteerde El Greco, van het nieuwe ongeloof, dat overigens nog wel degelijk heel veel ruimte laat voor religie en spiritualiteit. In die zin loopt Vestdijk vooruit op de Zeeuwse dominee Klaas Hendrikse die zegt niet meer in God te geloven, maar die nog wel degelijk op de kansel blijft staan, op het hedendaagse ietsisme, en op Karen Armstrong die in haar recente boek De kwestie God haar sympathie uitspreekt voor de negatieve theologie die door de eeuwen heen van zoveel betekenis is geweest voor de christelijke mystici, Eckhart niet in de laatste plaats.
Inhoudelijk wordt Het proces van Meester Eckhart gekenmerkt door Vestdijks geliefde meester-leerling thematiek. Zoals vaker zien we de meester, der Meister in dit geval, vanuit het gezichtspunt van de leerling, een leerling overigens die pas aan het eind toe kan geven dat hij in de ander zijn meerdere gevonden heeft. Verteller Nikolaus van Straatsburg immers maakt zich bij aanvang van zijn relaas bekend als de inquisiteur die op bevel van paus Johannes XXII onderzoek heeft gedaan naar eventuele ontoelaatbare afwijkingen van de kerkelijke geloofsleer in Eckharts preken. In die positie is hij schijnbaar superieur, maar wanneer hij Eckhart nader leert kennen, geeft hij, eerst aarzelend, maar allengs met grotere bereidwilligheid, toe aan diens natuurlijke autoriteit en onontkoombaar charisma. Uiteindelijk schaart hij zich zelfs aan des Meesters zijde en neemt na diens dood zijn verdediging op zich aan het pauselijk hof te Avignon. | |
[pagina 16]
| |
Vestdijk vult het profiel van het romanpersonage Eckhart deels in door te rade te gaan bij het door hem gekoesterde ideaalbeeld van het boeddhisme als een rationele, antimetafyische levensbeschouwing, en zich voor het overige te baseren op een interpretatie van Eckharts geschriften die daarbij aansluit. In dat verband zijn er vooral twee van Eckharts begrippen die de aandacht krijgen: de notie van ‘Gelassenheit’, door Vestdijk vertaald als ‘gelatenheid’, en de metafoor van de goddelijke vonk die verwijst naar de rede, die de mens verbindt met een boven de individualiteit uitgaande wijze van zijn. Recentelijk is door Gerard Visser in zijn gelijknamige boek Eckharts gelatenheid uitgelegd als een innerlijke vrede, een vorm van geestelijke stabiliteit die gebaseerd is op onthechting, die op zijn beurt de weg vrijmaakt voor een even belangeloze als liefdevolle vorm van aandacht voor de ander. Dat komt heel dicht bij de boeddhistische praktijk zoals die ook in De toekomst der religie als richtsnoer geldt. Wat de goddelijke vonk aangaat, het is op dit punt dat het kerkelijk gezag Eckhart het verwijt heeft gemaakt dat hij de deur openzette naar het pantheïsme en, erger nog, naar de vergoddelijking van de mens. Strak doorredenerend kun je stellen dat wanneer de mens van nature deel heeft aan het goddelijke zijn, daar een democratiserend of zo men wil zelfs nivellerend effect van uitgaat: de entiteiten mens en godheid komen vanuit de diepte respectievelijk de hoogte nader tot elkaar. Ook dat egalitaire principe ligt opgesloten in De toekomst der religie. Vestdijk maakt, zo lijkt me in conclusie duidelijk, van Eckhart een boeddhistisch denker avant la lettre. Hij maakte op die manier duidelijk waar zijn eigen sympathieën lagen. Een paar maanden nadat hij de tekst van zijn acht lezingen aan het papier had toevertrouwd, schreef hij aan F.W. van Heerikhuizen dat zijn mentale wereld zeer sterk verwant was aan de oorspronkelijk boeddhistische leer. Min of meer tegelijkertijd liet hij dominee Henkels, die hij in Sint Michielgestel had leren kennen, weten dat de aanvechting om zich daadwerkelijk bij een kerk of geloofsgenootschap aan te sluiten, aanzienlijk geslonken was sinds hij weer vrij man was. Katholiek zou hij zeker niet worden.Ga naar voetnoot6 De brief waaruit ik hier citeer, brengt een passage in herinnering uit Moeder en zoon, de spirituele autobiografie van Gerard Reve, met wie ik deze lezing begon. Reve maakt in zijn boek melding van de halfslachtige en tenslotte ook op de hoogte van de kerkelijke bijdrage strandende poging van een zekere Onno Z. om katholiek te worden. Z., in zijn tijd beschouwd als ‘de grootste schrijver en intellectueel van Nederland en Koloniën’, was opgeleid tot ingenieur maar nooit als zodanig werkzaam geweest. Wel liefhebberde hij op het terrein van de religie. ‘Omdat hem geen zee te hoog ging, publiceerde hij zelfs een dik boek over de godsdienst, vol geleerde feiten en knappe conclusies, maar waaruit duidelijk bleek dat hij van het wezen der religie niets wist en niets begreep.’Ga naar voetnoot7 Als nog niet duidelijk was wie hier wordt bedoeld, zinspeelt Reve ook nog eens op Vestdijks liaison met Henriëtte van Eyk. Waar of niet waar, deze insinuatie? Laten we het houden op fictie, het discours waarmee ook een Eckhart de metamofose kan ondergaan tot boeddhist. Maar dan wel fictie van de soort dat waarheden bevat die de werkelijkheid niet onmiddelijk prijsgeeft. |
|