Vestdijkkroniek. Jaargang 2009
(2009)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||
Rumeiland en Iersche nachten van S. Vestdijk: twee koloniale romans over het verlies van een illusie
| ||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||
S. Vestdijk was een productief schrijver van historische en contemporaine romans. In al zijn romans komen hem typerende thema's naar voren zoals trouw aan het verleden, het verlangen naar een geliefde vrouw en de omkeerbaarheid van trouw en verraad. Wij bespreken twee historische romans van Vestdijk die gesitueerd zijn in een koloniale omgeving: Rumeiland (1940) en Iersche nachten (1944). Vestdijks marxistische collega Theun de Vries meende dat de koloniale situatie onvoldoende werd belicht in het op Jamaica spelende Rumeiland. Hij was echter vol lof over het beeld dat Vestdijk gaf van de sociale gevolgen van het kolonialisme in het negentiende-eeuwse Ierland. Wij betogen dat Vestdijk ook in Rumeiland een scherp beeld heeft gegeven van de koloniale samenleving, zowel in zijn beschrijvingen als in symbolische representaties. Gefixeerd als zij was op de romantische hoofdlijn van het verhaal in Rumeiland, heeft de contemporaine kritiek hier weinig oog voor gehad. | ||||||||||||||||||
1. Historische roman en sociale roman. Een debat met Theun de VriesSimon Vestdijk (1898-1971) is de auteur van 52 romans, waarvan er 15 historische romans zijn. Van die historische romans bezitten er minstens twee ook koloniale aspecten, namelijk Rumeiland, dat in 1940 verscheen, en Iersche nachten, dat in 1944 in Duitse vertaling verscheen en drie jaar later in de oorspronkelijke Nederlandse versie. Van Rumeiland was al in 1941 een Duitse vertaling verschenen, bij Vestdijks uitgever Rohrer Verlag, onder de titel Die Fahrt nach Jamaica. Als ik Vestdijk behandel als koloniaal schrijver, dan is dat met een zeker voorbehoud. Ten eerste heeft Vestdijk niet zelf een koloniale samenleving meegemaakt. Verder heeft hij ook nooit een reis gemaakt naar Nederlandse koloniën in de West of de Oost en ook Ierland kende hij niet van eigen aanschouwing. Ten tweede is het koloniale aspect een bijverschijnsel in beide romans van deze hyperindividualist. Toch is het daarom niet minder belangrijk. Vestdijks romans lenen zich zeer goed voor de postkoloniale literatuurbeschouwing die in de jaren zeventig van de vorige eeuw is opgekomen. In Vestdijks tijd kende men de onderscheiding ‘sociale roman’. Zijn marxistisch georiënteerde collega Theun de Vries (1907-2005) hamerde altijd op het belang van het sociale aspect in literatuur, dus in het geval van genoemde romans van Vestdijk op de analyse van koloniale verhoudingen in een fictioneel kader. De Vries en Vestdijk hebben over dit sociale aspect vaak met elkaar van gedachten gewisseld, in hun correspondentie, in persoonlijke gesprekken en in gesprekken die De Vries in 1968 met Vestdijk voerde voor een publicatie in boekvorm. Zo vroeg hij of Vestdijk geloofde in ‘de onontkoombaarheid van maatschappelijke relaties’ voor de maker van kunst. Vestdijk antwoordde prompt dat hij begreep waarom juist De Vries deze vraag stelde. Hij ontkende de invloed van ‘sociale banden’ niet, maar beklemtoonde dat ‘andere dingen, bevindingen en gevoelens’ in ‘de bewuste sferen’ van zijn bestaan een rol speelden: | ||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||
‘Ik ben in hoge mate individualist. In die individualiteit komen als in een knooppunt alle bestaanservaringen, de innerlijke, en ook de uiterlijke (als werking van de “kollektieve” existentie) samen en worden daar in iets oorspronkelijks omgezet.’ Hij voegde daaraan toe, dat in de Tweede Wereldoorlog de sociale factoren een sterkere rol speelden dan daarvoor en daarna: ‘De mens werd toen uiteraard met de neus op het “kollektieve lotgeval” gedrukt, en je mag de afspiegeling van dat feit o.a. terugvinden in mijn Iersche Nachten...’Ga naar voetnoot1 De Vries reageerde meteen: ‘Een uitstekende sociale roman!’ Maar het eerder verschenen Rumeiland ontbeerde volgens hem juist dit sociale element. Later in het gesprek kwam Vestdijk nog even op de kwestie terug: ‘De schrijver kiest vaak partij, zoals ik het zelf b.v., op grond van verrichte dokumentatie, in de “sociale” historie van Iersche Nachten deed - vóór de uitgezogen boertjes en tegen de Britse landheer.’ Hij voegde er echter aan toe: ‘[...] dat wil niet zeggen, dat men, met alle sympatie in deze of gene richting, niet overtuigd kan blijven van de gelijkwaardigheid van standpunten. Ook dat is “Proteus” eigen...’Ga naar voetnoot2 En die Proteus is Vestdijk zelf, hij die de ‘duivelskunstenaar’ werd genoemd en van wie Martin Hartkamp zegt dat de kern van zijn schrijverschap bestaat in de dichotomie identificatie-isolement. P. Kralt ziet deze tweespalt ook optreden bij een aantal hoofdfiguren van Vestdijk, een ‘strijd tussen twee tegenstrijdige neigingen: zich overgeven aan de ander, soms zelfs een opgaan in de ander, én zichzelf handhaven, eigen individualiteitDe piraat Anne Bonney, begin 18e eeuw
redden.’Ga naar voetnoot3 Dit koppelt Kralt aan het thema van de omkeerbaarheid van trouw en verraad bij Vestdijk. Ik kom hier later op terug. In een brief van 27 oktober 1941 aan Theun de Vries schrijft Vestdijk, dat drie aspecten aantrekkelijk voor hem zijn in de historische roman: 1. Het verleden als zodanig, om het verleden zelf, het onbekende en als zodanig fascinerende, 2. ‘De mogelijkheid romantische verwikkelingen op een mysterieus en toch niet geheel ontoegankelijk schouwtooneel uit te spinnen’ en 3. ‘een zekere drang tot mystificatie [...] in den zin van half ironische verschuivingen, | ||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||
parallellen met het hedendaagsche, schijnbare instructiviteit, etc.’Ga naar voetnoot4 Wat dit laatste betreft, toont Vestdijk zich nogal tevreden over Rumeiland, waarin hij ‘allerlei hoogst serieuze “inlichtingen” over de suikerbereiding’ heeft gevlochten. Maar hij zegt er direct achteraan: ‘Let wel: dit zijn gedeeltelijk nogal onserieuze motieven, vergeleken met de jouwe’, en hij knoopt daar een beschouwing aan vast over zijn voorliefde voor toneelspelen. In het verleden kan je je zo lekker uitleven! De onserieuze Vestdijk tegenover de ernstige De Vries, voor wie romankunst en maatschappijanalyse nauw met elkaar samenhingen. Dat neemt niet weg dat historische romans een creatie zijn van een wereld waarin een bewust gekozen verleden wordt geconstrueerd. Dit kan op diachronische wijze gebeuren, zoals in Rumeiland, of op synchronische wijze, als in Iersche nachten. De ondertitel van Rumeiland luidt: Uit de papieren van Richard Beckford, behelzende het relaas van zijn lotgevallen op Jamaica, 1737-1738. Het is een oude Richard Beckford die terugkijkt op zijn avontuur in Jamaica in deze periode van twee jaar. In Iersche nachten wordt het verhaal van hongersnood, bijgeloof en uitbuiting van de arme Ieren door hun Engelse landheren synchroon verteld door de ikfiguur, in vijf hoofdstukken die episoden behandelen uit de periode 1852-1860. Deze ik-verteller, zoon van een protestantse Schotse rentmeester en een katholieke Ierse moeder, evolueert met de gebeurtenissen mee, wat de werkelijkheidssuggestie versterkt. Ook de ikvorm op zichzelf wekt de suggestie, zoals Kooij formuleert, ‘dat deze ik het heeft over gebeurtenissen die op enig moment in het verleden wel reëel geweest zijn.’Ga naar voetnoot5 Er is een aspect aan beide romans dat in de tijd waarin ze verschenen op een heel bepaalde manier geïnterpreteerd kon worden: in beide kwam een weinig glorieus beeld naar voren van de Engelse koloniale praktijk. Werd dit beeld in Rumeiland nog getemperd door andere, romantische thema's, die meer op de voorgrond traden, in Iersche nachten werd de intrige er grotendeels door bepaald. De romans waren dus, enigszins plat uitgedrukt, anti-Engels, in een tijd dat nazi-Duitsland Europa in vuur en vlam zette en Engeland zijn fervente tegenstander was. En beide romans waren bovendien nog in het Duits vertaald, zij het bij een Tsjechische uitgever, gevestigd in Brünn, die filialen had in Duitsland en Oostenrijk.Ga naar voetnoot6 Anderzijds kon de goede lezer ook parallellen trekken tussen de door de Engelsen uitgebuite Ieren en de Nederlanders onder Duitse bezetting. De publicatie van Die Fahrt nach Jamaica verhinderde niet, dat Vestdijk op 4 mei 1942 samen met veel andere intellectuelen door de Duitsers werd gegijzeld in het kader van een Generalbereinigung van Nederland.Ga naar voetnoot7 In december van dat jaar stelde Vestdijk een document op, waarin hij erop wees, dat er al twee romans van hem in Duitse vertaling waren verschenen en dat twee andere romans, waaronder Iersche nachten, door de Duitse censuur waren vrijgegeven. Bovendien, schrijft hij enigszins opportunistisch: ‘Wie nog aan zijn instelling twijfelt, moet Rumeiland en Iersche nachten maar eens lezen, waarin sprake is van een objectieve, maar kritische | ||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||
houding ten opzichte van het 18e- en 19e-eeuwse koloniale Engeland.’ Over zijn antifascistische roman Else Böhler, die door de Duitse censuur was afgewezen, en over antifascistische artikelen die hij had geschreven, zweeg hij uiteraard.Ga naar voetnoot8 Op 26 februari 1943 werd Vestdijk vrijgelaten. Vijf maanden later schreef hij aan Theun de Vries, dat zijn uitgangspunt voor Iersche nachten niet de Ierse kwestie was geweest, maar het Ierse bijgeloof. Maar achteraf was de roman dan toch ‘nog vrij “sociaal” geworden’ voor zijn doen, zij het dat de ‘sociale aspecten’ zich vooral naar het slot toe onthullen, wanneer de hoofdpersoon al wat ouder is en dus meer begrijpt. Typerend voor Vestdijk is dan de volgende bekentenis: ‘Verder was ik uiteraard eenigszins gehandicapt doordat ik dit boek in déze tijd schreef en niet al te veel tegen Engeland te keer wou gaan. Want, dat zul je wel met mij eens zijn, zoodra men zich ook maar íets dieper gaat begeven in de Iersche kwestie, in haar sociale, cultureele en historische aspecten, is men gedwongen partij te kiezen tegen Engeland! Het leek mij verstandiger een en ander te temperen, hetgeen ongedwongen te bereiken was door een van nature “onpartijdig” verteller aan het woord te laten, die met de auteur natuurlijk een en ander gemeen heeft.’Ga naar voetnoot9 | ||||||||||||||||||
2. Kenmerkende thema's en motieven in het werk van S. Vestdijk. Contemporaine reactiesIn een van haar essays heeft Hella S. Haasse diverse telkens terugkerende motieven in Vestdijks werk aangewezen, waarbij zij als eerste noemt ‘het motief van de enige of jongste zoon tussen zeer verschillend geaarde ouders, de zoon die [...] een “outsider” is, een eenzame waarnemer en verspieder in de wereld der volwassenheid [...] vaak is er sprake van voorkeur en bewondering voor de moeder, vaak ook is de verdeling van karaktertrekken over de ouders en van de eigenschappen der ouders in de zoon, identiek.’Ga naar voetnoot10 Dit alles gaat op voor Robert Farfrae, de ‘onpartijdige’ verteller in Iersche nachten. Hij is, zoals gezegd, de zoon van een Schotse rentmeester en een Ierse moeder. Aanvankelijk trekt hij het meest op zijn moeder, een waardige, trotse vrouw die opkomt voor haar volk, terwijl de vader, als middleman, en bovendien Schot, door de Ieren wordt gewantrouwd en min of meer gelijk wordt gesteld aan de ‘Saksen’ en ‘kraaieneters’, zoals de Engelsen minachtend worden genoemd.Ga naar voetnoot11 Maar op een gegeven moment kantelt het beeld, namelijk als de zoon er achter komt dat zijn vader de tekorten van zijn pachters stilzwijgend uit eigen zak heeft aangevuld. De emotionele keuzes van zijn moeder zullen zijn vader uiteindelijk fataal worden en het volk in grotere ellende dompelen dan voorheen.
We moeten ons nu de vraag stellen, hoe Vestdijk, als de Proteus die hij voorgaf te zijn, de koloniale situatie in zijn beide romans gestalte heeft gegeven, met begrip voor alle standpunten. Het licht kan immers niet zonder het donker. Dan moeten we met betrekking tot Rumeiland voorop stellen, dat Vestdijk in de eerste plaats een soort avonturenroman wilde schrijven, à la R.L. Stevenson of Richard Hugues, waarin telkens terugkerende thema's van hem op de | ||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||
voorgrond traden, namelijk die van de trouw aan het verleden en het verlangen naar een geliefde vrouw. P. Kralt combineert deze twee thema's in de formule ‘trouw aan de Aanvang’, aan het fluïdum van het begin.Ga naar voetnoot12 Bij het hoofdpersonage Richard Beckford is dit de herinnering aan het moment dat het schip waarop hij als achtjarige Jamaica verliet werd geplunderd door piraten. Een van die piraten legde toen een warme, beschermende hand in zijn nek. Als hij later een boek leest van een zekere kapitein Charles Johnson over West-Indische zeerovers, waarin sprake is van twee als mannen verklede vrouwelijke piraten die later executie zijn ontkomen omdat een van hen zwanger bleek, beseft Beckford bij het zien van een plaatje van de pirate Anne Bonney, dat die beschermende hand van haar moet zijn geweest.Ga naar voetnoot13 Als zijn broer William hem - zeventien jaar later - verzoekt naar Jamaica te gaan om diefstallen en malversaties op de plantages te onderzoeken, aanvaardt hij die opdracht onmiddellijk, uit de verzwegen drang om deze vrouw te gaan zoeken. Op Jamaica aangekomen, voelt hij zich al spoedig aangetrokken tot de 42-jarige Lady Jane Hovenden Walker, de vrijgevochten echtgenote van de gouverneur. Zij brengt hem in de waan, dat zíj wel eens die Anne Bonney zou kunnen zijn en zij beleven in een uithoek van het eiland één liefdesnacht, waarna zij hem verzoekt het eiland te verlaten, omdat zij ook werkelijk verliefd op hem is geworden én omdat zij haar oude echtgenoot wil sparen. Maar ook speelt mee, dat de koloniale elite op Jamaica zo'n pottenkijker liever kwijt dan rijk is. En deze elite geniet de bescherming van de gouverneur, die aan het einde van de roman niet de oude sufferd blijkt te zijn waarvoor hij werd gehouden, maar iemand die vanuit zijn cynische levenswijsheid het vertrek van Beckford heeft gemanipuleerd. In de contemporaine recensies van deze roman werd nauwelijks gewag gemaakt van de koloniale thematiek, alleen in De Telegraaf van 14-1-1941 wordt even verwezen naar ‘de koloniale sfeer van knoeierij en cynisme, die van den zonderlingen, wijzen en teruggetrokken gouverneur [...]’. Het ging de critici echter vooral om het romantische avontuur, ‘het probleem van den nimmer te achterhalen droom’, om de psychologie van de blanke personages en om het karakter van speurdersroman, waardoor de lezer geprikkeld wordt de intrige te blijven volgen. Een van de beste recensies werd geschreven door F. Bordewijk, die in de roman overal ‘de moderne, verdiepte zielsontleding’ aantreft, maar ook oog heeft voor het beeld van het koloniale leven, in zijn grootheid en zijn kleinheid.Ga naar voetnoot14 In laatste instantie noemt Bordewijk hem ‘de roman der onzekerheden, en daarmede is hij pijnlijk gelijk aan het leven zelf.’ Vestdijk is nooit op Jamaica geweest, maar het is bekend dat hij voor zijn romans veel bronnenonderzoek verrichtte.Ga naar voetnoot15 De details die hij opdiepte werden op onopzettelijke wijze door het verhaal heen geweven. Voor Theun de Vries was dit niet genoeg: in een lang essay over verschillende romans van Vestdijk schreef hij, dat de schrijver ons in Rumeiland ‘willekeurige | ||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||
figuren uit een achttiende-eeuwse Britse kolonie in de West [gaf], zonder ook maar een grein van de inwendige structuur van het koloniale systeem te verduidelijken. En deze kans was hierom gemist, waar juist een analyse van de koloniale uitbuiting niet alleen zou hebben bijgedragen tot een scherper markeren van de personen en hun onderlinge betrekkingen - gouvernementsleden, kooplui, planters, negers, halfbloeden, de positie der vrouwen in de onderscheidene milieus, - maar ook de volledigheid van het beeld dier hele samenleving, welke Vestdijk met zoveel exotisch impressionisme schildert, ten goede zou zijn gekomen.’Ga naar voetnoot16 Wat Vestdijk volgens De Vries had verzuimd, probeerde hij nu zélf te geven, in een roman over een mede door de Franse Revolutie geïnspireerde slavenopstand op het West-Indische eiland Guadeloupe. De roman verscheen in 1945 onder de veelzeggende titel De vrijheid gaat in 't rood gekleed. Vestdijk schreef zijn vriend in 1946, dat hij het boek met veel genoegen had gelezen, met ‘bewondering vooral voor de “couleur locale”’, maar hij maakte er ook de kanttekening bij, dat de eerste helft hem beter was bevallen dan de tweede.Ga naar voetnoot17 En juist in de tweede helft van deze roman wordt de opstand beschreven, met alle bijkomende retoriek. De bekende criticus W.L.M.E. van Leeuwen oordeelde, dat De Vries' roman om zijn vertellerskwaliteiten wel aardig was, maar ten slotte toch was mislukt door de rancune, die de personages reduceerde tot karikaturen. Daartegenover stelde hij Iersche nachten, waarin zuivere evocatie wordt gegeven, vrij van rancune. En hij concludeerde: ‘de sociale roman tiert in Nederland niet. De Nederlander is òf individualist, òf orthodox. De eerste schrijft zulke romans niet; de laatste, als hij communist is, wel.’Ga naar voetnoot18 Dat laatste kon De Vries in zijn zak steken. Ook F. Bordewijk heeft een recensie geschreven over De vrijheid gaat in 't rood gekleed. Een vergelijking daarvan met Rumeiland bevestigt zijns inziens Vestdijks superioriteit. Deze bereikt een psychologische verdieping in zijn roman, terwijl De Vries ons geen levende wezens voorschotelt, of het nu planters zijn of negers. Bordewijk heeft zelfs niet de minste psychologie in deze roman kunnen ontdekken. Hij is weliswaar goed geschreven, maar ontbeert authenticiteit.Ga naar voetnoot19 | ||||||||||||||||||
3. Beschrijvingen van een koloniale maatschappijDe sociale aspecten worden bij Vestdijk nooit beklemtoond, maar ze zijn wel degelijk aanwezig in zijn beschrijvingen en vooral in de wijze waarop hij zijn personages neerzet. Zo geeft Rumeiland een scherp beeld van de sociale en raciale ladder op Jamaica, waarin ook familieleden in een hiërarchische verhouding tot elkaar staan, en die verhoudingen hangen samen met hun afkomst en de (ras) zuiverheid van hun bloed. Vestdijks beeld van de koloniale samenleving op Jamaica verschilt wat dit betreft niet zoveel van Kousbroeks visie op de ‘wrede Indische samenleving’, ‘waarin de mensen in casacade op elkaar neerkeken’ en op ‘de kunstmatige, karikaturale, | ||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||
maar als het erop aankwam genadeloze hiërarchie van de Indische samenleving’.Ga naar voetnoot20 De plantages in Jamaica worden bewerkt door negers, meestal slaven, terwijl het overige personeel bestaat uit Mulatten en Quadronen (kwartnegers). De halfbloedfamilieleden krijgen iets hogere baantjes, maar ze worden nooit ten volle vertrouwd. Zo wordt Sam Stirling, een neef van Richard Beckford, er door Richards broer William van verdacht verantwoordelijk te zijn voor de diefstallen. Stirling is opzichter en zijn doopceel luidt aldus: ‘Stirling was inderdaad een afstammeling van de Beckford's, namelijk van kolonel Peter, die tegen het eind van zijn leven met een negerin had geleefd. Hun dochter trouwde met een nakomeling van een van de “Schotse slaven” van Barbados, de zogenaamde “red legs” uit de tijd van Cromwell, die met slavenschepen naar de West waren gestuurd, een soort dwangarbeiders dus; de Schotse slaaf in kwestie, de vader van onze Sam Stirling, was jaren lang timmerman geweest op de plantage. Peter de Voorzitter had de familie steeds geprotegeerd en Sam tot opzichter gemaakt; maar onze broer Peter had de banden nog nauwer aangehaald, door Sam's dochter - zijn vrouw was een Mulattin - tot zijn “quasheba” te maken, hoewel dit woord strikt genomen alleen voor negerinnen gebruikt wordt.’Ga naar voetnoot21 Deze passage illustreert de hypocrisie van de Engelse heersers. Kolonel Peter is in dit verhaal de grootvader, Peter de Voorzitter de vader van William en Richard Beckford, hun broer Peter is onder verdachte omstandigheden overleden. De Beckfords die in Jamaica wonen, vermengen zich soms met de locale bevolking, met alle loyaliteitsconsequenties van dien. William Beckford daarentegen is de Afwezige, de eigenaar die in Engeland resideert en de revenuen opstrijkt van zijn plantages ver weg in Jamaica. Richard is zijn jongere broer die van hem afhankelijk is en de opdracht om orde op zaken te stellen maar al te graag aanvaardt, zij het uit een oneigenlijke, romantische aandrift. In Iersche nachten treedt het historisch bekende thema van het absenteïsme op de voorgrond, dat wil zeggen: de afwezigheid van de landeigenaars, die het geld van hun pachters innen zonder zich af te vragen onder welke omstandigheden die pacht wordt opgebracht. Met William Beckford is het al niet anders. De op Jamaica geboren en opgegroeide afstammelingen van blanke Europese ouders heten Creolen. Daartoe behoren verre neven van Richard Beckford, die, hoewel tot zijn achtste op Jamaica opgegroeid, een vreemde is geworden voor zijn eiland van herkomst. Dit komt mede door zijn studie in Oxford. Hij is de intellectueel die alleen al op grond van zijn academische opleiding een bedreiging vormt voor de status quo, al is hij absoluut geen revolutionair. Het is opmerkelijk hoe dikwijls Richard Beckford als ik-verteller refereert aan zijn Oxfordse achtergrond, die hem in beschaving onderscheidt van zijn verre neven op Jamaica. Een daarvan, Ballard Beckford, vaart zijn boot tegemoet als hij aankomt, eist op hoge toon van de Engelse matrozen om Richard te spreken en zegt tegen een neger ‘Draai de boot om, ezel’. Richard houdt zich schuil en Ballard keert mopperend terug. Richard is duidelijk geen Max Havelaar, want die zou tegen deze onbeschofte neef zijn opgetreden. De terugblikkende Richard | ||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||
trekt de volgende conclusie: ‘Met Ballard had ik geen medelijden, want hij had zich als een hond gedragen. Engelse matrozen zijn tenslotte geen nikkers, en dan nog.’Ga naar voetnoot22 Later komt hij natuurlijk toch in aanraking met Ballard, die hem telkens provoceert: ‘we zijn hier allemaal Creolen onder elkaar, Oxford of geen Oxford.’Ga naar voetnoot23 Na de beschrijving van dit incident geeft Richard een beschouwing ten beste over de verschillende soorten negers waarin hij de vooroordelen van zijn jeugd getrouw weerspiegelt. Zo zijn de Koromantijn- of Goudkustnegers ‘wilde en krachtige knapen, die van alle negers in hun uiterlijk het meest van Europeanen weg hebben; daarmee in tegenspraak is, dat zij tevens de grootste misdadigers zijn, vaak in opstand komen, de vreselijkste moorden begaan en dan de zonderlinge gewoonte hebben het bloed van hun slachtoffer te drinken vermengd met rum.’Ga naar voetnoot24 Hij nuanceert dit op ambigue wijze door een oude tante van hem te citeren, die zei dat er ook ‘goede’ onder waren, ‘toen ze voor het eerst alligators op de zandbanken van de Black River aanschouwde.’ Vele bladzijden later echter komt hij op bezoek bij kapitein Richard Cargill, een oude cynische eenling die in een uithoek van het eiland woont, en deze laat zijn landgoed bewaken door ‘een stuk of wat bloedhonden, en een ongelooflijk goed getraind troepje Koromantijnen, de mooiste negers die ik ooit gezien heb, en onwankelbaar trouw aan hun meester’.Ga naar voetnoot25 Door iedereen het meest gevreesd zijn de Maronen, gevluchte negerslaven die in het bos waren gaan wonen en daar benden hadden gevormd die de plantages voortdurend bedreigden. Blijkens een aantekening in zijn eerste concept heeft Vestdijk zijn roman bewust gesitueerd in de jaren 1737-38: ‘Roman speelt dus in '37, toen de Maronen weer machtig waren (sinds '36), maar nog niet bedwongen (in '38 pas).’Ga naar voetnoot26 Theun de Vries had misschien gewenst, dat Vestdijk meer zou hebben gemaakt van de rebellie van de Maronen, maar wat Vestdijk doet, is mogelijk subtieler. Hij laat via Richard Beckford zien, dat de Maronen vooral zo gevreesd werden door hun toverkunst en hun reputatie in vergiftigingsgevallen. Maar Lady Jane relativeerde de betekenis van de Maronen tegenover Richard: er waren er hoogstens 800 en die konden alleen in de buitengebieden gevaarlijk worden. De revolutionaire retoriek van De Vries ontbreekt bij Vestdijk, maar misschien geeft hij daardoor juist een dieper beeld van de koloniale situatie. De Maronen in Rumeiland zijn niet louter opstandelingen, maar ook ‘opgejaagd wild’, zoals naar voren komt in een passage over de oude rot Cargill. Die is er namelijk via zijn Koromantijnen zelfs in geslaagd ‘vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden met dit opgejaagde wild’.Ga naar voetnoot27 Mocht Richard Beckford aanvankelijk, in zijn Oxfordse hoogmoed, nog spelen met de gedachte dat hijzelf ooit een verstandig gouverneur van het eiland zou kunnen worden,Ga naar voetnoot28 de troebele realiteit leert hem anders. Hij vermag niets tegen het kwaadspreken dat hem achtervolgt, het ‘gorgelend familiemoeras’; hij loopt stuk op de cultuur van het zwijgen en de taboes van | ||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||
de koloniale samenleving, begint te vrezen voor vergiftiging en barricadeert zich zelfs in de logeerkamer van het huis waar hij opgroeide omdat hij vreest vermoord te zullen worden.Ga naar voetnoot29 Een van de taboes bestaat hierin, dat je een voormalig gouverneur van het eiland die zijn loopbaan als boekanier was begonnen, niet gelijk mag stellen aan een piraat. Alleen voor Richard Cargill bestaat dit taboe niet. Met een spottend lachje zegt hij: ‘Je kent de geschiedenis van de Archipel niet, beste Richard. Niet alleen, dat piraten vaak goeverneur zijn geworden, - van het omgekeerde is mij geen voorbeeld bekend, - maar de goeverneurs heulden haast altijd met de piraten. Het was te lucratief.’Ga naar voetnoot30 Een ander motief is het drankmisbruik, waaraan vrijwel iedereen zich overgeeft, en uiteindelijk ook Richard Beckford als hij steeds dieper wegzakt in het moeras van zijn emoties.Ga naar voetnoot31 In een dronkemansroes fantaseert hij dat hij de negers dronken zal voeren met rum, met hun hulp de plantage van zijn jeugd vernielen en veel negerinnen misbruiken.Ga naar voetnoot32 In deze roes is er van de Oxfordse jongeling niet veel meer over. Het is misschien niet zozeer de wijze waarop Richard zich van zijn opdracht kwijt - het onderzoek naar de diefstallen -, die zijn positie op het eiland onhoudbaar maakt, als wel zijn speurtocht naar allerlei andere feiten. Zo meent hij op een gegeven moment bewijs te hebben gevonden dat Ballard Beckford zijn broer Peter heeft vergiftigd. Hij dient een aanklacht in, waarbij hij zijn neef Sam Stirling als getuige opvoert. Deze Stirling is eerder door hem beschreven als een Quadroon die af en toe op een ‘angstige neger’ gaat lijken, ‘met een kakement als een doodskop eronder’.Ga naar voetnoot33 Toch verwacht hij veel van de aanklacht: ‘Het was mijn eerste rechtszaak, nadat ik jaren lang rechten had gestudeerd, en ik schreef de brief met een zekere trots. Reeds over drie dagen zou de plaatselijke ambtenaar, de vrederechter in Savannah la Mar, of wellicht de custos in Beckford's Town, - ik wist niet wat usance was, - bevel tot inhechtenisneming kunnen geven.’Ga naar voetnoot34 Waar doet dit aan denken? Natuurlijk aan de aanklacht die Max Havelaar indiende tegen de regent van Lebak, al ging het daar om een heel andere zaak. Max Havelaar kreeg bij zijn resident en later ook bij de gouverneur-generaal nul op zijn rekest, en ook Richard Beckford komt geen steek verder. Hij ontvangt een brief van de gouverneur waarin staat dat ‘hij goede nota had genomen van mijn beschuldiging, maar dat hij alleen iets voor mij kon doen, indien ik de grootst mogelijke matiging en volstrekte discretie betrachtte.’Ga naar voetnoot35 Richard Beckford voelt zich verpletterd. Zijn hele verblijf in Jamaica is uitgelopen op een mislukking. Maar dan komt de brief dat Anne Bonney op hem wacht in Gregory Court, een verlaten plantage in het Maronengebied. De tocht ernaartoe, waarbij gemaskerde negers hem als hij verdwaalt te hulp schieten, is als een Conradiaans binnendringen in het ‘heart of darkness’. Tot zijn verrassing wacht hem op de plantage Lady Jane, die hem één liefdesnacht toestaat, op voorwaarde dat hij het eiland verlaat. Verder ontneemt zij hem de illusie dat zij Anne Bonney zou zijn. Het was een spel der verbeelding, meer niet. | ||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||
In het voorlaatste hoofdstuk, als de gouverneur hem in audiëntie ontvangt, vallen Richard de schellen van de ogen. Het was allemaal komedie. De negers die hem naar Gregory Court brachten waren van Cargill geleend. Kennelijk speelden Lady Jane en Cargill - haar vroegere minnaar? - onder één hoedje. De gouverneur maakt Richard fijntjes duidelijk, dat zijn zoektocht naar Anne Bonney doet denken aan voodoopraktijken en dat zijn beschuldiging van Ballard Beckford hem ‘zonderling’ voorkomt. Als Richard daarop antwoordt dat Sam Stirling, de Quadroon, zijn getuige is, reageert de gouverneur: ‘Eén kwart? [...] dat is te veel. In dit geval tenminste. Zoals u weet, of niet weet, mogen negers niet tegen blanken getuigen. Dit is een goede maatregel, want als negers van plan zijn meineed te plegen, nemen ze een steentje in hun mond, dan geldt het niet. Daar men met zulke steentjes, en anderszins, al even onaangename ervaringen heeft opgedaan bij de Mulatten, mogen ook de Mulatten niet tegen blanken getuigen. Ergens moet natuurlijk een grens getrokken worden. Welnu, die grens ligt bij de Quadronen. Een Quadroon is aan de goede of aan de verkeerde kant van de grens; dit hangt van allerlei bijomstandigheden af, die voor ieder bijzonder geval wisselen. Ik vrees, dat uw Stirling zich aan de verkeerde kant bevindt. [...] deze Stirling heeft [...] het nadeel, dat hij met een Mulattin getrouwd is geweest, en dus niet bezig is in een prijzenswaardig snel tempo blank te worden in zijn nakomelingen. Ik hoop, dat u om dit alles glimlachen zult. Als verlicht mens kan ik u zeggen, dat ik het apenkool vind. Maar het is een juridische realiteit hier.’Ga naar voetnoot36 Even later getuigt de gouverneur nog duidelijker van de koloniale moraal als hij zegt: ‘Wij blanken hebben ons prestige op te houden tegenover de negers. Vandaar de algemene onwil onder de planters om elkaar wegens halsmisdaden aan te klagen. Ook dit is misschien apenkool, - maar toch niet geheel en al. Wie een wereldrijk wil besturen, moet zijn persoonlijke belangen weten op te offeren aan het algemeen belang.’Ga naar voetnoot37 Exit Richard, die in een laatste hoofdstuk erkent het slachtoffer te zijn geweest van een intrige. Zijn leven is voorgoed veranderd, Oxford heeft alle belang voor hem verloren en heeft plaatsgemaakt voor het rumeiland, dat hem niet meer zal loslaten. Hij vertelt de verdere levensloop van de mensen die hij op Jamaica heeft ontmoet. Lady Jane is op Jamaica ziek geworden en naar Engeland gegaan waar ze twee jaar later zou sterven. Hij heeft haar daar niet opgezocht, want men moet trouw blijven aan de Aanvang. Trouw en verraad bleken in zijn relatie tot Jane inderdaad omkeerbaar, zowel van haar kant als van de zijne. | ||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||
4. Gekoloniseerden en kolonisatoren: twee gescheiden wereldenIk kom nog even terug op Richards tocht naar Gregory Court. Als hij net op pad is gegaan, geeft hij deze beschrijving, die een andere visie geeft op de negers dan de koloniaal gangbare: ‘En voor het eerst voelde ik mij verzoend met het tropenwoud, dat men inderdaad in beweging moet zien, naast een rivier, op een stijgende weg. Maar om te beginnen moet men zijn Engelse indrukken vergeten! In Engeland staat iedere boom voor zichzelf, zoals ook de Engelsman voor zichzelf staat. De tropische bomen staan tegen elkaar aangedrongen op de manier van angstige of oplettende negers. Alles groeit door en in elkaar, ongebreideld, zonder enige bescheidenheid.’Ga naar voetnoot38 De negers zijn angstig en oplettend, wat in een koloniale situatie voor de hand ligt. Hier stijgt Richard Beckford even uit boven de koloniale vooroordelen van zijn tijd. In een eerder hoofdstuk komt eveneens een intrigerende passage voor. Richard hurkt en voelt zich in die hurkende houding weerloos. Hij vervolgt dan: ‘toen ik wilde opstaan en nog eens over mijn schouder keek, was het mij, of er een grote neger over mij heengebogen stond; inbeelding, dit wist ik heel goed, maar een inbeelding die mij van buiten af toegezonden scheen te zijn.’Ga naar voetnoot39 Deze grote neger lijkt een voorafschaduwing van de ‘grote norse neger’ in het gedicht van Lucebert: ‘er is een grote norse neger in mij neergedaald/die van binnen dingen doet die niemand ziet/ook ik niet want donker is het daar en zwart//maar ik weet zeker hij bestudeert er/aard en struktuur van heel mijn blanke almacht [...]’.Ga naar voetnoot40 De geringe appreciatie van Theun de Vries ten spijt, heeft Vestdijk in deze roman een scherp en gedetailleerd beeld geschetst van de aard en structuur van de blanke almacht op het achttiende-eeuwse Jamaica. Daarnaast bevat Rumeiland enkele kiemcellen voor Iersche nachten, dat door De Vries wél een volwaardige sociale roman werd gevonden. Dit komt mogelijk, omdat in die roman de intrige zo duidelijk uitloopt op een drama: de altijd afwezige Engelse landeigenaar is op de schriftelijke smeekbeden van de Ierse vrouw van de Schotse rentmeester uiteindelijk naar Ierland gekomen om poolshoogte te nemen van de toestanden, maar in plaats van zijn visie op de arme Ieren te wijzigen en zijn beleid aan te passen, besluit hij hen des te sterker te onderdrukken. De schipperende rentmeester valt daaraan ten offer, als hij wordt getroffen door kogels van opstandige armoedzaaiers. Zijn temperamentvolle vrouw verliest daarna haar verstand. In Rumeiland komt niet alleen het thema van het absenteïsme voor, in de persoon van William Beckford, maar ook wordt er af en toe verwezen naar Schotten en Ieren, twee volkeren die in een ondergeschikte verhouding staan tot de Engelsen. Ik noemde al de Schotse slaven van Barbados; over de Ieren zegt de Ierse Michael Mulcahy, de vroegere cipier van de gevangenis in Spanish Town: ‘wij Ieren zijn nooit landslui van elkaar, omdat we geen land hébben. Bovendien zijn de Ieren hier op het eiland... Nu, ze zeggen, dat Cromwell duizend jonge mannen en duizend | ||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||
meisjes uit Ierland naar Jamaica stuurde, maar wat kan daar voor goeds uit voortkomen? Tegen je zin met een vrouw samenleven, dat loopt nooit goed af...’Ga naar voetnoot41 Toch krijgen de Ieren in Rumeiland een heroïsche glans, al was het alleen om de mythische pirate Anne Bonney, die Ierse was. Tegen Mrs. Shettlewood, ook een Ierse, zegt Richard Beckford in een dronken bui, dat zij een vrouw is ‘uit duizenden, een echte Ierse, van het ras waaruit de grote helden en piraten voortgekomen waren [...]’.Ga naar voetnoot42 Als hij in Gregory Court aankomt en Lady Jane Hovenden Walker aantreft in plaats van Anne Bonney, waarschuwt Lady Jane hem dat zij niets van een Ierse heeft, dus alleen al daarom niet de pirate van zijn jeugddroom kan zijn.Ga naar voetnoot43 Hoeveel amazonetemperament zij ook bezit, zij is after all een calculerende Engelse gouverneursvrouw, zoals de ontknoping laat zien. En de Ieren, die arme Ieren, zij geven zich over aan bijgelovige praktijken, net als de negers, en zij bezitten geen land, net als de negers. | ||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|