Vestdijkkroniek. Jaargang 2009
(2009)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
Het meest confronterende aspect van een mensenleven is in mijn optiek de liefde. Liefdesrelaties kunnen je meevoeren in een bijna psychedelische droomwereld van geluk en je vervolgens met een knalharde dreun weer terugsmijten in het werkelijke leven, met lege handen. En altijd zul je het weer alleen moeten redden, ben je zelf de enige met wie je eigenlijk weer verder moet.
Niet voor niets worden er sinds mensenheugenis zoveel verhalen, gedichten en liederen aan liefde gewijd. Het thema gaat immers iedereen aan. En het zijn vaak juist de stroeve tot intens pijnlijke ervaringen die mensen tot in detail met elkaar willen delen. Zo heeft een vriendin van mij een klein jaar een relatie gehad met een jongen die ‘niet goed voor haar’ was, de bekende aantrekkingskracht van ontoegankelijke, emotioneel onbereikbare mensen. Ik luisterde vol aandacht naar haar verhalen. Hij wilde haar niet kwijt, maar hij wilde ook vrij zijn. Ze hadden ‘iets’, maar hij zou haar nooit ‘zijn vriendin’ noemen. Hij vond het leuk om haar te zien, maar hij wilde van tevoren niets afspreken. En zij kon hem al snel niet meer loslaten, ondanks dat iedereen haar op het hart drukte dat dat beter zou zijn. En ik begreep haar wel (mede door een vergelijkbare ervaring van mezelf). Juist iemand die zo op afstand blijft, is uiterst interessant. Er blijft een grote, lege plek in iemands wezen, en onbewust ben je geneigd hier het beeld op te projecteren dat je graag wilt zien om zo je perfecte partner te creëren. Ik hoor haar nog zeggen: ‘Maar hij is wel erg bijzonder, hoor! Ik ben bijvoorbeeld heel verbaal, maar hij communiceert veel meer met zijn blik en lichaamstaal. Ik kan daar nog wat van leren. Je hoeft niet altijd alles met woorden te zeggen!’ Ik zag het van een afstandje allemaal aan. Zij plakte haar beeld op hem van een spiritueel, intelligent, onafhankelijk mens, ver verheven boven de noodzaak van verbale communicatie. Het is mogelijk dat hij dat was. Er is ook de mogelijkheid dat hij eigenlijk niet méér was dan de lege huls die hij haar liet zien. Maar dat pakte hij handig aan, want niemand zou er ooit achter komen of hij met zijn geheimzinnigheid werkelijk iets verborgen hield of dat hij alleen maar de illusie van diepere betekenis hoog hield. Ik heb de jongen een aantal keer ontmoet. Hij leek me vrij emotieloos, wat ook wel uit haar verhalen bleek. Ze vertelde me eens, licht beschaamd, dat ze betwijfelde of hij wel eenzaamheid, boosheid, schuld, medelijden, somberheid of werkelijke vreugde kon voelen. En haar woorden deden me plotseling heel sterk denken aan een personage van Simon Vestdijk: Lucius Pontius Pilatus...
Meer dan een jaar eerder had ik mijn scriptie over het thema schuld in twee historische romans van Simon Vestdijk afgerond. Mijn werkstuk handelde over De held van TemesaGa naar voetnoot1, waarin de hoofdrol wordt vertolkt door de Griekse priester Plexippos: volgens mijn bevindingen een gestoord personage dat een complete persoonlijkheid buiten zichzelf creëert die | |
[pagina 17]
| |
jonge meisjes verkracht en wurgt.Ga naar voetnoot2 Maar een veel menselijker beeld krijgen we van Pilatus uit de roman De nadagen van PilatusGa naar voetnoot3. En met dit escapistische personage zal ik me de komende pagina's bezighouden. | |
Samenvatting van de romanDit boek vertelt het verhaal van Lucius Pontius Pilatus, na zijn schorsing als procurator van Judea en Samaria. In Alexandrië redt hij het leven van de rijke joodse koopman Publius Barachius, als deze wordt belaagd door een woedende menigte. Barachius wil Pilatus een blijk van dank geven en de ex-procurator heeft zijn oog laten vallen op Barachius' jonge reisgezellin. Deze Maria, afkomstig uit Magdala, staat de koopman dan met bloedend hart aan hem af. Tijdens de eerste liefdesnacht bij Pilatus thuis ziet Maria door het raam drie cipressen op een rij. Ze begint onsamenhangend te praten over de drie kruisen die bij de kruisiging in Palestina naast elkaar stonden. Pilatus weet nu wie zij is: een volgelinge van de Jezus van Nazareth die hij vier jaar eerder ter dood heeft laten brengen! De liefkozingen worden gestaakt en Maria vertelt over haar overtuiging dat Jezus nog leeft - hij zou destijds slechts in zwijm zijn gevallen door de marteling aan het kruis - en dat ze nog van hem houdt en naar hem op zoek is. Ze verhaalt over de tijd na de vermeende dood van haar meester, waarin ze probeerde zijn leer in praktijk te brengen. Dit deed ze door tijdens lichamelijke omgang met mannen deze vleselijke zonden te overpeinzen en ze daardoor het karakter van zonden te laten verliezen. Pilatus realiseert zich dat hij nooit in staat zal zijn een seksuele relatieLawrence Alma Tadema (1895), ‘A coign of vantage’. Gebruikt op de voorkant van enkele edities van De nadagen van Pilatus.
met Maria op te bouwen, zo onbehaaglijk voelt hij zich bij de schim van Jezus, die voor haar zo nabij is tijdens hun samenzijn. Toch blijft Maria bij de voormalige procurator wonen, waar ze het mooiste vertrek krijgt toegewezen. Samen met het hoofd van Pilatus' bedienden Harpocras krijgt ze zelfs de leiding over het huis. | |
[pagina 18]
| |
In deze periode heeft Jezus van Nazareth ook in Rome aanhangers, en Pilatus krijgt van Piso, de prefect van politie, de opdracht deze Nazareeërs te gaan bewerken en vertellen dat hun verlosser een onbeduidende leeghoofd was. Na het bezoek aan de sekte ontmoet Pilatus voor het eerst de dan heersende keizer Gajus Caesar Caligula, die zijn toespraak aan de vroege christenen heeft afgeluisterd. Caligula heeft interesse in religieuze culten, vooral uit gezondheidsoverwegingen. De zieke keizer, die onder andere aan epilepsie lijdt, heeft al verschillende religieuze rituelen uitgeprobeerd om van zijn slapeloosheid en aanvallen af te komen. Hij ontbiedt Pilatus in zijn paleis, waar hij hem uithoort over de goddelijke status van Jezus. In zijn antwoorden verraadt de gewezen procurator zijn samenwonen met Maria, autoriteit op het gebied van de geëerde Nazareeër. Caligula eist haar dan vrijwel meteen op... Pilatus en Maria komen overeen dat ze naar de keizer zal gaan en deze beslissing vormt de aanleiding tot de definitieve scheiding tussen hen. Bij het tweede bezoek dat Maria Caligula brengt, doet hij haar namelijk een verleidelijk voorstel: in ruil voor haar liefde zal hij zorgen dat ze Jezus van Nazareth zal terugzien. Hij zal de sekte van de Nazareeërs erkennen en daarmee hun ‘meester’ naar hen toe lokken, die zich dan vrij zal voelen om te verschijnen. Maria gelooft hem, maar desondanks geeft ze Pilatus nog een kans: ‘Lucius,’ fluisterde ze, [...] ‘je behoeft slechts één woord te spreken, en ik ga niet naar hem toe, en we vluchten! Maar je kunt dit woord niet uitspreken. Begrijp je dan niet!...’ (N.v.P., p. 105-106) In het gesprek dat volgt blijkt dat ze gelijk heeft: Pilatus geeft aan niet te kunnen leven als koerier die haar overzet naar haar schim van ‘de gekruisigde jood’. Maria vertrekt dus naar Caligula, bij wie ze na korte tijd intrekt en in de weken die volgen ziet de ex-procurator haar steeds minder. Maria vindt het leven met de keizer afschuwelijk, maar ze blijft bij hem omdat ze werkelijk gelooft dat ze haar leermeester dan uiteindelijk zal kunnen terugzien. Als Pilatus eens wordt uitgenodigd en haar alsnog vraagt om met hem te vluchten, zegt ze: ‘Neen, [...] ik blijf hier. Ik keer niet halverwege terug. Hij zal eerst zijn belofte nakomen’ (N.v.P., p. 154). Het tragische is dat ze ondanks alles nog steeds van Pilatus houdt en hij van haar. Caligula onderwijl, wordt steeds waanzinniger. Op de grote spelenvaart bij Antium vermoordt hij zijn mederegent Tiberius Gemellus. Hij doet het lijken op een verdrinkingsdood en laat iedereen ombrengen die van de werkelijkheid op de hoogte is. Aan Maria en Pilatus vertelt hij in dronken toestand dat hij al eerder keizer Tiberius, de grootvader van Tiberius Gemellus, had vermoord. Caligula raakt verder steeds meer geobsedeerd door zelfvergoddelijking en hij bezoekt een fakir, Nârada genaamd, van wie hij tracht te leren hoe men een goddelijke status kan verkrijgen. Uiteindelijk maakt hij zelfs aan de voornaamste priesters, de hoogste officieren van zijn lijfwacht en de gehele senaat bekend zichzelf te zullen laten kruisigen: [Caligula] deelde hun mede, dat hij in zijn kwaliteit van pontifex maximus besloten had zich in het openbaar te laten kruisigen als bewijs van zijn goddelijkheid. Van de broer van Jupiter mocht men niet minder verwachten. Een god bezat de macht, maar ook de plicht om de diepste vernederingen en de ergste pijn te ondergaan [...] (N.v.P., p. 185-186). Met zijn waanzin neemt ook Caligula's wreedheid toe, voornamelijk jegens Maria. Zijn sadisme wordt bijvoorbeeld geïllustreerd | |
[pagina 19]
| |
door het moment waarop hij haar een brief in handen speelt, die van Jezus afkomstig lijkt te zijn (in werkelijkheid is hij in opdracht van de keizer door een geleerde jood geschreven). Maria gelooft onmiddellijk in de authenticiteit ervan en vat moed om Caligula onder druk te zetten om eindelijk zijn belofte na te komen. Als hij nog steeds weigert de Nazareeërs te erkennen, dreigt ze zijn moord op keizer Tiberius bekend te maken. Caligula kan niet anders: hij zegt haar toe haar wens te zullen vervullen, maar in werkelijkheid heeft hij een ander plan om het probleem op te lossen. Op de laatste dag van de feesten van Augustus geeft hij een groot toneelspektakel in het paleis van Germanicus. In het laatste tafereel doemen op het toneel drie werkelijk gekruisigden op, waarbij aan het middelste kruis fakir Nârada hangt met boven hem een bordje waarop ‘Jezus van Nazareth’ staat. Naast de kruisen is een spreekstoel zichtbaar waarop een bordje hangt met ‘Procurator van Judea en Samaria’ erop. De persoon op de stoel draagt het masker van een ezelskop. Maria, hevig aangegrepen door het evenbeeld van haar lijdende minnaar op het podium, stevent op de keizerlijke zitplaats af en spuugt Caligula in zijn gezicht, waarna ze ijlings wegvlucht. Pilatus, die ook bij het schouwspel aanwezig is, ziet alles gebeuren en weet hoe het met Maria zal aflopen als ze wordt opgepakt. Hij doet echter niets om haar te helpen, onder meer omdat hij gelooft dat hij in ongenade is geraakt bij Caligula. Zijn evenbeeld met het ezelsmasker zou hier het bewijs voor leveren. Maria wordt tijdens haar vlucht gegrepen door de Germanen van de keizer. Ze wordt op Caligula's bevel gemarteld en vermoord. Aan het einde van zijn leven, doodziek en ellendig van verdriet, wil Pilatus nog één ‘echte’ kruisiging bijwonen. Hij wordt in de gelegenheid gesteld om aanwezig te zijn bij de terdoodbrenging van een weggelopen slaaf. Twee maanden na deze kruisiging sterft de voormalige procurator. Met een klein portretje van Maria in zijn verstijfde hand wordt hij gevonden. | |
MotievenHet meest in het oog springende motief in deze roman is ongetwijfeld slaperig worden. Pilatus zoekt op ieder mogelijk moment zijn heil in de slaperigheid. De slaap is ‘zijn behoud op beslissende momenten’ (N.v.P., p. 101) en ‘zijn enige toevlucht’ (N.v.P., p. 52). Hij wordt moe als hij zich bedreigd voelt of als emoties zich aan hem lijken op te dringen en vaak júist in situaties die eigenlijk tot handelen zouden moeten aanzetten. Het slaperig worden staat in nauw verband met het Pilatusmotief vergeten: ‘Zoals altijd, wanneer zoiets hem bedreigde, voelde hij zich in een snel tempo slaperig worden. Hij [...] verlangde naar vergetelheid, hoe dan ook’ (N.v.P., p. 50). Er worden regelmatig toespelingen gemaakt op Pilatus' geheugen, dat hij ook zelf onderkent als zeer slecht (N.v.P., p.62). Opvallend is bijvoorbeeld dat hij zelfs vergeten lijkt te zijn dat hij Jezus van Nazareth heeft laten kruisigen (N.v.P., p. 35). Een motief dat eveneens betrekking heeft op Pilatus is nadenken over zelfmoord. Bij de exprocurator komt regelmatig de gedachte aan zelfdoding op: ‘[...] er was in de villa een prachtige badgelegenheid om zich de polsen te openen; kastjes voor vergiftigen bevonden zich in het tablinum, de plaats voor de familiebeelden, waar men dus rechtstreeks tot zijn vaderen verzameld kon worden [...]’ (N.v.P., p. 29-30). De handeling vluchten vormt een ander motief. Voordat Maria naar Caligula vertrekt, stelt ze Pilatus voor met hem te vluchten. Hij is hier echter niet toe in staat en Maria trekt in bij de keizer. Later tracht Pilatus haar bij één | |
[pagina 20]
| |
gelegenheid alsnog over te halen om samen met hem te vluchten, maar dan wil ze dit niet meer. Ze wil Jezus terugzien, tegen elke prijs. Aan het einde van de roman vlucht Maria tevergeefs voor de woedende Caligula. Pilatus vlucht eveneens voor de keizer, bij wie hij in ongenade zou zijn gevallen. Hiermee vlucht hij ook weg van Maria, die hij wellicht had kunnen redden van de dood. Dit redden is overigens een ander duidelijk motief. Behalve met Pilatus en Maria kan het in verband gebracht worden met Jezus van Nazareth, die Pilatus eveneens niet heeft kunnen redden van de dood. Zeer opvallend aan Pilatus is dat hij op veel cruciale momenten lijkt te aarzelen. In de eerste plaats bij de verdediging van Jezus, ‘toen hij niet geholpen had waar hij had moeten helpen en had willen helpen’ (N.v.P., p. 219). Verder twijfelt hij verschillende malen of hij zal vluchten met Maria. En aan het einde van de roman aarzelt hij of hij haar zal redden van de dood. Ten slotte is er nog sprake van een leidmotief, dat men overtuigen van onschuld zou kunnen noemen. De woordcombinatie ‘dat hij geen schuld had, geen schuld’ komt tweemaal letterlijk voor met betrekking tot Pilatus, en de zinnen die erop volgen zijn zeer vergelijkbaar. Als Maria door zijn toedoen op het punt staat zijn villa te verlaten om naar Caligula te gaan, tracht Pilatus zichzelf van zijn onschuld te overtuigen: ‘Het enige wat hij zo nu en dan heel duidelijk wist, was dat hij geen schuld had. Geen schuld, - dat zou iedereen kunnen bewijzen!’ (N.v.P., p. 118-119) Ook als hij Barachius bezoekt om hem te vertellen over de vermoedelijke dood van Maria, klinkt het in zijn hoofd: ‘Men moest, en Barachius vooral, er alleen maar goed van doordrongen zijn, dat hij geen schuld had, - geen schuld, - en wie zal het tegendeel beweren?’ (N.v.P., p. 223) Pilatus wast zijn handen in onschuld, precies zoals hij bij de terechtstelling van Jezus van Nazareth deed.
Op abstracter niveau kunnen we duidelijk een aanzienlijk aantal concrete motieven samen nemen, namelijk: slaperig worden, vergeten, nadenken over zelfmoord, vluchten en overtuigen van onschuld. De abstracte betekenis die al deze motieven omvat, is in mijn optiek namelijk verdringing, een motief dat duidelijk vorm geeft aan het karakter van Pilatus. Dat de gewezen ambtenaar zo vurig denkt aan zijn schuldeloosheid geeft een psychische verdrijving van (onacceptabele) gevoelens weer: hij vlucht voor de gedachte dat hij eventueel wél schuld zou kunnen hebben. De concrete motieven slaperig worden en vergeten brengen eveneens deze escapistische neiging van Pilatus aan het licht: we zagen immers dat hij dommelig wordt als hij zich bijvoorbeeld bedreigd voelt en ook de zaken die hij vergeet, zoals de kruisiging van Jezus van Nazareth, zijn geenszins prettig te noemen. Nadenken over zelfmoord dient voor Pilatus eveneens als tactiek om emoties te verdrijven. De dood kan men immers beschouwen als de slaap en het vergeten in de meest ver doorgevoerde vorm, en in die zin als de ultieme vlucht in het niets: ‘Hij wilde niets meer horen en niets weten, niets veroordelen en niets vergoelijken, niets verlangen en niets betreuren’ (N.v.P., p. 118). Ten slotte kan ook het lijfelijke vluchten van Pilatus logischerwijs abstracter uitgedrukt worden door de mentale verdringing.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 21]
| |
Het concrete motief slaperig worden dat ik hierboven noemde, wordt overigens ook abstracter uitgedrukt door het motief passiviteit. Deze karakteriseert onmiskenbaar Pilatus' doen en laten. Dat de passiviteit eveneens door het concrete motief aarzelen wordt gedragen behoeft geen betoog. De concrete motieven aarzelen en redden zijn naar mijn mening dragers van het abstracte motief onmacht. Pilatus was destijds niet in staat Jezus te redden, die daardoor gekruisigd werd. En ook Maria kan hij niet redden van Caligula, door wie ze langdurig getergd en uiteindelijk vermoord wordt. Het onvermogen van de gewezen ambtenaar staat eveneens in relatie met een ander abstract motief: liefde. In de verhouding met Maria openbaart Pilatus' onmacht zich namelijk onmiskenbaar. Hij kan er niet mee leven door Maria gebruikt te worden, zodat ze in contact kan komen met haar andere minnaar: [...] dit verkeer met een spook, [...] dit scheen hem zoiets monsterachtigs toe, dat hij niet begreep hoe een vrouw van vlees en bloed daarin behagen kon scheppen. En dan de rol, die zij hem had toegedacht! De wulpse Charon spelen, nacht na nacht, om haar, met een obolus van wat genot tussen de vingers, over te zetten naar de Elyzeese velden, waar ze haar afgod ontmoeten kon! Zóveel had hij er toch wel van begrepen. En hij zou haar het genoegen willen doen ook nog, want hij hield van haar. Maar zijn lichaam zou weigeren, zoals het deze nacht geweigerd had [...] (N.v.P., p. 52). Hij raakt dus op seksueel gebied letterlijk ‘onmachtig’, ook al vindt hij haar zeer aantrekkelijk: [...] hoezeer had hij de waarheid gesproken toen hij zei, dat hij naar haar lichaam verlangde in weerwil van alles, in weerwil van de schimmen en de schim, de demonen en de onnatuurlijkheid. Al waren het alleen maar haar schouders, al was het alleen maar haar rug... (N.v.P., p. 107) Bovendien maakt Maria's liefde voor Jezus Pilatus nog op een tweede wijze onmachtig: hij is gedurende het hele verhaal niet in staat om voor haar liefde en leven te vechten, ook al houdt hij nog zo veel van haar.
De belangrijkste abstracte motieven die ik heb besproken zijn passiviteit, verdringing en onmacht, allemaal duidelijk gerelateerd aan Pilatus. Aan de hand van dit drietal zou ik het volgende grondmotief willen aanwijzen: vlucht. Met dit grondmotief in ons achterhoofd kunnen we de volgende mise en abyme of spiegeltekst aanwijzen. Pilatus komt net bij Barachius vandaan, waar hij zich beklaagd heeft over het ‘vreemde’ geschenk van de koopman, Maria: Twee kanten kon hij uit: links naar het Palatinum, rechts over de Cispius naar de tuinen van Maecenas en de wijken daaromheen. Er was natuurlijk geen sprake van, dat hij naar links zou gaan, zelfs: kon gaan. Maar toch speelde hij even met die gedachte: het keizerlijk paleis te gaan bezichtigen in de nacht, het marmer te zien oprijzen in die bepaalde statige onaantastbaarheid waarbinnen zich al haast geen levende wezens meer konden bevinden, en zich dan zulke levende wezens toch voor te stellen, met kloppende slapen en twee vuisten om een hekspijl, en te wachten, uren lang, tot in dat enorme steencomplex plotseling een lichtje doven zou achter een raam of een lichtje zou worden aangestoken. Maar hij deed het niet, hij liep de andere richting uit (N.v.P., p. 112). Dit tekstgedeelte weerspiegelt het hoofdthema: Pilatus aarzelt, maar vlucht... of eigenlijk aarzelt hij niet eens: er is geen sprake van dat hij naar | |
[pagina 22]
| |
links zal of zelfs kan gaan. Waarom eigenlijk niet? Wat geeft hem de absolute zekerheid dat hij Maria niet kan gaan opzoeken of redden? Hier zal ik later op terugkomen. Specifieker gezegd treedt hier overigens een spiegeling op van het einde van de roman, als de geschorste procurator speelt met de gedachte Maria te trachten te redden van Caligula, maar uiteindelijk wegvlucht van het paleis waarin zij vervolgens vermoord wordt. [...] hij aarzelde [...] tussen twee impulsen: zijn oorspronkelijk voornemen om te vluchten, zich te ontrekken aan de gevolgen van zijn ongenade, en de drang om Maria bij te staan. Voorlopig liepen deze twee wegen nog ongescheiden. Maar weldra zou hij een beslissing moeten nemen, en zijn natuur was nu eenmaal zo, dat hij geen minuut moest wachten bij het nemen van een beslissing, of hij kon niets meer - durven was het woord niet - en werd een lafaard door uitstel. Alleen dan wist hij zich moedig te gedragen, wanneer hij het initiatief nam en zich zelf overrompelde met zijn eigen optreden. Maar hier was het initiatief reeds door anderen genomen, rijkelijk: eerst door Maria, dan door de keizer... Hij was een van de weinigen die alles gezien had, toevallig, en alles begrepen. In Caligula's houding, toen hij de trap oprende, had hij het ergste gelezen, het onherroepelijke, in zekere zin het vervolg van de kruisigingsscène op het toneel... Neen, van die vrouw komt niets terecht, dacht hij versuft, [...] - neen, van die arme vrouw kwam niets terecht; en dan was het nog de vrouw van wie hij hield, en dan was er nog de belofte aan Barachius. En wat meer? In elk geval te veel om tegelijk te kunnen overzien. En wat had hij moeten doen, ook al had hij alles overzien? | |
Pilatus en MariaMet behulp van de motieven is er bij de lezer een bepaald beeld van Pilatus ontstaan. Om dit verder uit te diepen wil ik zijn persoonlijkheid onder de loep nemen aan de hand van zijn relatie met Maria. In deze context komen we immers het meest over Pilatus te weten. Zoals ik in de samenvatting heb aangestipt, stuit Pilatus in de eerste liefdesnacht met Maria al op het onoverkomelijke probleem in hun relatie. Later verraadt Pilatus Maria's bestaan aan Caligula, als hij wordt ontboden om hem over Jezus te informeren: ‘Geef mij een halve dag, Caesar, dan zal ik vragen... dan zal ik mij documenteren...’, waarop Caligula meteen reageert met: ‘Vragen? Aan wie? [...] Wie vragen? Vooruit!’ (N.v.P., p. 77) Dan vertelt Pilatus over Maria en is het leed geschied. Later evalueert hij zijn eigen verspreking: En in ditzelfde ondeelbare ogenblik, - dat door geheimzinnige banden met andere ondeelbare ogenblikken verbonden was, zo toen hij ‘vragen’ had gezegd in plaats van ‘zich documenteren’, - wist hij, zijn liefde op het spel gezet te hebben niet onder dwang, en niet uit vergissing, maar uit eigen wil. Het was het protest van de mindere te zijn van een spook. Het was de dierlijke wens dáárvan verlost te worden, ten koste van alles. De halve seconde, waarin het woord ‘vragen’ hem was ontglipt, zou, tot een halve minuut aangelengd, gevuld zijn met: ‘Ik ben een ongelukkig man, o Caesar, neem die vrouw van mij af, en maak haar op een of andere voor mij onbegrijpelijke wijze gelukkig.’ - Helaas, Lucius Pontius Pilatus was de zelfkennis niet in halve minuten, doch in halve seconden toegemeten (N.v.P., p. 78, cursivering van mij, SvN). Pilatus ‘verspreekt’ zich tegenover Caligula, in zijn beleving omdat hij zich zo minderwaardig voelt ten opzichte van Jezus, waardoor hij meent Maria van de hand te moeten doen. Maar aan de andere kant houdt hij van haar en als hij zich na het bezoek aan de keizer terugtrekt, schiet het | |
[pagina 23]
| |
hem door het hoofd dat hij haar toch bij zich zou kunnen houden: Een ogenblik kwam het bij hem op met Maria te vluchten. [...] ver weg, ver buiten de grenzen van het Romeinse rijk [...]. Het ontvluchtingsplan was alweer verdwenen. Hij wist, dat het vrij gemakkelijk uit te voeren zou zijn; zelfs zou hij zich wel ergens in het Romeinse rijk kunnen schuilhouden, onder een andere naam; maar hij had er de energie niet meer voor, niet de lust. Hij zou immers vluchten, niet alleen met Maria, maar met een derde erbij. Twee mensen, en een bloedloze schim, een spook (N.v.P., p. 94). Op dit moment in de roman wordt het onmiskenbaar dat Pilatus nooit voor Maria's liefde zal kunnen vechten. Lijdzaam kijkt hij toe hoe hij haar kwijtraakt. Maar het liefst vermeed hij haar. Een paar keer dacht hij, dat ze uit zich zelf was weggegaan, in het paleis was gaan wonen; het kon hem weinig schelen; hij drong niet door tot in het hart van zijn vermoeden; gemakzuchtig en verstrooid, drong hij zelfs niet meer tot zijn liefde door, waarvan toch zo weinig was afgegaan. Het enige wat hij zo nu en dan heel duidelijk wist, was dat hij geen schuld had. Pilatus kan of wil niet voor Maria vechten, zelfs als zij bij de keizer woont en hij weet dat ze in gevaar zal kunnen geraken: ‘Geen moment stelde hij zich voor dat zij ongeschonden uit dit avontuur zou komen, indien Gajus er anders over beschikte’ (N.v.P., p. 96). Maar waarom kan Pilatus haar niet redden? Het personage lijkt er in gedachten blijk van te geven dat het ‘geval’ Maria voor hem te complex geworden is. Zoals we zagen, bedenkt hij zelf dat vastbesloten optreden hem extra zwaar valt vanaf het moment dat hij weet dat er van een normale liefdesrelatie met haar nooit sprake kan zijn. De opbrengst van een eventuele redding zou voor hem niet erg hoog zijn. Ondanks zijn liefde voor Maria zou hij zich toch weer de ongelukkige koerier voelen, belast met de taak om haar over te brengen naar haar schim. Aan het begin van hun relatie denkt Pilatus al: ‘Ik heb alles voor die vrouw over, ik laat me voor die vrouw in stukken hakken, - maar zo'n schim van een gekruisigde jood iedere nacht naast je bed...’ (N.v.P., p. 71) Overigens doorbreekt Pilatus na zijn scheiding van Maria nog éénmaal zijn daadloze houding ten aanzien van haar. In een nacht dat hij bij haar en Caligula is uitgenodigd en de keizer tijdelijk geveld is door een epileptische aanval, loopt Pilatus vlug naar haar toe: Haar ogen stonden vol tranen, en zo bleek was ze, dat hij ook haar in zwijm dacht te zien vallen. ‘Maria, vlucht met me.’ Zonder te antwoorden wendde ze het hoofd af. [...] Neen, dacht hij, ze gaat niet mee. ‘Vlucht met me,’ fluisterde hij dringend, ‘laten we weggaan, nu, nu, weg van dit vreselijke gekkenhuis! Maria!’ (N.v.P., p. 154) De laatste kans voor hen om bij elkaar te blijven laat Maria schieten: ‘Neen, [...] ik blijf hier. Ik keer niet halverwege terug. Hij zal eerst zijn belofte nakomen’ (N.v.P., p. 154). Ze wil Jezus terugzien | |
[pagina 24]
| |
en dit kan alleen als Caligula haar wens inwilligt de Nazareeërs te zullen erkennen. Bovendien is Pilatus in haar optiek niet voldoende voor haar opgekomen in het - aan dit citaat voorafgaande - gesprek met de keizer, wat de ex-procurator zich ook realiseert: ‘Vluchtig schoot het hem door de geest, dat ze met hem meegegaan zou zijn, als hij moediger partij voor haar gekozen had. En hij had gelijk, ook al woog dat andere motief zo zwaar, dat ze nú niet meer aarzelde’ (N.v.P., p. 154). Pilatus' actie is dus te laat gekomen. Hij lijkt in deze passage werkelijk voor Maria te kiezen, maar omdat hij nooit eerder een dergelijke poging heeft gedaan, en zelfs heeft aangestuurd op haar vertrek naar Caligula, mag zijn dringende verzoek niet meer baten. Maria laat hem los, zoals hij haar al veel eerder in het verhaal heeft getracht los te laten... | |
Pilatus de manWe hebben middels informatie uit de roman een beeld gekregen van Pilatus, maar kennen we hem eigenlijk? Ik vind het personage behoorlijk ondoorgrondelijk. Pilatus lijkt aarzelend en onzeker, maar tegelijkertijd pesterig en sadistisch, wat blijkt als wordt beschreven ‘welk sportief genoegen hij er indertijd in gesmaakt had de joden te sarren, op te hitsen en bespottelijk te maken [...]’ (N.v.P., p. 45), bovendien overvalt hem een ‘goedig leedvermaak’ betreffende Maria nadat zij beiden zijn overeengekomen dat zij Caligula zal gaan bezoeken (N.v.P., p. 96). Pilatus verdringt ongewenste emoties, heb ik bij de motieven aangetoond: ‘[...] hij drong niet door tot in het hart van zijn vermoeden; gemakzuchtig en verstrooid, drong hij zelfs niet meer tot zijn liefde door, waarvan toch zo weinig was afgegaan’ (N.v.P., p. 118). Een citaat uit Vestdijks latere studie De toekomst der religieGa naar voetnoot5 lijkt hier van toegevoegde waarde om aan te geven dat de auteur Vestdijk deze neiging bij bepaalde menstypen onderkende: ‘Het “bewuste” en het “onbewuste” draaien elkaar de rug toe, zoodat het individu zich geheel met het eerste vereenzelvigt, en alles wat hij niet bewust accepteeren kan in het onbewuste “verdringt”’ (T.d.R., p. 216). Deze opvatting van Vestdijk over de mens kwam dus al vóór het verschijnen van De toekomst der religie naar voren in het personage Pilatus. Verder is Pilatus extreem passief, bijvoorbeeld blijkens zijn zelden daadkrachtige houding jegens Maria, een vrouw van wie hij werkelijk houdt. Aan de andere kant kan hij zeer daadkrachtig zijn: Barachius, die niets voor hem betekent, redt hij immers van een woedende menigte, niet zonder gevaar voor zijn eigen leven. Hij lijkt alleen zeer impulsief tot actie te kunnen overgaan, wat hij ook zelf inziet (N.v.P., p. 217-218). Maar waarom dan niet ten voordele van Maria? De verklaring die de lezer hiervoor krijgt heb ik al gegeven: Pilatus kan niet verder met Maria doordat zij haar eigenlijke minnaar tussenbeide laat komen. En hierbij wil ik het toch niet laten. Pilatus geeft ons namelijk deze verklaring, en ik vind het te makkelijk om de verklaring van een zijn emoties verdringend personage zonder meer voor waar aan te nemen. Er zijn bovendien verschillende andere redenen om verder te kijken dan alleen naar Pilatus' probleem met Maria. Vóórdat hij haar leerde kennen leefde hij samen met zijn vrouw Claudia, van wie hij walgde, zonder ook maar te proberen aan deze situatie iets te veranderen behalve eens in de zoveel tijd nóg een vertrek verder van haar af te gaan slapen. | |
[pagina 25]
| |
Het enige wat hem van Claudia kon verlossen was haar dood, anders was aan de situatie tussen hen nooit iets veranderd! En de voor hem vernederende rechtsgang destijds met de ter dood veroordeelde ‘koning der joden’ die hij niet kon redden, ondanks dat hij het met de gang van zaken geenszins eens was, getuigt ook niet van daadkracht. Mijn verklaring is de volgende: Maria brengt Pilatus in contact met verschillende emoties, gevoelens die hij niet wil hebben: verdriet, schuld, onmacht, een gevoel van afwijzing... Geen sinecure voor iemand die niets wil horen, weten, veroordelen, vergoelijken, verlangen of betreuren! (N.v.P., p. 118) Een bittere pil voor iemand die bij de minste tegenslag verlangt naar vergetelheid (N.v.P., p. 50). Pilatus ontleent zijn illusie van aanzien aan zijn stoere optreden, zijn guitigheid, zijn humor... Een vrouw met wie hij impotent is en die hem bovendien herinnert aan zijn onvermogen om een onschuldig veroordeelde te redden (die hem dus dubbel met zijn neus op zijn onmacht drukt) verbrijzelt deze illusie. En deze onmacht is altijd deel geweest van Pilatus, zoals zijn houding jegens Claudia en Jezus destijds aannemelijk maakt. Hij is nooit werkelijk zelfverzekerd geweest. In dit opzicht sluit ik me aan bij de psychiater P.J. Stolk in zijn artikel ‘Psychiatrie après la lettre’Ga naar voetnoot6: Wat Pilatus betreft, hij wordt kennelijk geplaagd door een menigte van schuldgevoelens, waarvan dat, wat de onder zijn jurisdictie ter dood gebrachte Jezus van Nazareth betreft, wel het hinderlijkst schijnt te zijn. Maar we krijgen het vermoeden, dat deze kwestie samenhangt met schuldgevoel dat betrekking heeft op vorige vrouwen als ook op Maria zelf, - en dat dit schuldgevoel telkens niet vooral het slachtoffer betreft, maar aanzienlijk meer de eigen persoon. Pilatus namelijk is, achter zijn stoere Romeinse houding, een weinig zekere man. Zowel tegenover Jezus als tegenover Maria is hij zo aarzelend en beïnvloedbaar gebleken, dat de gedachte eraan hem nadrukkelijk aan zijn kwetsbaarheid herinnert. Hiermee geconfronteerd op de sponde van Maria, weigert zijn viriliteit dienst (P.a.L, p. 361). Ondanks zijn onzekerheid tracht Pilatus zichzelf te overtuigen van zijn waardigheid en verdringt zo goed als het hem lukt de minder aangename gedachten over zichzelf, totdat Maria roet in het eten komt gooien... En daarom moet zij weg, moet zij in het paleis van Caligula gevangengenomen worden, moet zij zelfs dood... Ik wil natuurlijk niet stellen dat Pilatus Maria vermoord heeft, maar het komt hem in zekere zin niet slecht uit dat ze uit zijn leven verdwijnt. Hij voelt een dusdanige weerstand tegen de harde werkelijkheid dat hij vanaf de eerste liefdesnacht al weet dat hij haar nooit zal kunnen redden, omdat zij hem met de ware, in feite mislukte Pilatus confronteert en dit zal blijven doen. Hij ‘verspreekt’ zich tegen Caligula omdat hij weet dat Maria's vertrek hem (tijdelijk) opluchting zal brengen. Deze aanname wordt ook onderbouwd door de volgende passage betreffende zijn gemoedstoestand vlak nadat is besloten dat Maria de keizer zal gaan bezoeken: | |
[pagina 26]
| |
Ja, hij hield van haar en bewonderde haar. Maar, terwijl hij zo een hele tijd nog slapeloos naar de drie cypressen lag te turen, [...] merkte hij welke nieuwe wijziging er in zijn gemoedstoestand plaatsgegrepen had. [...] het was duidelijk: hij voelde zich tegelijk veel gelukkiger, tevreden en ontspannen zelfs, als na een geslaagde liefdesnacht, én aanmerkelijk veel minder gebeten op Caligula om wat hij met Maria voor had! Geen moment stelde hij zich voor dat zij ongeschonden uit dit avontuur zou komen, indien Gajus er anders over beschikte. [...] De verandering voor hem bestond hierin dat ze gezegd had van hem te houden, en hij geloofde haar. [...] Maria hield van hem als het enige sterfelijke mannetje onder de zon, ha, ha [...]. Zo hoonde hij zich zelf, met bittere gedachten vol zelfkwelling, maar in zijn gevoel lang niet ontevreden, en vooral met een eigenaardig soort goedig leedvermaak wat háár betrof. Want het liefste wat men heeft in de afgrond te stoten schenkt een groter genot wanneer aan de wederliefde de laatste toets der volmaaktheid geweigerd wordt dan wanneer de wederliefde geheel ontbreekt (N.v.P., p. 96). Hij voelt zich als na een geslaagde liefdesnacht! Zijn gevoel van onmacht (zowel geestelijk als lichamelijk) lijkt hij samen met Maria van zich af te kunnen zetten. Hij neemt dus afstand van Maria om afstand te kunnen nemen van wat hem niet bevalt aan zichzelf. Maar zijn ‘afstand nemen tot haar’ staat juist in nauw verband met zijn door zichzelf verachte eigenschap: zijn angst. Deze zorgt ervoor dat hij uiteindelijk wegvlucht van het paleis waarin hij weet dat zij vermoord zal worden. Als hij een gil van haar hoort, bedenkt hij zich: In dit paleis kon hij niet blijven! Niet dat hij bang was en daarom vluchten wilde, - hij kon er alleen maar niet blijven en gillen opvangen als deze [...]. Die gil was niet voor hem bestemd geweest, hij stond erbuiten, zoals altijd. Niet alleen, dat hij de plaats, waar de gil geslaakt was, nooit zou kunnen bereiken, de gil trad ook eigenmachtig op en smeet hem, met een zekere verachting misschien, het paleis uit [...]. Waar was Maria nu? Maria was nergens. En ook hij was nergens, al moest hij nog ergens naar toe, al moest hij weg (N.v.P., p. 218-219, cursivering van mij, SvN). Hij wil zijn angst niet onder ogen zien, al handelt hij ernaar. Hij wil afstand nemen van bepaalde karaktereigenschappen die ervoor zorgen dat hij afstand wil nemen van bepaalde karaktereigenschappen. Zo draait hij rond in een kringetje dat geen oplossing biedt, en dat nooit een zekere ‘kern’ zal raken. Zelfs in de verdringing die zijn toevlucht moet bieden slaagt Pilatus niet, waardoor hij met de onmacht wordt geconfronteerd die hij trachtte te verdringen. Overigens verklaart deze omtrekkende beweging ook de ondoorgrondelijkheid van Pilatus' karakter, die ik aan het begin van deze paragraaf aan de orde stelde. Hij is niet te peilen omdat hij niet leeft vanuit zijn gevoelens. Dus goedig/sadistisch, passief/daadkrachtig, onzeker/arrogant, de eigenschappen wisselen elkaar min of meer willekeurig af, omdat ze niet voortkomen uit zijn werkelijke gemoedstoestand, want die durft hij niet onder ogen te zien. In feite voert hij naar buiten toe alleen maar poppenkast op.
Als gezegd kan Pilatus' vlucht nooit werkelijk rust bieden. Een andere reden hiervoor is dat complete verdringing niet mogelijk is, mede blijkens Vestdijks verhandeling Het wezen van de angstGa naar voetnoot7. In deze studie wijst Vestdijk erop dat | |
[pagina 27]
| |
de verdringing van een bepaald gevoel nooit volledig kan zijn, dat ‘bij de verdringing toch steeds een weten bij de patiënt omtrent het verdrongene bestaat, omdat anders de weerstanden tegen het bewust maken ervan niet te begrijpen zouden zijn’ (W.v.A., p. 613-614).Ga naar voetnoot8 Dat de verdringing niet doeltreffend is, bewijst ook de rest van de roman. Pilatus zal tot zijn dood niet van Maria loskomen, dit realiseert hij zich ook zelf al kort nadat ze elkaar hebben leren kennen: ‘[...] hij wist tóch wel, dat hij niet van haar loskwam, al drukte het hem’ (N.v.P., p. 75). Hij sterft met een portretje van haar in zijn hand... Pilatus blijft aan Maria verbonden, deels door zijn vergaande liefde voor haar en deels omdat het een bepaalde wetmatigheid is dat mensen in hun leven de minder aangename kanten van zichzelf zullen blijven tegenkomen - op welke manier dan ook- omdat ervan geleerd moet worden. Dat Vestdijk hier tot op zekere hoogte ook in geloofde, maak ik op uit het bovengenoemde citaat uit Het wezen van de angst: geen gevoel laat zich geheel verdringen. Alles wat niet verwerkt is blijft woekeren en kan door iedere gebeurtenis of ontmoeting opgerakeld worden. Een ervaring moet altijd doorleefd worden om te kunnen oplossen. Pilatus zou, als hij het zou durven aangaan, het ‘trauma’ van zijn machteloosheid tijdens de terechtstelling van Jezus van Nazareth kunnen verwerken. Maar alles in Pilatus is angstig om open te ervaren, dus hij vlucht. Maar hierin ligt wel de verklaring voor het feit dat hij niet kan loskomen van Maria: in haar lag voor hem de mogelijkheid, misschien wel de enige, om met zijn gevoelens in contact en uiteindelijk in het reine te komen, en iets in hem weet dat. Hij sterft eenzaam, zonder verlossing, omdat zijn leven uitsluitend uit vluchten heeft bestaan en nooit iets te maken heeft gehad met werkelijk leven. | |
SlotDe eerste keer dat ik De nadagen van Pilatus las, had ik in mijn eigen leven nog niet veel verschillende soorten mensen leren kennen. Ik achtte het eerlijk gezegd vrijwel onmogelijk dat een volwassen man met een dergelijk karakter kan bestaan. Enige tijd na de afronding van mijn scriptie ontmoette ik het levende bewijs van het tegendeel. En de ‘relatie’ van mijn vriendin verliep als verwacht. Onvermijdelijk maakte de jongen het uit, verschillende oppervlakkige redenen noemend, maar in werkelijkheid veel te bang om wezenlijk iets te gaan voelen. Hij had vrienden, even ontwijkend als hij, van wie hij slechts het gezelschap waardeerde, hij had een baan om geld te verdienen, hij had ‘scharreltjes’... hij maakte niets in zijn leven werkelijk van betekenis en omringde zich met het comfort van onverschilligheid. Maar toen kwam zij, hem dwingend tot een serieuze relatie en anders niets. Verbazend genoeg koos hij voor de optie ‘serieuze relatie’, maar bespeurde algauw het risico dat hij om haar zou gaan geven. Verontrust bemerkte hij wat zij in hem zou kunnen gaan losmaken door de emotionele binding die zij probeerde aan te halen. Hij probeerde intiemer contact tegen te gaan door zijn afstand tot haar te vergroten (steeds minder over zichzelf vertellen, ineens een week niets van zich laten horen...), maar slaagde hier niet voldoende in om zijn opkomende angst weg te nemen. Uiteindelijk moest hij de relatie wel afbreken om er zelf zonder kleerscheuren uit te komen, althans om zijn eigen zelfbeeld van de onafhankelijke bohemien hoog te houden. Maar in feite was hij niet onafhankelijk. In feite was hij uitsluitend bang. Hij vluchtte van verantwoordelijkheid. Hij vluchtte van wezenlijk contact. Hij vluchtte...Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 28]
| |
Bladzijde uit manuscript Rumeiland
|
|