de literatuur, waar hij schreef over Dostojevski, Rilke, Kafka, Proust, Emily Dickinson en vele andere schrijvers en dichters, en door jou werd hij ook mijn leidsman.
Het was een heerlijke tijd en toen ik je voor het laatst sprak, een week voor jouw overlijden, hadden we het over die periode. Je lag met heldere ogen naar mij te luisteren en schreef op een briefje of ik, en ik citeer, ‘iets over die leuke periode op de uitvaart (zou willen) zeggen’. Natuurlijk kwam de Toekomst der Religie ter sprake en je zei het erg jammer te vinden dat je er bij het komende symposium niet bij zou kunnen zijn.
Dit was het begin van jaren samen optrekken voor Vestdijkkring en Kroniek. De meeste van de 50 bestuursvergaderingen die we samen deden hielden we in Utrecht in de bovenzaal van De Poort van Kleef, het huiselijke restaurant met tapijtjes op de tafels en de geur van biefstuk en gebakken aardappels. Het bruiste op die avonden, er waren ideeën volop. We waren een jongensclub met meiden: Nic Beets, Betsy van Heuzen, Loet Abell, Ina van Broekhuizen, Gert Bosschers, Jean Brüll, Gerrit Jan Klein Rensink, Ed van Dompselaar, en de redactie van de Kroniek met onder andere Henk Wage, Rudie Cornets de Groot, Martin Hartkamp, Martin Ros. En dan al die anderen, Lenie Abell, Mieke natuurlijk, Kees Meekel en Hans Visser, en nog vele anderen die zich door jou niet aflatende enthousiasme lieten meeslepen. We wilden lezingen organiseren, op literaire markten Kronieken aan de man brengen, in Harlingen de Anton Wachterprijs laten uitreiken, alles stimuleren waar het werk van Vestdijk kon worden besproken, beschreven of becommentarieerd. Leeskringen bevorderen in alle grote steden. Alle uitgaven en heruitgaven aandacht geven. En het leek ook wel alsof alles lukte. Vestdijk stond steeds weer in de belangstelling. De Kroniek had geen reden tot klagen over copij. Er waren zo'n 700 leden! En echt, Ria, jij was de drijvende kracht. Er waren genoeg mensen met ideeën, maar jij zorgde voor de realisering ervan.
In 1986 stapten we beiden uit het bestuur, weliswaar om andere redenen. Je werd erelid van de Vestdijkkring, maar ik had toen al wel het idee dat je het in je hart eigenlijk heel jammer vond. Dus verbaasde het niet dat jij terugkwam, later, vooral om de Kring en Kroniek te redden. Dat lukte je en mateloze dank zijn wij jou verschuldigd!
De tijd waarover ik sprak ligt ver achter ons. Het was een mooie tijd, ik heb er goede herinneringen aan. Goede herinneringen aan jou. Je vriendelijkheid, je zachtheid, ook je in jezelf gekeerde kant. Het is moeilijk te begrijpen dat je er niet meer bent. Daar kan ons verstand niet bij. Troostend is wellicht dit aforisme dat ik ooit eens uit Bericht uit het Hiernamaals van Vestdijk haalde:
‘Onredelijk is alleen onze rede die alles wil formuleren op alle momenten.’
We moeten jou loslaten, dat is redelijk, maar het is moeilijk en we reiken nog naar jou. Het is als het beeld dat geschetst wordt in dit gedicht van Emily Dickinson, inderdaad vertaald door Simon Vestdijk:
Zoo gaat de zon nog in u onder
En ver zie ik de schepen wijken,
Die pas de zeilen strijken
(Uit: Nagelaten Gedichten)