Vestdijk (2)
(NRC Handelsblad, 7 november 2007)
Simon Vestdijk bracht zijn hele studententijd, van 1917 tot 1927, in Amsterdam door. De sporen daarvan zijn in zijn autobiografische Anton Wachterromans goed zichtbaar. Daarin beschrijft hij uitvoerig de professoren die de (medische) colleges gaven, de collegezalen bij de Oudemanhuispoort, zijn medestudenten en, niet te vergeten, de vele verpleegsters en andere vrouwen die hij veroverde en als een soort oorlogsbuit naar zijn kamer sleepte.
‘Het verpleegstersinstinct was machtig in vrouwen’, schrijft Vestdijk in De rimpels van Esther Ornstein, ‘zij hielpen een man van zijn geslachtsdrift af als een kind van een vuil neusje, zonder zichzelf prijsgegeven te hebben in hun eigen gevoel.’
Over de plaatsen waar hij woonde, is hij minder expliciet. In die lacune hebben later zijn biografen, Hans Visser en vooral Wim Hazeu, voorzien. Achterin de biografie van Hazeu staat een lijst van alle woonadressen van Vestdijk. Als student heeft hij in Amsterdam op liefst negen verschillende adressen gewoond. Daar waren nogal wat Helmersstraten in West bij, maar belangrijkere adressen waren die aan de Overtoom 218 huis, die ik gisteren beschreef (ergens in het boek van Hazeu staat abusievelijk 219), de Grensstraat 24 en de Herengracht 343.
Ik noem die huizen ook, omdat ze er nog altijd bijstaan als in die jaren, afgezien van nieuwe verflagen en gereinigde gevels. De Grensstraat is een zijstraat van de Weesperzij, om de hoek ligt het voormalige gebouw van de Volkskrant aan de Wibautstraat. De Grensstraat was in 1917 zijn eerste adres in Amsterdam. Het is een huis van vier verdiepingen, in een rij, zijn kamertje vierhoog lag aan de straat, dichtbij hoorde je locomotieven over de spoorbaan rijden.
Hij woonde er in bij oom Gerrit en tante Johanna (Moos en Bertha in de boeken), die verondersteld werden hem, onwennige neef uit Harlingen, in het vizier te houden.
Dat ging Simon snel op de zenuwen werken, hij verkaste al na een jaartje. Zijn alter ego Anton wist in die periode overigens nog wel de veel oudere werkster Jans het hof te maken: ‘...en toen zijn handen, niet meer in toom te houden, afdaalden langs die knorrige, steeds maar onbeweeglijke vrouw tegen hem aan...’
Zijn laatste jaar - 1927 - bracht Vestdijk door in een piepkleine achterkamer op de hoogste verdieping van een statig pand met klokgevel aan de Herengracht 343. Ernaast is nu Hotel Ambassade gevestigd. ‘Ik heb wel een gekke kamer, de mensen zijn er heel geschikt, het is op de Herengracht’, schrijft hij in De laatste kans. Eindelijk voelde hij zich helemaal vrij.
Het was er koud en tochtig en volgens biograaf Visser is Vestdijk daar mogelijk gevoelig geworden voor zijn latere reumatiek. Hier kwam Augusta Kämper (Augusta Seidl in de boeken), een Duitse vrouw met een voorhoofd als ‘een geblutste helm’, hem opzoeken. ‘Vrijpartij, soort warmbloedig gestoei’, schrijft hij later, ‘maar of het de raad van haar vader (bij poging tot verkrachting testikels omdraaien of zoo) was die mij door 't hoofd speelde, 't werd niets.’
Op dit adres ontving Anton Wachter van Hetie Mossel de fatale mededeling dat Esther Ornstein, zijn gedroomde liefde, er vandoor was. Toen deed hij het maar met Hetie - onder het mom van ‘pneumatische oefeningen’.