Vestdijkkroniek. Jaargang 2009
(2009)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Causerie: Verzen aan Vestdijk gewijd
| |
ILofdichten, eerdichten, lauwerkransen aanreiken aan bewonderde tijdgenoten of voorgangers is van alle tijden, zeker in de Oude Wereld. Het motief reikt ongetwijfeld verder dan het steken van een pluim op de hoed of het vlechten van een krans. De bewonderende verzenmaker stijgt in aanzien als hij een klassieke dichter eert, een bekende collega prijst of een werk uit de wereldliteratuur aanhaalt. Vooral in de Renaissance werd kwistig met lof gezwaaid, in de richting van klassieke collega's en geliefden. Dante komt eind dertiende eeuw met zijn bundel Vita nuova, waarin citaten van Homerus, Aristoteles en Ovidius de toon zetten. Vita nuova is éen lange lauwerguirlande aan de het adres van zijn geliefde Beatrice, bij leven en ook bij dood. Petrarca zal een jaar of 35 later bij de aanblik van een vrouw in de kerk van de Heilige Clara in Avignon zo in vuur en vlam raken dat hij zijn dichterleven lang door haar geobsedeerd raakt. Het gaat waarschijnlijk om Laura de Noves die hij nooit gesproken, laat staan gekust of gekieteld heeft, die vanaf de 13e april 1327 zijn zinnen gevangen houdt. Laura had een neus, twee ogen en twee oren en alles erop en eraan, maar loskomen van haar deed Petrarca nooit.
Dit heeft in heel Europa geleid tot een eeuwenlange navolging. Ook bij ons tot in onze 17e eeuw toe. P.C. Hooft bezong zijn liefjes in tal van sonnetten; zijn Italiaanse reis eind 16e eeuw gaf daaraan een stuwende kracht. Bredero kon zich niet onttrekken aan het componeren van eredichten voor geliefde deernes, Vondel hield het bij éen vrouw en dat lijkt voor de stabiliteit van de dichter een probaat middel. Het model van de lofzang is de garnering van elk literaire spijs en zelfs bouwwerken, zoals het Stadhuis op de Dam (1655) of de Nieuwe Schouwburg aan de Keizersgracht (1637) zijn omgeven door | |
[pagina 15]
| |
laurierblaadjes in versvorm. Men kon in onze Gouden Eeuw als aanzienlijke geen huis bouwen zonder het te laten bezingen en de bouwheren op een voetstuk te zetten. Onderwijl zaten de heren literatoren niet stil, ook elkaar bloemen toe te werpen. Voor zover ze elkaar niet ontmoetten, ging dat op schrift, het kwam ook voor in de hoffelijke variant van de brief. P.C. Hooft was in zijn invitaties aan gasten voor het Muiderslot een bekwame vlechter van bloemen aan het adres van de genodigden. De 18e eeuw zit vol navolging. De laurier bloeit als nooit tevoren. Een beetje dichter zet de bloemen in de tuin van zijn collega, die op zijn beurt een lofzang verwacht. Zo spelen onze cultuurdragers elkaar de bal toe. In de eerste helft van de 19e eeuw verandert er iets. De Franse Revolutie heeft de burgerij geëmancipeerd, die niet lang wacht met het overnemen van de culturele macht. Literaire tijdschriften stellen kwalitatieve eisen. Literaire werken worden gemeten naar Europese maatstaf. De strijd tussen moraal en kunst zal in de loop van de 19e eeuw uitgevochten worden. Lauwerkransen zijn niet langer vrijblijvend. De literatuur bevrijdt zich uit de kluisters van kerk en stand. De artistieke persoonlijkheid wint het van de galm en de wierook. Zo zal in de literatuur de taal het voertuig worden van emoties, ideeën, idealen. Tevens is hiermee de diversiteit van de literatuur gediend. De concurrentie is geboren. Lofzangen zijn niet langer de bloemrijke omlijsting van de kunst. Er klinkt bij voorbeeld bij de Tachtigers een kritische toon, er wordt flink gemopperd, ja zelfs ironisch geparodieerd op voorgangers. Frederik van Eeden rekent met zijn companen af met de zoetsappige vrome zangen van de verenigde dominees, in de uitgave van het bundeltje waaraan de titel Grassprietjes wordt meegegeven.
Zo arriveren we in de 20e eeuw waarin schrijvers van hun vaardigheid hun beroep maken. De eerste Nederlandse auteur die van de pen kan leven, was Louis Couperus. Deze sloot een zestigjarig leven in 1923 af. Tien jaar later besluit Simon Vestdijk zijn esculaap aan de wilgen te hangen - hij had door dat hij nooit een volwaardig huisarts zou kunnen zijn - en met schrijven zijn brood te verdienen. Dat is hem gelukt en hij wordt, vanaf 1932 als dichter publicistisch bezig zijnde met zijn bundels | |
[pagina 16]
| |
Verzen, Berijmd Palet en Vrouwendienst, in 1933 als prozaïst met zijn novelle ‘De oubliette’, in 1934 met zijn eerste roman Terug tot Ina Damman, spoedig herkend als man van het ambacht. ‘Verzen aan Vestdijk gewijd’ is een losse verzameling gedichten die als enige rode draad te zien geven dat ze aan Vestdijk zijn opgedragen of over zijn schrijverschap gaan: er zit geen enkele systematiek in. Helga den Besten en ik hebben ze in volgorde van verschijnen gerangschikt, Kees Meekel heeft zich een slag in het rond gewerkt om er een boekje van te maken. U kunt ze van pagina tot pagina volgen. Elk ervan vraagt om belichting. Op het eerste gezicht is er weinig aanleiding voor Willem Elsschot (pseudoniem voor Alfons de Ridder) om in 1934 het protestvers ‘Van der Lubbe’ aan Simon Vestdijk op te dragen. Voor politiek interesseerde Simon zich niet. Hij was geen man die de barricaden betrok, laat staan dat hij zich in een sociaal bewogen gedicht zou kunnen inleven dat de doodstraf voor Marinus van der Lubbe die als enige schuldige van het aansteken van de Rijksdagbrand veroordeeld werd, kritiseerde en medeleven met het ellendige lot van de halfblinde metselaar uit Leiden tot uitdrukking bracht. In de nacht van 26 op 27 februari 1933 was Van der Lubbe in het brandende parlementsgebouw in Berlijn aangetroffen. Hitler en Goering zagen er een communistisch complot in dat in de aanloop naar de verkiezingen van 6 maart 1933 uitstekend kon dienen als aanjager voor stemmen op de nazipartij. Het beeld van Van der Lubbe uit Elsschots gedicht komt overeen met de foto's die in de Nederlandse pers verschenen, waarop de verdachte met gebogen hoofd in de rechtszaal het proces over zich heen laat gaan. Elsschot dicht: Van der Lubbe
Aan Simon Vestdijk
Jongen, met je wankel hoofd
aan de beul vooruit beloofd,
toen je daar je lot verbeidde
stond ik weenend aan je zijde.
De operette duurde lang:
van het wraakhof naar 't gevang,
van 't gevang weer naar het hof,
in de boeien van den mof.
Veertig haarden dorst je ontsteken,
duizend haarden zou men wreken,
maar je beulen stonden paf
toen je zweeg tot in je graf.
Dokters, rechters, procureuren,
allen zijn je komen keuren,
allen vonden je perfect,
en toen heeft men je genekt.
't Had de Koningin behaagd
dat je gratie werd gevraagd,
maar voor zulk een vieze jongen
wordt meestal niet aangedrongen.
Lang heeft men geprakkezeerd
wat een mensch het meest onteert,
hangen, branden, vierendeelen
of gewoon als varken kelen.
Toen heeft men het mes gekozen
om je toch eens te doen blozen,
want zoo'n gala met wat bloed
doet een hakenkruiser goed.
| |
[pagina 17]
| |
Jongenlief, zooals je ziet,
Leiden krijgt je resten niet.
Hitler laat zich niets ontrukken
want hij houdt van die twee stukken.
Holland vraagt nu onverdroten
of je niets werd ingespoten,
maar die vuige, laffe moord
vindt het minder ongehoord.
Laat het stikken in zijn centen,
in zijn kaas en in zijn krenten,
in zijn helden, als daar zijn
Tromp, De Ruyter en Piet Hein.
Moog je geest in Leipzig spoken
tot die gruwel wordt gewroken,
tot je beulen, groot en klein,
door den Rus vernietigd zijn.
Antwerpen, 1934
(Uit: Willem Elsschot - Verzameld Werk. Amsterdam, 1963, p. 744, 745)
De enige reden die ik voor het opdragen kon bedenken, is dat Vestdijk in 1934 redacteur van het tijdschrift Forum was, een periodiek dat tussen 1932 en 1935 wel degelijk zich met het maatschappelijke en politieke leven inliet. In dit tijdschrift van de Nieuwe Zakelijkheid verscheen Elsschots roman Kaas in afleveringen. Het is de door Elsschot aan het licht gebrachte literaire verwantschap, die de dichter het vers, na de terechtstelling op 10 januari 1934 geschreven, aan de Forumredacteur deed opdragen. Of het vers Vestdijk emotioneel heeft aangedaan, waag ik te betwijfelen. Hij had wel andere zaken aan zijn hoofd, namelijk te overleven als auteur in de moeilijke tijden die wij wel betitelen als de grote economische crisis van de jaren 30 van de vorige eeuw. 1934 was, zoals Hazeu in zijn biografie scherp aangeeft, het jaar van zijn grote debuut.
Een soortgelijke verwantschap is de ondergrond voor de opdracht van Ed Hoornik met het vers ‘De jongen’. Vestdijk was nadat Forum was opgeheven, met Jan van Nijlen, Jan Greshoff en Frans Coenen redacteur geworden van het tijdschrift Groot Nederland, dat wel als opvolger van Forum wordt beschouwd. Tussen '34 en '38 rees de ster van Vestdijk als publicist tot grote hoogte. Een aankomend dichter als Ed Hoornik wist dat hij - wat we tegenwoordig noemen - moest netwerken. Een inhoudelijke parallel tussen het vers ‘De jongen’ en Vestdijks thematiek zie ik niet. Het zal de bewondering voor de dichter van vijf dichtbundels in de zes jaren tussen 1932 en 1938 zijn geweest die hem ertoe bracht Vestdijk met een opdracht te eren. | |
[pagina 18]
| |
De jongen
Voor S. Vestdijk
Als 'k tot den jongen zeg: dag jongen,
en hij mij aankijkt: dag meneer,
-de vreemde op straat ontmoete jongen-
ben ik al meer.
Dan ga ik, om mezelf verwonderd,
en door mij gaat de middag heen,
en ik tel weer van een tot honderd
gelijk voorheen.
Totdat ik, van den droom genezen,
-o, knaap, die in de straat verdweenweer
op mezelf ben aangewezen
als iedereen.
Ed Hoornik
(Uit: Geboorte gevolgd door Mattheus en andere gedichten)
In de Tweede Wereldoorlog heeft de bezetter Vestdijk als toonaangevend auteur gegijzeld. Hij verbleef het langst op het voormalige kleinseminarie Beekvliet in Sint Michielsgestel, samen met ruim 450 intellectuelen en kunstenaars op 4 mei 1942 opgepakt. Er ontwikkelt zich in deze gedwongen situatie een boeiend en amusant wetenschappelijk leven: lezingen, cursussen, dialogen. Er wordt over de naoorlogse toekomst van ons land gedebatteerd, over het Nederland van na de nederlaag van de Duitsers. Heel ons verzuilde land was vertegenwoordigd. Vestdijk hield zich enigszins afzijdig. Hij was gericht op het vermijden van confrontaties. Hij scharrelde een beetje rond in zijn oudste klofje om niet op te vallen. In het kamp maakt hij kennis met ds. Frans Henkels met wie hij vriendschap sluit. Zij slagen erin, op een zoldertje een werkruimte te creëren waarin ze dagelijks werken. Vestdijk zal er een magistrale hoeveelheid verzen schrijven die later als Madonna met de Valken en Gestelse Liederen het licht zullen zien. Uit bewondering voor zijn maatje schrijft Henkels in 1943 het vers ‘Ballade voor een gevangen dichter’. Poëtisch stelt het gedicht niet zoveel voor, het zit nogal ingewikkeld in elkaar, maar de verwijzing in r. 13 van het sonnet is duidelijk: ‘Daar zijt gij in uw zolderhoek gezonken’
Dat slaat op de werknis op Beekvliet, waarvan ook Henkels zelf profiteerde. | |
[pagina 19]
| |
Ballade voor een gevangen dichter
Gij, brave Vestdijk, zit in 't oud gestoelte
voorwaar als een verdorven fier prelaat.
Uw bruine oog vonkt listig om een doel te
bereiken in een eeuw die kreupel gaat.
Gij peinst? Zeg mij, of freudiaansch kanunnik,
wat moet, op heil'ge stêe waar eens gekust
en rood gezondigd werd, dat veil gefrunnik
met papieren, waar 't vroom missaal gerust?
Eilaas! waar eens uw felle voorzaat lonken
voorbijzag en ijskoud het zachte pronken
in vrouwendienst verwierp, een tweede Gilles
de Rais, van ongehoorde zonden dronken, -
daar zijt gij in uw zolderhoek gezonken
tot ontucht met de Hond der Baskervilles.
[1943] F. Henkels
(Geciteerd door Adriaan Venema onder de titel ‘De nazaat’ in: Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie, 3B, p. 87 [1991])
Over Vestdijks schuilgedrag heb ik de theorie geformuleerd, dat hij zich omgaf met beschermende lagen om zijn talent veilig te stellen. Hij wist dat hij na de bevrijding zijn beroep moest voortzetten; huisarts kon hij niet zijn. Hij was aangewezen op zijn pen. Dat dwong tot voorzichtigheid. Zijn huisgenote Ans Koster stelde alles in het werk om hem vrij te krijgen. Op het laatst lukt dat ook. Daarover is ruim gepubliceerd. Ik laat het verhaal hier achterwege. Het beeld van de sloffende, zich stil houdende dichter is in mijn geest gegrift. Het talent hield zich in om na de oorlog als champagne de fles uit te vliegen. In de naoorlogse literaire wereld streden traditionalisme en modernisme om de voorrang. De oude tijd van Forum kon men maar moeilijk vergeten, na de Bevrijding zocht men naar nieuwe wegen. Een van de tijdschriften waarin dit artistieke gevecht zich afspeelt, is het in 1944 o.a. door Fokke Sierksma illegaal in Leeuwarden opgerichte tijdschrift Podium geweest, dat zich slechts met moeite in leven kon houden - welke uitgeverij durfde het hachelijke risico van dreigende financiële tekorten aan? Tal van fusiebesprekingen tussen '45 en '48 vraten tijd van redacteuren. Vestdijk werd eind 1948 redacteur van Podium, dat zijn vijftigste verjaardag in oktober met een speciaal Vestdijknummer vierde, compleet met versierde stoel en monogram op de rugsteun. Vier gedichten sieren dit nummer, dat overigens niet unaniem enthousiast ontvangen werd, van respectievelijk Achterberg, Marja, J.B. Charles en | |
[pagina 20]
| |
Roland Holst. U treft ze alle vier in onze documentatie aan. Wat daarover te zeggen? Ongetwijfeld is ook hier bewondering het leidmotief. Gerrit Achterberg die Vestdijk al in 1944 waarschijnlijk drie maal ontmoet had, prijst in zijn vers ‘Vestdijk’ de roman De Overnachting, door Vestdijk en Jeanne van Schaik-Willing gezamenlijk geschreven en borduurt in dichtvorm voort op het slot van de roman [1947], tot slot memoreert hij Vestdijks gevecht met de predikanten in dit land, hetgeen betrekking heeft op de eind 1947 verschenen studie De toekomst der religie, inderdaad weinig vleiend voor de alomtegenwoordigheid van kerk en geloof op de lange termijn. Vestdijk
Toen hij het boek geschreven had: De overnachting,
moeten hem 's morgens bij 't ontwaken zijn verschenen
de liefelijke ogen van het kind.
Langs de limieten en door alle paradoxen
heeft het hem aangezien in stijgende verwachting,
of hij liever het vlees zou hebben dan de benen...
Nu staat hij nog om 't heil met dominees te boksen,
maar onderwijl glimlacht en knikt het kind.
Gerrit Achterberg
(Uit: Podium - Vestdijknummer, jg 5 [oktober 1948], p. 26)
A. Marja, pseudoniem van A.Th. Mooij [1917-1964] schreef ‘Aan vader Vestdijk, de vijftigjarige’, volgestopt met verwijzingen naar romans. De verering zit als slagroom in en rond de feesttaart, getuige de twee versregels - u kunt die zelf even met mij volgen - uit de vierde strofe:
‘Ons rest geen beeld, geen vondst en geen gedachte of reeds ontsproten aan uw vaderbrein:’
en even later in de slotstrofe:
‘O vader Vestdijk, zie hier zijn uw zonen;’ [...] Aan vader Vestdijk de vijftigjarige
O vader Vestdijk, hier zijn al uw zonen
devotelijk rondom uw stoel geschaard:
aanzie de oprechte vreugde die zij tonen
omdat gij vijftig malen zijt verjaard.
Hoe vaak reeds brachten zij de grijsaard hulde
wiens vruchtbaarheid hen allen heeft geteeld,
hoe strelend was 't geluk die hen vervulde
als hen uw glimlach vluchtig heeft gestreeld.
Wij tokk'len lier of trachten te opereren
met het lancet, of plegen muiterij
tegen het etmaal, zo wij niet verkeren
met Ina Damman of Fré Bolderhey.
Ons rest geen beeld, geen vondst en geen gedachte
of reeds ontsproten aan uw vaderbrein:
welk ver gebied we ook te betreden trachten,
het baat ons niets, gij zult er eerder zijn!
Hellas, Jamaica. Spanje, Ierse sagen,
Harlingen, Heidegger - o Odyssee
der lett'ren: van het godsrijk te gewagen
waagt wie eens startte in meneer Visser's plee.
| |
[pagina 21]
| |
Het eeuwig telaat waarmee wij strijden
- waarvan gij God 't geheim ontfutseld hebt -
maakt ons tot Oedipussen, trots 't verblijden
omdat gij steeds nog meesterwerken schept.
Eens komt de dag waarop wij u vermoorden,
niet uit domme Kelkiaanse nijd,
maar omdat gij, o tovenaar met woorden,
een al te dominerend vader zijt.
Dan zult gij weten, gunsteling der goden,
hoe dit de grootste eer is, die een zoon
aan u bewijst: met zulk een hartstocht doodde
men nooit een Theun, een Victor of een Toon!Ga naar voetnoot1
O vader Vestdijk, zie hier zijn uw zonen;
wie hunner maakt straks 't moordende gebaar?
ach zie de oprechte vreugde die zij tonen:
zij wensen u nog minstens vijftig jaar!
A. Marja
(Uit: Podium - Vestdijknummer, jg 5 [oktober 1948], p. 36, 37)
Wat een gejubel, alsof de koning voorbijtrekt! J.B. Charles, oud-verzetsman en criminoloog van professie, redacteur van Podium, vervalt in zijn vers ‘Man en Paard’ niet in dezelfde juichtonen, maar prijst de auteur van Aktaion onder de sterren [1941], roman uit het voor - Homerische Griekenland, met de aanhef: ‘Prijst Vestdijk, die ons de kentaur hergaf,’ en dan vervolgt Charles zijn gedicht met de benadering van het conflict tussen geest en daad, in een poging de tegenstelling op te heffen. Vestdijk is daarvan getuige. De laatste bijdrage aan dit Podiumnummer is van de hand van Adriaan Roland Holst, het beroemde kwatrijn waarin Vestdijk boven God uitstijgt en dan moet je, zoals u, bezoekers en aanhangers van deze Grote Kerk van goeden huize komen. Het lekkerste bewaar ik voor het laatst, na de gewijde muziek. Man en paard
Aan de schrijver van
Aktaion onder de sterren
(in 4, 5 en 6 spreekt Cheiron)
Prijst Vestdijk, die ons de kentaur hergaf,
het edelst dier van deze wereldstallen;
het kreeg zijn adem van de hemel en het bloed
leverde de aarde, en zo is dus voorgoed
zijn afstamming het luisterrijkst van alle.
Aanziet en hoort de paedagogos. Soms als zich
ontvouwt het edel rijpen van de geest
jaagt driftig rillen vliegen van de ruige flank;
en waait de Muze schone klankjes van haar feest,
terstond valt in: de paardemest met warme stank.
Terwijl een vuurwerk van esprit
ontstoken wordt door deze mond -
de menigte ziet met ontzetten
de vonken dit vernuft ontspetten -
zwiept zijn staart een horzel van de kont.
‘Getweeën één, blijfliever ongescheiden
want hij zijt man en gij zijt paard.
Als de ontroering u vervoert, een ogenblik,
de tempeldienaar, met stoffer en blik,
die kènt dat en schouwt vorsend naar uw staart.
| |
[pagina 22]
| |
Eens zullen, als het laatste woord weerklonk,
uw handen - schoon, symmetrisch dierenpaar,
uit romig been gesneden, elk gebaar
gedanst gracielijk spel en tegenspel -
gevouwen rusten op uw paardevel.
En schraapt uw hoef van ongeduld de rotsweg,
omdat gij thans uw leven wilt beginnen,
stuif dan, mijn zoon, de wagen voor in 't perk,
dek merries, maar droom van godinnen;
zo zij uw werk.’
CHEIRON, Prins van twee vaderlanden, bedenk:
de hengst hoort onder en de man moet mennen.
Kentauren gaan er aan, maar zij zijn echt en
niet vals als zij die 't dier niet willen kennen
of die in paardestaarten rozen vlechten.
J.B. Charles
(Uit: Podium - Vestdijknummer, jg 5 (oktober 1948), p. 44-45)
| |
IIDrie dichters zullen na het Podiumnummer van 1948 aan de lauwerkrans voor Vestdijk ereblaadjes vlechten, van wie éen zelfs twee maal. Dat is poëtisch gezien het lekkerste en dat bewaart iedereen altijd als dessert. Eerst twee andere verzenmakers, als afsluiting van het middengerecht. Degene die wel de halve biograaf van Simon Vestdijk wordt genoemd, Nol Gregoor, aangezien hij in wat we tegenwoordig een documentaire zouden noemen, getiteld Vestdijk en Lahringen, de Anton Wachterromans terugbracht tot hun Harlingse realiteit, ontmaskert zich in een miniem kwatrijn ‘De epigoon’ als bewonderende navolger die op de knieën zinkt als hij alleen al naar het huis van de Grote Meester kijkt en zich herkent in de hoofdpersoon van Meneer Visser's hellevaart [1936] - lees maar even mee: De epigoon
Zo leeft hij Meneer Visser's hellevaart
voor Vestdijk knielend als hij 't huis bestaart
waarin geschreven wordt wat hij wil lezen
en, angstig zwetend, als zijn evenbeeld ervaart.
N.G.
(Uit: Op het quatrijn, Oosterbeek 1980, Kwatrijnen over en weer van Willem Brakman en Nol Gregoor)
| |
[pagina 23]
| |
De dichter die het meest recent zich bewonderend opwerpt voor onze auteur is Robert Anker. In het als laatste afgedrukte vers ‘Heimwee naar Vestdijk’ [2006] typeert Anker Vestdijk als de trooster, de verzoener - zie de laatste versregel - ‘dat hij steeds mijn vrede met de pijn in mij verzacht.’
In dit zich zonder interpunctie voortsnellende vers weet Robert Anker drie werken van de auteur in éen adem te verbergen: De dokter en het lichte meisje, Terug tot Ina Damman en Het wezen van de angst. Heimwee naar Vestdijk
De steeds zichzelf in een nieuwe zin bezoekende
zin schakeert met paardensprongen on beheerste emoties
tot een verhandelend parcours vol slinkse tegenzetten -
Simon tegen wie als niet de angst de eigen koning was
vandaar die grove bek voor liefde liefde aan een deerlijk
brillend dienstertje ontdekt alles helend heimwee naar de
hevigste minuut ten leven vlak voor het angstverjagende
verlies dat bijvoorbeeld Ina Damman jou ten deel viel
dat jij met elke voortgeboren zin zo veilig stelde Simon
dat hij steeds mijn vrede met de pijn in mij verzacht.
(Uit: Robert Anker - Heimwee naar, Amsterdam, 2006)
Dat is knap. Even knap of wellicht knapper zijn de verrichtingen van de topbloemist uit de Nederlandse dichtende kransvlechters, A. Roland Holst [1888-1976], eens genoemd de Prins onzer dichters, nu vrijwel vergeten. Hij wordt nauwelijks meer geciteerd. In het in memoriam - nummer van Maatstaf van augustus/september 1971, de schrijver was 23 maart van dat jaar overleden, liet Roland Holst het vers ‘ontwaakt’ afdrukken. Het wakker worden is volgens de dichter iedere ochtend opnieuw geboren worden. Sterven deert de geest niet, de dood is - in wellicht een andere gedaante of gestalte - wakker worden: de mens ontwaakt. Ontwaakt
Vroeg wakker de overnacht gevallen sneeuw
des levens tot den einder toe te ontwaren
is zalig en is doodstil
Met een geeuw
ontstijgt de geest het vlees en evenaren
de leden en hun lusten overweer
elkaar in de zich rekkende gestalte
des mensen; niets ter wereld komt die eer
te na: zoo begint midden in de volte
het leven weer van voor af aan: het paard
hinnikt, de zeemeeuw krijst en de weerwolven
huilen luid - nergens kan het sterven meer
de dood kleineeren: boven de vloedgolven
hangt de zeearend in de wijde slag
der eigen vleugels - alom is het wonder
weer openbaar en daagt weer de eerste dag.
Wie zoo ontwaakt ontwaart het onverwonderd.
A. Roland Holst
(Vestdijknummer Maatstaf, 1971)
| |
[pagina 24]
| |
Het hoogtepunt in de bewondering van Vestdijk vinden we terug in de kwatrijnen van A. Roland Holst die in 1950 in Swordplay - Wordplay samen met Vestdijks respons, eveneens in kwatrijnen, werden gepubliceerd. Zeven vierregelige verzen hebben wij voor u geselecteerd, gecompleteerd door de kwatrijnen van Vestdijk. Het eerste was ook in het Vestdijknummer van Podium [1948] afgedrukt, u kent het ongetwijfeld, en zo niet, leg het kwatrijn op uw nachtkastje en leer het voor het slapen gaan van buiten.
[ARH cursief, steeds gevolgd door respons SV]
Simon Vestdijk
Wat mag het raadsel van uw arbeid wezen?
Muur van den Geest, waar die van de Chineezen
Te kort bij schiet - O, Tegenpool van Bloem!
O, Gij, die sneller schrijft dan God kan lezen!
(p. 8)
Volgens de theologen
God leest de boeken in éen oogopslag
En hoeft niet lang in een kristal te staren.
En die op aarde veel of weinig baren
Krijgen hun beurt wel op de Oordeelsdag.
(p. 9)
Nog eens Simon Vestdijk
Waar, wat gij driest beweert, nooit is gebleken,
Beweer ik (die u niet durf tegenspreken);
Leest God per blik een boek, dan heeft Hij toch
Bepaald die truc van Simon afgekeken.
(p. 10)
Roddelen aan de loopende band
Uw duivelsche alwetendheid waar 'k keer op keer
Bezorgd de fluisterstem der wereld in herken,
Moge mij melden, Adriaan, waar ik nog méer
Dan schrijven, en nu ook al lezen, vlug in ben.
(p. 11)
Godzelf aan lager wal
Ik kwam Hem tegen toen de dag aanbrak,
Godzelf, niet ver van hier; hij leek het wrak
van wat Hij was geweest; noodlottig puilde
‘De Toekomst der Religie’ uit Zijn zak.
(p. 22)
Medisch - theologisch advies
Zoolang er ‘toekomst’ is, moet Hij vooral
niet schromen grondig zich te revancheren:
kan Hij niet meer met Helena verkeeren,
Uw vers is het dat Hem verjongen zal!
(p. 23)
| |
[pagina 25]
| |
Godzelf's dilemma
‘Toen ik vannacht aan Simon's mal geval dacht:
hoe hij Mij opriep en toen weer ten val bracht
door metaphysisch Mij te projecteren,
zat Ik bepaald verlegen met Mijn Almacht.’
(p. 30)
Retraite gewenscht
Na al die onderonzen met Godzelf
plaats ik u zachtkens in een diep gewelf;
daar, met uzelf alleen, moogt gij uitmaken
of gij niet van dit waanbeeld af kunt raken.
(p. 31)
Collaboratie
‘Hij, die een boek, bij wijze van verzetje,
met Henny schreef, met Jeanne en thans met Jetje,
geeft míj geen kans; toch weet ik vast, mijn stijl
hen allen overleeft’, sprak Tante Betje.
(p. 48)
Een ander verzetje
O, Wolff, niet slechts met uw verknochte Deken -
want uw kwatrijn moest vast uzélf niet wreken -
maar ook met Jany, die de dooden eert,
ligt gij, mij lasterend, onder één deken.
(p. 49)
In ernst
Tel van uw Brein licht ook de rijkste vangst:
het edelst in uw denken blijft uw angst.
Wie 't Eeuwig Wezen loochent, kán nog groot zijn - wie
't zonder wanhoop doet, is derderangsch.
(p. 62)
Altijd maar die angsten...
Mijn brein doorzocht ik angstig naar mijn Brein
en sneed het uit om u van dienst te zijn.
Toen kwam een feller angst: 't verheugd gedaver
van Keesje Kelk en Ben van Eysselstein.
(p. 63)
Inkeer
De boventoon der Eeuw wordt heesch en hondsch.
Daal af: dit is een smal ravijn; aanstonds
gaan wij vergeten schachten in: daar wonen
ergens nog helderzienden, ondergronds.
(p. 66)
Consequentie
Ja, laat ons, nu voldaan werd aan de eer,
de geesten zoeken in hun onderkomen,
waar wij van waarheid zonder strijdlust droomen, en
van een strijd zonder geparadeer.
(p. 67)
| |
[pagina 26]
| |
In het kwatrijn ‘Godzelf aan lager wal’ verheft Roland Holst Simon Vestdijk tot de inspirator van de Schepper, een vorm van poëtische godslastering door de dichter van ‘Een winter aan zee’, ‘Voorbij de wegen’ en ‘De belijdenis van de stilte’, de in vergetelheid geraakte Roland Holst in onze tijd die meer voorkeur toont voor zijn Gipharts en Grunbergs, voor de Kluunen en Sonja Bakkers. Als over een jaar of tien de olie op is, de aardgasbel in rook opgegaan, zullen de mensen gaan sonjabakkeren met Kluun: komt een vrouw bij de dokter: ‘Dokter, de olie is op, het leven wordt me te veel, ik stop ermee, we kunnen de snelweg niet meer bereiken.’ Zegt de dokter: ‘Lees De dokter en het lichte meisje, De kellner en de levenden, De koperen tuin van Vestdijk - en als u niet slapen kan, de verzen van Roland Holst. |