Vestdijkkroniek. Jaargang 2009
(2009)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
[pagina 66]
| |
Op 3 juni 1941 schrijft Arthur van Schendel vanuit het Italiaanse Sestri Levante aan G.H. 's-Gravesande o.a. over ‘twee bijzonder goede boeken’ die hij gelezen heeft. Dat is bijzonder want Van Schendel uit zich niet vaak over het werk van zijn collega's, en met lof is hij al heel karig. Eén van de bedoelde boeken is Philips Willem van Johan Brouwer. Het ander Rumeiland, Uit de papieren van Richard Beckford, dat eind 1940 te Rotterdam verschenen was. Dat boek is, schrijft Van Schendel, ‘meesterlijk’. ‘Met dezen roman is V. de beste romanschrijver geworden.’ Naar aanleiding van deze roman ontstond een korte briefwisseling tussen beide schrijvers, die hierbij, met minimale annotatie, gepubliceerd wordt. Daarna volgt een stukje dat de heer Max Nord zo vriendelijk was op mijn verzoek te willen schrijven. Vóór de oorlog hadden Van Schendel en Vestdijk elkaar waarschijnlijk niet ontmoet, maar na de repatriëring, in november 1945, van Van Schendel werd een bezoek mogelijk. In het artikel dat Vestdijk in de Nationale Rotterdamsche Courant - zó heette de NRC enige tijd - van zaterdag 14 september 1946, bij het overlijden van Van Schendel publiceerde, en waarin hij in zijn eerste zin Van Schendel ‘een van onze grootste romanschrijvers’ noemt, luidt de slotzin: ‘Ook zij die hem in zijn laatste levensjaar te Amsterdam opzochten, voelden welk een sterke geest er nog huisde in een helaas te broos lichaam.’ Hierbij doelde Vestdijk blijkbaar op zijn eigen bezoek aan Van Schendel. | |
Aan Simon VestdijkSestri Levante | |
Aan Arthur van SchendelDoorn 28-6-'41 | |
[pagina 67]
| |
Aan Simon VestdijkSestri Levante 21 Maart 1942 Het betreffende stuk van Vestdijk is ‘Eenige praatjes van Zout Water’, Criterium januarifebruari 1942, pp. 48-60. | |
Aan Arthur van SchendelDoorn 4-4-'42 | |
[pagina 68]
| |
Dit is de laatste brief van Vestdijk aan Van Schendel. Op 4 mei 1942 werd Vestdijk opgepakt en als gijzelaar naar kleinseminarie ‘Beekvliet’ te Sint-Michielsgestel gevoerd. | |
Aan Simon VestdijkSestri Levante 5 Mei 1942 Iersche nachten verscheen pas in 1946. Van Schendels laatste publikatie in Groot Nederland was De oude mevrouw (1942, Jrg. 40, deel I, p. 115). Na de arrestatie van Vestdijk verliet de derde redakteur, Jan van Nijlen, ook de redaktie. Arthur van Rantwijk had die stap al eerder gezet. Collaborateurs namen het blad over. Simon Vestdijk woonde sinds 1939 te Doorn. Arthur van Schendel woonde daar van 1905 tot 1908. | |
[pagina 69]
| |
Vestdijks pelgrimstocht naar Van Schendel
| |
[pagina 70]
| |
ziek, en pas enkele dagen in Amsterdam na een uiterst vermoeiende reis van ruim een week, afgehaald met een bestelwagen waarin zijn rolstoel gereden kon worden. Zo heeft hij, op die zaterdagavond 3 november 1945, Chaplin als Hynkel, dictator van Tomania en als joodse barbier, en Jack Oakie als Napaloni, dictator van Bacteria, in een volgepakt City Theater toch nog kunnen zien. Ik gaf hem mijn bundel poëzievertalingen De groote meesters, waarover hij zich goedgunstig uitliet, en van hem kreeg ik ter publicatie zijn verhaal Het schone oog, dat in het eerste Kerstnummer van Het Parool, op 24 december 1945, werd afgedrukt. Daar was ik erg trots op. Een andere dienst die ik hem heb kunnen bewijzen, was dat Simon Vestdijk hem bezocht. Toen Van Schendel met een fractuur van het dijbeen op bed lag, bezocht ik hem vrijwel iedere dag in de Van Breestraat. Ik bleef dan niet lang, informeerde naar zijn gezondheid en vertelde, denk ik, het nieuws waarin hij belang kon stellen. Hij was niet altijd erg spraakzaam, had dikwijls ook veel pijn. Wanneer hij mij een verzoek wilde doen, hoorde ik dat nooit van hemzelf. Zijn vrouw of zijn dochter zei dan: Hij wil zo graag (in dit geval) Vestdijk ontmoeten. Kun jij dat misschien...? In dit geval kon ik het. Op mijn verzoek was Vestdijk, toen we wat meer papier konden krijgen, in oktober van het bevrijdingsjaar een tweemaandelijkse literaire kroniek voor Het Parool gaan schrijven, en het eerst vooral zakelijke contact was door onregelmatige besprekingen, als hij in Amsterdam was, tot een vriendschappelijke verstandhouding aan het uitgroeien. Ik vroeg hem dus of hij met me mee wilde naar Van Schendel en hij was direct bereid. Het was een tijd waarin Vestdijk voor zijn doen makkelijker tot uitgaan en contact met mensen te bewegen was dan we daarvoor en daarna van hem gewend waren. In Amsterdam logeerde hij meestal bij Jeanne van Schaik-Willing. Later at hij soms bij ons, zat vrolijk met onze tweede dochter op schoot, die zich opzienbarend sterk tot hem aangetrokken voelde, en hij ging's avonds wel eens mee naar De Koepel, een soort Kring-in-het-deftige in de Marnixstraat, die niet erg lang levensvatbaar bleek. De preciese datum van ons bezoek aan Van Schendel kan ik niet meer achterhalen; maar het moet eind mei of begin juni 1946 geweest zijn, want ik vind een briefkaart van Vestdijk uit Doorn die 20 mei is gedateerd en waarin hij schrijft binnen enkele dagen voor een dag of 8 naar Amsterdam te komen. Hij vraagt me hem op te bellen ‘ter regeling van onze pelgrimstocht naar Van Schendel’. Ik herinner me nog heel goed dat Vestdijk me veel te laat thuis kwam ophalen in de Jan Luykenstraat - wat ik niet van hem gewend was - en dat ik de grootste moeite had hem naar het huis van Van Schendel in de Van Breestraat te loodsen. Pas gaandeweg, zeer moeizaam gaande, meende ik te begrijpen dat pleinvrees hem in de greep had, wat zich vooral bij het oversteken manifesteerde. Enfin, we kwamen, weliswaar laat, maar we kwamen aan bij Van Schendel. Deze, op bed, pijnlijk, doorgelegen, begroette Vestdijk ernstig en Vestdijk reageerde nogal verlegen. Ik begreep dat dit een historische ontmoeting was, hield me op de achtergrond maar verbaasde me in hoge mate. Want Van Schendel bejegende Vestdijk, tegen wie ik minstens even hoog opzag als tegen Van Schendel, naar mijn gevoel als een soort debutant in de letteren. Hij deelde zijn bezoeker bijvoorbeeld mee dat hij Rumeiland de beste roman vond die Vestdijk tot dan geschreven had, waarop Vestdijk, verheugd als met een schouderklopje van de meester, reageerde. Ik bezit mijn aantekeningen uit die jaren niet meer, maar herinner me als de dag van gisteren | |
[pagina 71]
| |
dat het gesprek pas goed op gang kwam toen Van Schendel op zijn vraag waar Vestdijk woonde ten antwoord had gekregen: Doorn. Daar had Van Schendel, veertig jaar geleden, ook gewoond! Uit Vestdijks beschrijving van zijn woonplaats bleek dat daar in al die jaren niet zoveel veranderd was. Zelfs de legendarisch gebleken dorpsidioot die Van Schendel zich tot in bijzonderheden herinnerde - zijn (bij)naam is me uiteraard niet bijgebleven - liep er tot zijn grote opwinding nog rond. Vestdijks kleurrijke aanvullingen op de lotgevallen van die zonderling, deden Van Schendel rechtop gaan zitten in zijn bed en zijn stem tot zodanige kracht aanzwellen dat de pleegzuster bezorgd binnenkwam om te waarschuwen dat zoveel opwinding de patiënt niet ten goede kwam en voor de bezoekers het tijdstip was aangebroken om te vertrekken. Van Schendel kon ook heel anders reageren op het bezoek dat hij ontving. Op zijn verzoek had ik ook Adriaan Morriën gevraagd eens naar Van Schendel te gaan. In Lof voor Arthur van Schendel, bij zijn terugkeer in Nederland uitgegeven, had Morriën met veel begrip over hem geschreven. Toen Morriën er was kon ik toevallig niet komen, en op mijn vraag, toen ik de volgende dag weer aan zijn ziekbed zat, hoe het gesprek met Morriën geweest was, antwoordde Van Schendel na langdurig zwijgen, kortaf, zelfs enigszins nors: ‘Hij had een groen jasje aan.’ Ik dorst niet verder te vragen. Later hoorde ik van zijn zoon, die ik dit in opperste verbazing meedeelde, dat zijn vader een onoverwinlijke afkeer van die kleur groen had... Vestdijk droeg, als ik mij niet vergis, bij zijn pelgrimstocht naar Van Schendel, een grijze broek met een donker jasje. Gelukkig maar. | |
[pagina 72]
| |
De zuiverende zonde
Vestdijk - pastiche
nbsp;
vreemd gaan is de kunst van 't komediespelen
schijnbaar met een de donzen dekens delen
nbsp;
spijt verbijten, dromen van een tweede ronde
schuld belijden van een zuiverende zonde
nbsp;
in de uiterste seconde de show te stelen
elders gretig grazen om 't hijgend hart te helen
nbsp;
hier staat het huis: hier huist het meubelstuk
het brok ongeluk met haar helse honden
ik houd een wedloop met de tijd, met wat geluk
loop ik touw en spijker mis om het af te ronden
nbsp;
Doorn'ig is mijn pad, ik volg het dubbelspoor
maak de halsband los, ik neem de kuierlatten
loods mijn leven tussen de bedrijven door:
zij laat de honden uit, mijn liefje streelt de katten
nbsp;
vreemd gaan is de kunst van het vierendelen
twee handen op één buik, twee om te kelen
nbsp;
Amsterdam, 13 oktober 2008
Fries de Vries fecit vers 1529
|
|