Vestdijkkroniek. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||
In Het gebergte; de 52 romans van Vestdijk begint H. Brandt Corstius zijn bijdrage over De onmogelijk moord (1966) met de vraag ‘Is dit de slechtste Vestdijk?’, waarbij ‘de slechtste’ natuurlijk nog altijd een uitstekend boek kan zijn. Wat mij betreft is het op z'n minst een interessant verhaal, alleen al vanwege het feit dat de hoofdpersoon een schrijver is, die begint of wil beginnen aan het schrijven van een nieuw boek. Hieronder zal ik een (korte) analyse geven van deze toch mogelijk gebleken roman, waarbij ik de lezer er op voorhand voor wil waarschuwen dat ik bepaald niet hoor dat de bijzondere en misschien wel met uitsterven bedreigde soort van de Vestdijkkenner. | |||||||||||||||||||||||||||
De titelOpvallend is natuurlijk al het lidwoord de in De onmogelijke moord, omdat een hier meer voor de hand lijkt te liggen. Volgens mij moeten we hier niet denken aan het bepaalde lidwoord de, dat zou wijzen op een specifieke moord, maar aan het generieke lidwoord de, zoals in ‘De dinosaurus is uitgestorven’; het gaat om ‘de onmogelijke moord’ in het algemeen. Verder kunnen we ons het hoofd breken over het woord ‘onmogelijk’. De Grote Van Dale geeft drie betekenissen: niet kunnende gebeuren, in het geval van deze titel dus ‘een moord die niet kan plaatsvinden of niet kan hebben plaatsgevonden’. onbruikbaar, zoals in ‘een onmogelijk persoon’ zonderling, belachelijk, zoals in ‘een onmogelijke tijd’. Aan het eind van dit artikel zal ik op de eventuele toepasbaarheid van deze betekenissen terugkomen, vooral in combinatie met mijn idee over de thematiek van het boek. | |||||||||||||||||||||||||||
InhoudHoofdpersoon van De onmogelijke moord is een naamloze schrijver, die ik verder zal aanduiden met ‘De Schrijver’ (om hem ook te onderscheiden van de schrijver van het boek, Vestdijk). De Schrijver bivakkeert enige tijd in een hotel, waarmee waarschijnlijk het Doornse ‘Wapen van Sandenburg’ is bedoeld. Er wordt geen melding gemaakt van andere hotelgasten, wel van caféklanten. Kalbas is de hotelbaas, getrouwd met een ook naamloze, onaantrekkelijke en norse vrouw. Zij hebben ‘een huwelijk van vodden en benen’, overigens een uitdrukking die ik niet kende, maar die bijvoorbeeld ook door Jan Greshoff wordt gebruikt in Afscheid van Europa, en die iets moet betekenen als ‘vodden en lorren’. De schrijver verblijft in het hotel in het kader van | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||
de voorbereiding op een te schrijven boek. Vaak ligt er op het cafétafeltje voor hem een notitieboekje, maar daarin maakt hij geen aantekeningen. De Schrijver is geïntrigeerd door de ‘meisjes’ die in het hotel werken, maar Vestdijk is weinig specifiek over het aantal meisjes en hun naam. Het lijkt erop dat De Schrijver geen stevige greep heeft op de werkelijkheid. Op een gegeven moment staat hij buiten het hotel en hoort hij een gil uit een geopend raam komen, een gil die als het ware wordt afgeknepen. Vlak daarna wordt vanuit dat open raam een stofdoek uitgeslagen. Bovendien blijkt een van de meisjes te zijn verdwenen. Nu is er een klassiek motief: een raadselachtige gebeurtenis (de hotelier ontkent dat iets vreemds is gebeurd) en een verdwenen jonge vrouw. De Schrijver gaat op zoek naar de oplossingen voor deze mysteries, mogelijk is dat tegelijkertijd een zoektocht naar materiaal voor een roman. Die zoektocht leidt hem naar een freule, mevrouw Van Lorken, die op een landgoed woont, de knoestige, onderontwikkelde ouders van het verdwenen meisje, een pedofiel georiënteerde oudere heer en een aborteuse. Uiteindelijk volgt de ontknoping: het meisje, op wie de freule verliefd was, is gestorven ten gevolge van een slecht uitgevoerde abortus, nadat ze zwanger was geraakt van de hotelier.
Voor ik op het onderwerp ‘misdaadromans’ terechtkom, wil ik eerst even wijzen op twee buitenlandse romans die eveneens hotel en misdaad met elkaar combineren. Eerst Zondag van Georges Simenon, een schrijver die ook zeker op Vestdijks waardering kon rekenen (tenminste voor zijn psychologische romans), en die zelfs een grotere productiviteit ten toon spreidde dan Vestdijk zelf. In Zondag, dat zich inderdaad op die ene Dag des Heren afspeelt, is de hotelier de hoofdpersoon. Hij plant de moord op zijn echtgenote, vanwege een verhouding met een meisje dat werkt in het hotel-restaurant. Bedenk dan dat De Schrijver in De onmogelijke moord ook de hotelier verdenkt van een moord, in dit geval op het verdwenen meisje. Maar bedenk eveneens dat in Zondag uiteindelijk het meisje wordt vermoord, waarvoor de hotelier verantwoordelijk is. Interessante parallellen. Zondag verscheen in 1958, acht jaar voor De onmogelijke moord. Het is dus bepaald niet onmogelijk dat Vestdijk zich door Simenon heeft laten inspireren. In een bepaald opzicht is de overeenkomst met The shining (1977) van Stephen King, een schrijver die Vestdijk zeker niet gekend heeft, nog interessanter. Daarin gaat het namelijk ook om een schrijver die (in dit geval met zijn vrouw en zoontje) in een verder leeg hotel komt te wonen als een soort winteroppas. De schrijver wil schrijven, maar dat lukt niet. Hij draait het ene na het andere vel papier in zijn schrijfmachine, tikt het vol, en gooit het als een prop in de prullenbak. Als zijn vrouw een keer zo'n prop uitvouwt en leest, blijkt er steeds weer te staan ‘The quick brown fox jumps over the lazy dog’. Zoals bekend het zinnetje waarmee in het Engels vroeger alle toetsen (van de letters) op een typemachine werden geprobeerd. De schrijver die niet kan schrijven... Bij Stephen King slaan bij die man de stoppen door, in De onmogelijke moord gaat het er iets vredelievender aan toe. | |||||||||||||||||||||||||||
Vestdijk en de misdaadromanDe onmogelijke moord heeft met De Schrijver in de hoofdrol een detective die geen detective is, en het is een thriller die geen thriller is. De houding van Vestdijk tegenover misdaadromans komt mooi en misschien wel een beetje zwaar aangezet tot uiting in het boekje Marionettenspel met de dood; over het wezen van de detective-story (1957) dat hij schreef samen met Sem Dresden, romanist en | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||
René Appel neemt nog wat details door met Mieke Vestdijk
hoogleraar Algemene Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Leiden. Dresden is redelijk positief en genuanceerd over de misdaadroman. Hij vindt onder meer dat je bij de beoordeling van het genre allereerst zou moeten bepalen wat je onder ‘literatuur’ verstaat, wat de meeste mensen nalaten. Bovendien is het volgens Dresden zinloos om ‘de detectiveverhalen tegenover de literatuur te stellen’. Hoewel hij dat niet letterlijk zegt, lijkt Dresden te suggereren dat er gradaties zijn in het literaire (en kwalitatieve) gehalte van misdaadverhalen. Hij sluit zich ook aan bij de opvatting van Du Perron dat zich in misdaadverhalen vaak een grote vertelkunst manifesteert. ‘In kort bestek moet zo snel mogelijk een intrige, die ingewikkeld ja zelfs absurd is, tot een strikt logische en toch onvoorziene oplossing gebracht worden. Daartoe is een grote mate van efficiëntie zonder enige twijfel noodzakelijk, en het valt niet in te zien waarom een dergelijke doelmatigheid op zichzelf niet tot de literaire kwaliteiten van de romankunst gerekend kan worden.’ Uit de rest van zijn bijdragen aan Marionettenspel blijkt zonneklaar dat Dresden zich in feite alleen richt op één type misdaadroman, namelijk dat van de puzzeldetective, de whodunit, met zijn vaste stramien waarin een klassieke speurder de hoofdrol speelt. De psychologische romans van Georges Simenon, die tegenwoordig waarschijnlijk door zijn Nederlandse uitgever zouden worden gepromoot als ‘literaire thriller’ bleven buiten beschouwing, evenals de vooral Amerikaanse hard-boiled thrillers met een privédetective in de hoofdrol, met name die van Raymond Chandler en Dashiel Hammett. Vestdijk lijkt dit type thrillers ook volledig te negeren, wanneer hij de staf breekt over de misdaadliteratuur. Hij schrijft onder meer het volgende. Zonder een tendentieuze parallel tussen detectiveverhalen en de schizofrenie te willen trekken (wat door zo'n opmerking natuurlijk juist gebeurt, RA), dien ik toch te wijzen op het verstarde, verengde, verarmde, dat aan een literatuur eigen is, die even goed antiliteratuur kan worden genoemd, omdat | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||
stereotiep toe te passen constructies, in woorden neergelegd, misschien nog wel tot de ‘letteren’ behoren, maar niet tot de ‘levende letteren’, wanneer ik mij zo uitdrukken mag. In zijn meeste kenmerkende verschijningsvormen behoort de ‘detective’ op en top tot de dode literatuur. Een dode literatuur die bovendien dan nog over de dood handelt.Het kan geen twijfel lijden: Vestdijk is - om het nog maar zachtjes uit te drukken - niet gecharmeerd van de klassieke speurdersroman, waarvan Arthur Conan Doyle en Agatha Christie de prominentste vertegenwoordigers zijn. Toch heeft hij met De onmogelijke moord een boek geschreven met een misdaadmysterie zoals dat veel voorkomt in dergelijke boeken. Waarom deed hij dat? is de vraag. Het eerste antwoord daarop kan luiden: De onmogelijke moord is geen speurdersroman, maar een boek over het schrijven van een speurdersroman. Het tweede deel van het antwoord komt aan bod als ik verder op de thematiek zal ingaan. Eerst bespreek ik de Omslagtekening Marionettenspel met de dood (1957) door H. Berserik
kenmerken van misdaadromans, zoals ze in dit boek al of niet zijn te herkennen. Vestdijk zal, naar ik aanneem toch zijn uitgegaan van de veronderstelling, dat hij alleen een serieus te nemen boek over het schrijven van een misdaadroman kon schrijven, als hij een fors aantal van die kenmerken in zijn roman zou verwerken. Dat hij met dat idee bezig is geweest, blijkt ook uit het boek zelf. Een hint in die richting is onder meer te vinden op pagina 21: ‘Eén keer vroeg hij (Kalbas, RA): “Wanneer u een boek schrijft, meneer, weet u dan altijd van tevoren hoe het afloopt?” - niet eens zo'n onsnuggere vraag, Of las Kalbas altijd eerst het slot?’ Waarschijnlijk refereert dit aan misdaadromans met een traditionele ontknoping, waarin de dader wordt ontmaskerd of gearresteerd. Vestdijk verwijst ook naar het misdaadgenre op pagina 65 in een gesprek tussen De Schrijver en de freule, als de laatste zegt: ‘Het is een vreemd verhaal, vindt u niet? Het lijkt een beetje op wat Duitsers tegenwoordig een krimi noemen, maar aan het genre worden toch bepaalde eisen gesteld.’ Inderdaad, ‘bepaalde eisen’, die ik dan (vaste) ingrediënten of kenmerken noem. Voor ik die aan bod laat komen, wil ik eerst nog Hans Berghuis in zijn recensie van De onmogelijke moord citeren. In de afronding van zijn grotendeels positieve beschouwing schrijft hij: ‘Vestdijks literaire methode, deze maal niet voor de eerste keer gecombineerd met het vermogen van de auteur een thriller te schrijven, resulteert in een hoog waarheidsgehalte met een zeer sterke tekenwaarde, [...] Het wordt tijd dat buiten de gewone Vestdijk-aanhangers óók detectivelezers eens op Vestdijk gaan letten. Misschien komen zij dan langs een omweg toch nog eens tot literatuur van gehalte, Georges Simenon natuurlijk niet te na gesproken (de Volkskrant, 23 april 1966).’ Is De onmogelijke moord dan dus toch een thriller? | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||
Kenmerken van misdaadromansMisdaadromans hebben over het algemeen een aantal inhoudelijke kenmerken noemen, die ook in De onmogelijke moord zijn terug te vinden.
Naast deze inhoudelijke kenmerken zijn er ook enkele verteltechnieken uit de ‘spannende literatuur’ in De onmogelijke moord aan te wijzen:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||
De onmogelijke moord bevat dus een flinke dosis overeenkomsten met misdaadboeken, maar er zijn ook een aantal opvallende verschillen. Ik noem de volgende.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||
Samenvattend: De onmogelijke moord lijkt inderdaad in bepaalde opzichten op een thriller, maar het boek staat toch zo ver buiten het misdaadgenre, dat het zeker geen voorbeeld is van ‘het vermogen van de auteur een thriller’ te schrijven, zoals Hans Berghuis stelde. | |||||||||||||||||||||||||||
De thematiekDe onmogelijke moord is geen roman over de oplossing van een moordmysterie, maar het boek gaat over de relatie tussen werkelijkheid en fictie. De vraag die Vestdijk aan de orde stelt, luidt: kan de werkelijkheid een literair interessante roman opleveren? Aanvankelijk denkt De Schrijver dat dit inderdaad het geval is. In een passage over ‘de meisjes’, die tegelijk laat zien hoe weinig specifiek, vaag en meerduidig hij over hen is, schrijft Vestdijk het volgende (pagina 140-141). Zij gingen iedere berekening te boven. En wie dit inzag, en aanvaardde, ging meteen ook meer van hen houden. Ook al hield hij hen slecht uit elkaar. Hinderde dat? Hij hield niet van Joke, maar van Joke en Jannie tezamen, in een ondeelbare eenheid, waarop geen splitsing in paden en keuzen en mogelijkheden vat zou kunnen krijgen (hier komen de quantumtheoretische bespiegelingen weer terug, RA); en als hij niet oppaste, hield hij ook van mevrouw van Lorken, en zelfs van de vrouw van Kalbas, deze slaperige huismus. Hij hield van hen als van de personages uit een roman, een te schrijven roman, door hém. Die kant zou het op den duur ook wel uitgaan. Op pagina 200 (van de in totaal 222 pagina's) heeft De Schrijver nog altijd de ambitie om een roman te schrijven over de gebeurtenissen zoals die zich hebben voorgedaan in en rond het hotel waarin hij verblijft. Hij zegt dan tegen Kalbas: ‘Maar ik wou aan een roman gaan beginnen, en dat kan hier niet zo goed. Ik wou jullie allemaal in die roman zetten, en dan kan ik er niet met mijn neus bovenop zitten.’ De Schrijver - en waarschijnlijk elke schrijver - moet dus proberen afstand te nemen van de realiteit om de fantasie de volle ruimte te geven. De Schrijver wil op deze wijze een eigen werkelijkheid creëren. Op pagina 203 zegt Kalbas ook tegen hem: ‘U schijnt ook álles te weten.’ Waarop de Schrijver reageert met: ‘Dat moet ik wel, als romanschrijver.’ De Schrijver presenteert zich als Almachtige in het door hem geschapen universum. De Schrijver weet dat hij de bestaande, alledaagse werkelijkheid moet manipuleren, veranderen, invullen tot er een romanwerkelijkheid is ontstaan. Vestdijk laat de Schrijver het volgende overwegen: Niet alleen Kalbas veranderde. Alles, alles! Weg de quantumtheoretische bespiegelingen, weg de strijd van Kalbas om een ongerepte wildernis naast zijn huis, weg de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||
tweede chauffeur met zijn volkse en schrandere invallen. De papegaai? Weg met de papegaai! Weg de zoen op de buitenweg. Joke was niet meer waard dan een kneepje in de wang, toen ontwaakten in haar de frustratie en het ressentiment, en zij verried alles aan weer een andere schoelje. Weg de dromen en de stemmen en het toeval van een tweede deur, wat had men daarmee nodig? Daarentegen: levens, achtergronden, voorgeschiedenissen! Wie als schrijver niets meer wist zette zijn personen op de pot, en beschreef wat daarvan kwam. Uiteindelijk is De onmogelijke moord een pleidooi voor de ongebreidelde fantasie. De Schrijver zet Kalbas ertoe aan om samen met hem voor een open raam te staan gillen, misschien om op die manier de ingebeelde gil terug te halen (een stofdoek komt er niet meer aan te pas). Dan strekt hij gebiedend de arm uit, ‘en hij zag niets en hij zag alles’. Inderdaad, alles wat zijn creatieve energie hem ingeeft, kan hij zien, maar naar believen kan hij dat ook volledig ‘leeg’ maken. Uiteindelijk laat het verhaal van de gil, de stofdoek en het verdwenen meisje zich toch niet op papier zetten door de Schrijver, zoals de laatste zinnen van de volgende passage aan het eind van het boek duidelijk maken. Aanvankelijk is er nog het idee van een zelf te scheppen werkelijkheid, maar dat idee blijkt niet levensvatbaar. Hij stak een verse sigaar op. De wereld, in hem, buiten hem, en dat was hetzelfde, was zo kristalhelder als hij zich dat gewenst had, en dat hij alles begreep, alles, was nog maar een zeer bescheiden omschrijving; veeleer was het hem te moede alsof hij die wereld zelf geschapen had, zoals hij haar thans opnieuw ging scheppen, in een blind vertrouwen op iets dat groter was dan hijzelf, en dat hem door ieder doolhof heen zou brengen, hem ieder besluit in handen zou geven. In dit vertrouwen sloeg hij het weerbarstige boekje open, plaatste zijn voorarm erop [...]. Hij bracht de pen naar het papier, en wist de eerste woorden uit een veelheid van woorden. Maar heel ver kwam hij niet. Want toen zijn hand zich wou gaan bewegen, was het alsof een andere hand, nergens vandaan, achter hem, een strenge en onomkoopbare tegenwoordigheid, zich vast om zijn arm sloot. De titel van het laatste hoofdstuk luidt niet voor niks ‘De onmogelijke roman’. De schrijver pleit dan wel voor de werking van de tomeloze verbeeldingskracht, maar kennelijk verhindert de barre, strenge werkelijkheid hem om daar inderdaad gevolg aan te geven.
Tot op zekere hoogte lijkt de thematiek van De onmogelijke moord verwant aan die van één van Vestdijks meeste geroemde romans, Het glinsterende pantser uit 1956. Ton Anbeek stelt in zijn monografie Na de oorlog; De Nederlandse roman 1945-1960 dat het verhaal de opbouw heeft van een detective, waarmee de overeenkomst al meteen begint. Het boek gaat over de succesvolle dirigent Victor Slingeland, van wie de ikverteller, S., steeds meer te weten komt. Deze S. is schrijver, mogelijk een eerste ‘verschijning’ van de Schrijver - tot een initiaal teruggebracht ook S. - uit De onmogelijke moord. De S. uit Het glinsterende pantser krijgt een schrijfopdracht van de regering, maar hij maakt al snel enkele veelbetekenende opmerkingen over die opdracht. Die houden volgens Anbeek in feite een beginsclvcrklaring in, namclijk ‘dc beginselverklaring van een auteur die zich tegenover zijn materiaal alle mogelijke vrijheden wil veroorloven’. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||
S. maakt misbruik van de werkelijkheid. In de woorden van Anbeek: ‘Zijn probleem is dat hij de mensen over wie hij schrijft opoffert; zelf ervaart hij dat als “een vreselijk parasiteren”.’ In dit opzicht lijkt Het glinsterende pantser vergelijkbaar met De ziener. In dat boek probeert de hoofdpersoon Le Roy door middel van anonieme brieven een relatie te bewerkstelligen tussen de lerares juffrouw Rappange en haar leerling Dick Thieme Backer. Op een gegeven moment bekent Le Roy tegenover de lerares dat hij de twee heeft gekoppeld. Op die manier vernietigt hij wat hij tot stand heeft gebracht, want juffrouw Le Roy vertrekt uit het stadje waarin het verhaal zich afspeelt. Ze wil zich namelijk geen ‘creatuur’ blijven voelen van Le Roy. Volgens Anbeek ‘dringt zich (hier) de vergelijking met de schrijver op: hij bespiedt mensen, koppelt en gebruikt ze - soms met goede bedoelingen - maar blijft tenslotte eenzaam achter als ze hun eigen weg gaan.’ Het is waarschijnlijk ook niet voor niets dat juffrouw Le Roy het begrip ‘creatuur’ gebruikt. In Het glinsterende pantser heeft S. de roman waaraan hij schreef, niet afgemaakt, mogelijk eveneens een ‘onmogelijke roman’. De Schrijver in De onmogelijke moord is zelfs nooit aan zijn roman begonnen. Maar het gaat in beide boeken over de barre werkelijkheid tegenover de gefantaseerde werkelijkheid en de schrijver daar als beklemde persoon tussenin. | |||||||||||||||||||||||||||
Terug naar de titelIn het begin van deze bijdrage gaf ik de drie betekenissen van onmogelijk uit de Grote Van Dale. Het zal nu duidelijk zijn welke van die drie Vestdijk op het oog had. Volgens mij moet dat de tweede zijn: ‘onbruikbaar’. In De onmogelijke moord betreft het immers een moord, die in de door de Schrijver geobserveerde realiteit heeft plaatsgevonden, maar die onbruikbaar is om als uitgangspunt te dienen voor een roman. De werkelijkheid zit de Schrijver in de weg. Met het generieke lidwoord de wordt dit nog algemener gemaakt, tot de opvatting dat elke werkelijkheid iedere schrijver in de weg zit. Ze hebben de volledige kracht van hun eigen fantasie nodig om zich aan de klauwen van die werkelijkheid te ontworstelen. En dan lukt het nog niet altijd, getuige de ervaringen van zowel de Schrijver als van S. Maar uiteindelijk heeft dat - paradoxaal genoeg - weer wel twee boeken opgeleverd in het rijke oeuvre van S., de Schrijver, S. Vestdijk. | |||||||||||||||||||||||||||
Gebruikte literatuurGa naar voetnoot*)
|