Vestdijkkroniek. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
[pagina 52]
| |
EntreeDe roman Bevrijdingsfeest (Amsterdam, 1949, W.L. Salm & co.) heeft inhoudelijk niets met Doorn te maken. Het boek zou in iedere andere omgeving met de in het boek genoemde statige beuken en sierlijke coniferen kunnen spelen. In het werk wordt als enige aardrijkskundige aanduiding Overijssel genoemd waarheen de in de roman spelende ex - SS'er Heinz Mahrholtz naar de aanwijzing van de hoofdpersoon mr. Evert Hoeck de wijk zou moeten nemen. De locatie moet dus gezocht worden op de zandgronden ten westen van de genoemde provincie. Daarvoor komen de Veluwe en de Utrechtse heuvelrug, eventueel het Gooi in aanmerking. Het duingebied sluit ik uit.
Het in de roman figurerende kasteel Kruytbergen, het woonhuis van de familie Hoeck van Lindenstein tot Kruytbergen, zou gemodelleerd zijn naar het kasteel Maarsbergen aan de Maarsbergse Grindweg in de gemeente Maarn. Dit is bij mijn weten nooit in een onderzoek onderbouwd, maar wordt beweerd in kringen van Vestdijkianen. Wellicht heeft de schrijver zich in die geest wel eens uitgelaten. Het kasteel Maarsbergen is, naar de Stichting Utrechtse Kastelen ons meedeelt
‘... gebouwd als een versterkt huis van de proost van de Norbertijner abdij Berne. Na de reformatie kwam het in handen van patriciërs, die het veranderden in een buitenplaats met een imposante aanleg.’
De architect Chr. van Liempt is de ontwerper van deze transformatie van proosdij tot kasteel. Het gebouw heeft in de roman een toegangsweg, torentjes en vleugels, net zoals ieder ander kasteel. In het boek is in het laatste oorlogsjaar een vleugel van Kruytbergen in de as gelegd als vorm van represaille door de bezetter. Kasteel Maarsbergen heeft die destructie niet ondergaan. De enige overeenkomst is de zandafgraving in de buurt van kasteel en ook in het model, maar daarvan zijn er ook vele. Er is geen overeenkomst tussen de adellijke personen uit de roman en de historische kasteelbewoners. Kortom, het kasteel is er met de haren bijgesleept. Het speelt geen bepalende rol in de handeling. Het is een kasteel, omdat er nu eenmaal een aantal mensen met blauw bloed in de roman rondlopen.
Zie zo, daar zijn we van af. We behoeven niet, zoals Nol Gregoor met de Friese Anton-Wachterromans deed, romanpersonages tot historische voorbeelden te herleiden. In de AW-serie hanteerde Vestdijk een geheel andere methode. Daarin vinden we memorabele feiten, die teruggaan op wat zich op school heeft voorgedaan. Er heeft zich in het Friese weideland o.a. een kalverliefde tussen de jonge Simon en Liesbet Koning voltrokken. Na een paar maanden is deze verhouding in een zacht geloei overgegaan en daarna door het meisje beëindigd. Als u het niet geloven wilt: ik heb het in 1975, drie jaar voor haar overlijden, uit haar eigen mond gehoord. Romanwerkelijkheid en historische realiteit raken elkaar voortdurend. Deze romans zijn in oorsprong kronieken.
In Bevrijdingsfeest regeert de fictie. Laten we ons daarop concentreren en nagaan wat ons bindt aan die na-oorlogse roman over bezettingstijd, verzet en Bevrijding. Wat is het kernthema van de roman? Dat is de kater van de Bevrijding in het licht van de kater van de oorlog. Vestdijk heeft gezien de ironiserende titel weinig goede woorden voor het werk van de ondergrondse. De illegaliteit wordt gezien als een soort aversief gedrag, niet eens zozeer om de bezetter afbreuk | |
[pagina 53]
| |
Fries de Vries op dreef
te doen, maar als een vorm van imagebuilding, zelfpositionering, bevestiging van standsverhoudingen in buitenstedelijk gebied, het afdwingen van respect voor geslaagden, voor rijkelui en lieden van adel. Plaatselijke veten spelen een hoofdrol. Onderling verraad blijkt een bepalende factor in naoorlogs optreden, in de vorm van twee afrekeningen. Een dikke laag pessimisme zonder enig lichtpuntje ligt als een lava over de roman. Dit alles vergt even een korte opgave van de inhoud. | |
InhoudHoofdpersoon Evert Hoeck heeft in WO II leiding gegeven aan een vervalsingcentrale in een ondergronds atelier. Lokaal streden hij en de rijke inktfabrikant Backer Schele om de leiding van het verzet. Hoeck had deze competitie gewonnen. Dit veroorzaakt rancune bij de concurrent die niet deugt. Niet alleen had hij een geheime relatie met een NSB'ster, maar er zijn sterke aanwijzingen dat hij de illegale centrale heeft verraden aan de SS, die kort voor de | |
[pagina 54]
| |
Bevrijding een deel van het kasteel Kruytbergen platbrandt en een aantal verzetsstrijders terechtstelt. Tal van zaken compliceren deze roman. Evert Hoeck heeft naast zijn huwelijk een liaison met Jeanne Wisse, de vrouw van de plaatselijke dokter die van deze relatie op de hoogte is. De twee hebben elkaar in het verzet leren kennen en waarderen. Ook de echtgenote van Evert, Anna Hoeck, weet van de verhouding en gedoogt deze. Om het nog mooier te maken laat Vestdijk de minnares zwanger worden van Evert Hoeck. We zien de lichtjes in de ogen van Simon schitteren! Kan het nog mooier?
Jazeker: de moeder van Evert, Antoinette van Lindenstein tot Kruytbergen, hoogbejaard en hartpatiënte, heeft in haar ziekenkamer een lang bewaard geheim te verbergen: zij heeft een jeugdzonde begaan door zich te laten bezwangeren door haar pianoleraar. Het kind, een zoontje, is door anderen opgevoed. Hij heeft de naam Flip Petit meegekregen en wil niets meer van zijn herkomst weten. Kan het nog intrigerender?
Jazeker: een sjacheraar uit Amsterdam, Piet Markman, is op het spoor gekomen van de misstap van Antoinette. Hij probeert langs allerlei wegen Evert Hoeck onder druk te zetten en beweegt zich in de richting van afpersing. Ook diens moeder wordt onder druk gezet. Markman is zelfeen onecht kind. Zijn moeder is verleid door een Braziliaan. Ze liep op haar 18e van huis weg. Die Piet kan dus nooit een fatsoenlijke burger worden, dat voelt de lezer wel aan! Markman vrijt met een zekere Lucy Kropholler die noch van Duitse noch van Canadese soldaten vies is: een mondain hoertje, met wie de dubbelminnaar Evert het op een gegeven moment ook maar aanlegt. Kan het smeuïger? Het wordt al lekker klef! Ja, ja: Evert Hoeck is behalve oud-verzetsman ook lid van het Tribunaal, in het kader van de Bijzondere Rechtspleging, dat foute mensen uit WO II hun strafmoet toedelen. Hij walgt van de procedures binnen die rechtsgang. Hij bezoekt om bewijsmateriaal tegen zijn rivaal Backer Scheele te verzamelen, de gevangengezette NSB'ster Rie Bentz. Zij deelt hem in de cel mede dat Backer-Schele in dronken toestand een briefje aan de Duitsers heeft gestuurd met de vermelding van de aard en de plaats van de verzetshaard. Hoeck weet de NSB'ster vrij te krijgen. Dat heeft ook een licht erotisch tintje. Kan het spannender? Juist in die jaren 1946, '47!
Jawel: Evert Hoeck heeft een oud-SS'er die hij halfverhongerd in burgerpak in de bossen gevonden heeft, getransformeerd tot oudverzetsman Jan Klaver die door de hectiek van de oorlog niet meer kan spreken. Hij is manusje van alles op het kasteel. Deze oud-SS'er wordt door Hoeck, nota bene algemeen gerespecteerd verzetsleider en bekwaam jurist, gebruikt voor persoonlijke afrekeningen. Eerst wordt Backer Scheele in zijn eigen woning met een precisieschot afgemaakt, daarna rekent de SS'er in opdracht van Hoeck met Piet Markman af zodra aan Evert Hoeck bekend wordt dat deze zich toegang heeft verschaft tot zijn oude moeder. Evert helpt de SS'er om oostwaarts te vluchten, uiteraard naar de Heimat, maar deze - wetende dat hij kansloos is zonder zijn beschermer, slaat in de bossen de hand aan zichzelf, nadat hij geprobeerd heeft Evert te doden. Die redt zich door zich te laten vallen. U hoort het: compleet grand guignol! Het bloed druipt uit de roman. De fantasie kent geen grenzen. Gaaf en vet! Kan het vetter?
Natuurlijk: Vestdijk laat Hoeck enkele malen opereren in Amsterdamse kroegen waarin oud- | |
[pagina 55]
| |
verzetsmensen - meestal CPN'ers - en kunstenaars zich lam drinken, terwijl de Canadezen brooddronken door de binnenstad rondgaan. Alle verhaallijnen komen daar samen. Evert wil zelfde waarheid over zijn moeder en haar voorkind, alsook het veronderstelde verraad van Piet Markman achterhalen, hij wil zijn halfbroer ontmoeten, tegelijk ook uit zijn bol gaan, zijn avontuurtjes met vrouwen beleven, kortom de roman Bevrijdingsfeest loopt over van drank, erotiek, corruptie, oude vetes en de nieuwe communistische leer, allemaal tot een prutje vermengd als grondstofvoor de poel van het driftleven, uiteraard in het hartje van de zonde: Amsterdam, overgoten met wat ideologische filosofie. Zit in de ontwikkeling van de beschreven politieke ideeën nog enige lijn? Is het ideologische debat met al zijn facetten in deze roman terug te vinden?
Geen enkele lijn, wel wat clichés: de auteur laat in het begin van de roman wat communisten met elkaar discussiëren. De trend van de gesprekken is dat het Kapitaal nu wel aangepakt zal worden. Voor hen is de adellijke Hoeck een uitzondering binnen de heersende klasse. Hij is een prima verzetsman geweest, menen zij, maar ook hij zal in het nieuwe systeem het hoofd moeten buigen. Van de wijze waarop die nieuwe proletarische orde tot stand moet komen, lezen wij geen woord. Vestdijk had geen notie van politiek.
Om de corruptie van kort na WO II nog wat stroperiger te maken, laat Vestdijk de Officier van Justitie mr. Cornelis Frederik Valentijn in een gesprek met Evert Hoeck fijntjes en lichtelijk doorschemeren hoe hij zich uit de door hem zelf gecreëerde problematiek van de op het kasteel ondergedoken SS'er kan draaien. Evert moet tijd winnen en rustig blijven, lijkt het advies te zijn. Hij bereidt de vlucht van Heinz Mahrholtz zorgvuldig voor, verschaft hem een nieuw in de oude illegale centrale vervalst persoonsbewijs, zorgt voor voedselbonnen en een koffer.
De auteur moet er nu een einde aan breien. Als in een Griekse tragedie voltrekt zich vervolgens het noodlot: Mahrholtz heeft de door Evert verstrekte fles cognac totaal leeg gezopen. Hij is helemaal lam. Je ziet de mof hier in de Kaapse Bossen rondlopen. Zijn stem schalt. Hij lalt in het woud over de generaals Rommel en Von Rundtstedt. Hij wil naar de Westwall. De oorlog lijkt in de alcoholische roes nog niet verloren. Dan komt de scène die ik al vermeldde: de SS'er duikt met getrokken revolver achter Evert op, die wegduikt. De op hem afgevuurde kogel mist doel. Evert zoekt een goed heenkomen en verbergt zich in een put. Hij beseft dat hij een gemakkelijk doelwit voor de dronken Heinz is. Deze loopt zwalkend rond, het Duitse volkslied zingend: ‘Deutschland, Deutschland über alles.’ Hij schreeuwt nog wat Duitse flarden door het nachtelijke bos, roept zijn Führer met name aan: ‘Heil Hitler’, zet het pistool tegen zijn voorhoofd. De knal, aldus de auteur, kondigt een nieuwe stilte en een nieuwe leegte aan. Het doek kan dan bijna vallen.
De laatste handelingen: Evert neemt revolver, vluchtadres en de meegegeven duizend gulden mee. Mahrholtz had geboet voor zijn wandaden in WO II. Tegenover zijn echtgenote Anna hangt hij het verhaal op dat de huisknecht in zenuwzieke toestand gevlucht was. Een houthakker vindt vervolgens het lijk. Evert dist tegenover de politie een verzonnen verhaal op. Om het einde nog ellendiger te maken, laat de auteur de minnares Jeanne een miskraam krijgen. Ze had haar man gevraagd, daarbij als medicus actief behulpzaam te zijn. Achting voor Evert heeft ze | |
[pagina 56]
| |
allang niet meer. Ze heeft hem in een eerder stadium karakterloos genoemd. Ze neemt die woorden niet terug. Enkele dagen daarvoor heeft Vestdijk ook moeder Antoinette laten sterven. In de sterfkamer dringt zich het besef op dat hij als verzetsman mislukt is. Hij neemt in gedachten afscheid van zijn wapenbroeders. Zij vertrokken naar de toekomst, ‘met het vaag verwijzend gebaar van de vonk die verstoof, de verre, heilige sproeiregen van vuur over een tamelijk grauw land, waar niet zo licht meer bevrijdingsfeest zou worden gevierd.’ (p. 272)
finito, the End, Fin... | |
InterpretatieWat kopen wij hiervoor? Is dit een roman met magistrale karakters, bevat het boek mannen en vrouwen met een monumentale mentaliteit, of - gespecificeerd - verzetsmensen met een duidelijk omschreven strategie, kunstenaars met lucide artistieke opvattingen, communisten met een scherpe analyse van de maatschappij, romanfiguren die precies weten wat ze na de Bevrijding willen met land en samenleving, juristen die schoon schip willen maken in een wereld van vroeger foute mensen die met de bezetter geheuld hebben? Nee dus. De enige betrouwbare figuur lijkt mij de boswachter van het landgoed: Remmelts. De twee vrouwen zijn met duidelijke contouren geschetst: echtgenote Anna, in zichzelf gekeerd, wat emotieloos, toch trouw en nijver, een goede moeder, gedoogster van het minnaarschap van haar man Evert; aan de andere zijde de minnares Jeanne Wisse die de eroticus doorziet, zijn zwakheden bloot legt en verantwoording eist. Maar die twee zijn niet voldoende in de handeling geproportioneerd om een hoofdthema van de roman Bevrijdingsfeest te markeren. Ik noemde al eerder de kern van deze na-oorlogsroman: de kater na de Bevrijding met het oog op het illusoire verzet. De verbittering over de matige effectiviteit van het beleid in de eerste maanden na 5 mei 1945. De chaos van de bezetting, het voortzetten van de verwarring na de wisseling van de wacht. De controversen uit de oorlogsjaren dóórlopend in de Bevrijding. De verdenkingen, het dubbelspel, de afrekeningen met wellicht wel de verkeerden. De gehandhaafde standsverschillen, de lamlendigheid van feestvierend Nederland, de dronkemanslol van de bevrijders, de geknakte moraal bij Hollander en Canadees. Dit alles bekroond door de ironiserende titel Bevrijdingsfeest. | |
BeoordelingenEr zijn twee analyses die om de aandacht vragen: AnbeekGa naar voetnoot1.) en NordGa naar voetnoot2.). Ton Anbeek wijst na Vestdijks accenten op de knulligheid en het amateurisme in de illegaliteit vanuit de roman Pastorale 1943 aangestipt te hebben, op de voortgezette ironie in Bevrijdingsfeest. De titel is geen ontgrendeling, geen slaken van boeien, maar eerder een restrictie voor de hoofdfiguur Evert Hoeck die de vrijheid van handelen in het verzetswerk mist. Hij heeft in deze sector nog wat appeltjes te schillen. Vestdijk laat niet af, in het beklemtonen van de illegaliteit als poppenkast. (p. 40), zoals Anbeek aantoont in zijn behandeling van Pastorale 1943. Aan het slot van Bevrijdingsfeest heet het: ‘deze gruwelijk overschatte nobele wandaden van enkelingen uit een te hoop gedreven massa [...]’ (p. 272). Verzet weergegeven als vrijwel zinloze handelingen. | |
[pagina 57]
| |
Stofomslagontwerp Bevrijdingsfeest (1949) door B. Ohm en Lotte Ruting (rechts)
De Bevrijding als een terugval in de vooroorlogse verveling. Het volk dat uit de politieke verandering geen nieuwe energie put in de vrijgekomen ruimte en tijd, waardoor ‘de eenling daarbij onherroepelijk op dwaalwegen (geraakte), op hol (sloeg), (zich) verbroederde met schooiers (...)’ (p. 272) De auteur vat de inhoud van de roman in enkele regels samen. De vraag is of Vestdijk recht deed aan de historische werkelijkheid. Eerst nu Max Nord. Na een brede beschouwing over Vestdijks politieke houding in WO II - een discussie die nu wel als beëindigd kan worden beschouwd - en een analyse van Pastorale 1943 als een werk waarin een sceptisch en soms sarcastisch beeld wordt gegeven van handelingen en motieven van de personages, in het bijzonder van verzetsmensen, komt hij bij Vestdijks belichting van de illegaliteit als ‘de totale onverschilligheid, bijna minachting van het verzet die uit de tekst te voorschijn komt. Bevrijdingsfeest is de roman van het verzet dat na de bevrijding niet ophield met vechten.’ (p. 40) De illegalen konden zich niet op tijd aanpassen aan de nieuwe politieke constellatie - de vijand was vertrokken - [ik citeer nu Vestdijk uit zijn roman]: ‘ánderen hadden het tempo bepaald, en veegden nu de Hollandse wegen schoon met ham and eggs. [...] Geen wonder dat de met battle dress en jeeps beloonde franc-tireurs er uit teleurstelling en balorigheid toe kwamen elkáár te gaan bestrijden, prettig en famille, verbeten en geniepig.’ [Nord, p. 40] Deze benadering behoeft niet te sporen met de opvatting van de auteur, aldus Nord, maar die zal er naar mijn mening niet zo ver naast zitten. | |
[pagina 58]
| |
Er wás willekeur, er was normatief sprake van decadentie, inderdaad gingen de Canadezen zaad strooiend rond als de landbouwers van Vincent van Gogh, er waren liquidaties, maar een documentaire weergave van het na- oorlogse sociale leven vinden we mijns inziens in Bevrijdingsfeest niet terug. Ik ben het met Nord eens die schrijft: ‘Het beeld dat Vestdijk van de bezetting schildert is laag bij de gronds, aards, het geeft zwakke mensen weer, door hun driftleven, eerzucht, hebzucht, avontuurzucht voortbewogen.’ Nord meent dat dit geen tegenstelling vormt met de gebeurtenissen uit de Holocaust en de gebeurtenissen op de slagvelden. Volgens Nord heeft WO II mythische vormen aangenomen door de georganiseerdheid en de schaalvergroting van de vernietiging. Zo zal WO II de geschiedenis ingaan, meent hij. Hitler als God, het Germaanse ras als superieur. De onderkant van die mythe is de kleine wereld van de insecten en de wormen die elkaar bestrijden. Dat zijn de personen in Bevrijdingsfeest.
Ik verschil op dit punt aanmerkelijk van mening met Max Nord. Er is een nieuwe visie: De voorgeschiedenis van WO II en de wording van het fascisme wijzen allerminst op mythevorming. Dat mag de opvatting zijn geweest van de jaren '80 van de vorige eeuw, nu weten wij dat niet Hitler de aanstichter is van wandaden, vernietiging en politieke criminaliteit in allerlei vormen, maar belangengroepen in het vooroorlogse Duitsland, die al lang gericht waren op het exploreren en exploiteren van Oost-Europese bodemschatten en landbouwarealen. Hitler was daartoe het instrument. De systematiek van de sponsoring van de NSDAP geeft hiertoe de sleutel. Het ging om louter economische motieven die het vernis kregen van een superieure totalitaire ideologie. De Grote Leider was de stroman van deze belangengroepen. Dat men hem niet meer in toom kon houden, is het beeld van de tovenaarsleerling.
De vraag naar het hoe van de historische weergave van het verzet als overschatte wandaden moet verlegd worden naar het waarom. Wat kan Vestdijk en ook anderen bewogen hebben, de illegaliteit - waarvan het beeld divers is van inhoud en effectiviteit - zo neer te zetten, waardoor, om een redeneertrant van de auteur te volgen - het verzet evengoed niet gepleegd had kunnen zijn. Wij begrijpen de verzetslieden Jan H. de Groot en Theun de Vries (aan wie het boek nota bene is opgedragen wegens een fout in de opdracht aan dezelfde in De Toekomst der Religie) in hun afwijzing van de reductie van illegaliteit als een spel van avonturiers. Dan blijft de vraag, hoe Vestdijk, en in zijn voetspoor, Willem Frederik Hermans tot deze vertekening van de historische werkelijkheid zijn gekomen. Bij Hermans is dat wellicht het gemakkelijkst verklaarbaar: hij is op de kop af 18 jaar als in 1939 de Europese oorlog uitbreekt die we later WO II noemen. Hij was student. Van hem is niet bekend dat hij zich op de een of andere manier met ondergronds werk heeft beziggehouden. Dat moet op 5 mei 1945 en daarna, als de rekening moet worden opgemaakt, frustratie hebben opgeleverd. In Het behouden huis, De donkere kamer van Damocles, Herinneringen van een Engelbewaarder, maar vooral in De tranen der acacia's bloeien mislukkingen en misverstanden in het bestrijden van de vijand. Het leger als een stel slecht geleide domoren, de partizanen als vernietigers van cultuur tegenover de gedisciplineerde Duitsers, de illegaliteit als falende organisatie (‘Dat ze Arnhem niet hebben kunnen houden, is de schuld geweest van de Hollandse illegalen’, aldus de vader van de hoofdpersoon Arthur Muttah in het bevrij de Brussel van 1945, in De Tranen, p. 277). Hermans moest zich afzetten tegen de weer- | |
[pagina 59]
| |
strevende krachten tegen de moffen, niet alleen vanuit de filosofische windvlagen van het absurdisme en existentialisme na '45, maar ook uit principieel cultuurpessimisme en persoonlijke machteloosheid. In Hermans' wereldbeschouwing is de mens tot niets zinvols in staat, noch tijdens vrede, noch in oorlogstijd, dus ook niet in de illegaliteit. De wereld is een chaos. Ordening is nutteloos. We zijn een stelletje ongetrainde mieren. Henri Osewoudt, een miezerig sigarenhandelaartje in de Donkere kamer moordt maar wat om zich heen op bevel en voelt zich een held. Het verzet maakt een man van deze minkukel. Oskar Ossegal onderneemt aan het begin van De Tranen een reis naar Kampen om een koffer met een Duits uniform af te leveren. Hij wordt gepakt. We weten niet wat de zin van deze illegale handeling is geweest. Hermans verklaart niets.
En nu Vestdijk. Ik heb in de Vestdijkkroniek (107) in een artikel onder de titel ‘Vestdijks cellen’ proberen aan te tonen, dat de overlevingsstrategie van Simon in WO II bestaan heeft in het veiligstellen van zijn talent waarmee hij, zou hij de oorlog doorkomen, zijn brood zou moeten verdienen, nadat hij in 1933 het dokterschap had opgegeven. Daaruit heb ik verklaard waarom hij tijdens zijn gijzelaartijd in Beekvliet zich zo perifeer heeft opgesteld en met ds. Henkels een werkruimte veroverde, een bedding voor zijn verzenstroom in die periode. Ook de wijze waarop hij vrijgekomen is, wijst op de behoefte dat hij zijn integriteit en zijn scheppend vermogen geen schade zou berokkenen. Hij werd geen lid van de Kultuurkamer: een formulier is niet teruggevonden. Hij wilde niet onder druk van een ondertekende verklaring ontslagen worden uit gevangenschap. Alles wijst erop dat hij zich voorbereidde op zijn artistieke expansie die geleid heeft tot een van de meest productieve romancentrales in de Nederlandse literatuur. Dit sluit niet uit, dat op 5 mei 1945 menige landgenoot niet alleen blij geweest zal zijn dat hij het ongeschonden gehaald had, maar dat na enige jaren ook de morele vraag kwam bovendrijven: Wat is zijn rol daarin geweest? Welnu, wat wij kunnen vaststellen is dat de meeste literaten in Nederland niet verbonden waren met de georganiseerde illegaliteit. Wel ziet men namen terug in de redacties van illegale bladen, we denken aan Van Randwijk, Max Nord zelf, Simon Carmiggelt. 90% van de Nederlandse bevolking keek tijdens de vijf bezettingsjaren toe, 5% was min of meer fout, 5% was min of meer actief in het verzet, waarvan minder dan 1% actief gewelddadig. Een van de motieven van de eenzijdige belichting van het verzet kan geweest zijn het zich machteloos voelen tegenover de bezetter, zeker als oud - gijzelaar. Men werd natuurlijk door de bezettende macht in de gaten gehouden.
Er zijn nog enkele signalen die erop wijzen dat Vestdijk geen grondig vooronderzoek heeft gepleegd. Het oorlogsarchief (RIOD) moest in 1946, 1947 feitelijk nog opgebouwd worden. De schrijver was dus aangewezen op mondelinge informatie. Die kreeg hij volgens Wim Hazeu van Wolfgang Cordan, in dienst bij uitgeverij Salm te Amsterdam. Deze Cordan informeerde Vestdijk over de situatie waarin vrouwelijke leden van de NSB in de vrouwenloods op de Levantkade in Amsterdam verkeerden. Het was chaos bij de Bijzondere Rechtspleging. Ruim een jaar na de Bevrijding waren er nog steeds 100.000 politieke gevangenen. Militair Gezag heerste alom, dit tot frustratie van de voormalige illegaliteit, die besmette personen na enige tijd weer vrij zag rondlopen, zonder dat zij berecht waren. Dit heeft tot enkele liquidaties geleid. Vestdijk was aangewezen op krantenberichten. | |
[pagina 60]
| |
Met voormannen van het voormalige verzet heeft hij denkelijk niet gesproken. Hazeu vermeldt dat althans niet. Het zou denkbaar zijn geweest dat hij via Het Parool met hen in contact was gekomen.
Voorts moeten we constateren dat Vestdijk wat moeite had met de voltooiing van de roman Bevrijdingsfeest. Dat weten we uit de recent gepubliceerde correspondentie tussen Vestdijk en zijn minnares Henriëtte van Eyk, getiteld Wij zijn van elkaar (Amsterdam, 2007). Het lijkt erop dat hij bezig is met monnikenwerk van twijfelachtig allooi. Op 8 september 1947 meldt hij zijn liefje dat hij bezig is aan een werk ‘hier en daar op het kantje van de historische stuiversroman’ (p. 306) Hij wil het werk snel voltooien. Kennelijk wilde hij niet al te veel van zijn talent aan het manuscript kwijt. Hij noemt het ontwerp op 25-9 een kleimodel, op 26-10 spreekt hij over het gemak van het componeren van ontknopingen. Op 26-11 nadert de roman zijn voltooiing: ‘Ik schat het werk, dat ik er nog aan heb, op 35 dagen. Niet zoo lang meer dus; maar goed ook, want het begint me nu een beetje te vervelen, nadat ik tot nu toe nogal “blijvend” enthousiast was. Intusschen bedenk ik onder het overtikken nog genoeg aardige verbeteringen, als het zoo eens uitkomt.’ (p. 327) In de laatste week van december '47 is alles klaar en kan Salm het manuscript krijgen.
De lezer ziet: het houdt niet over! Was het een gemis van rechtstreekse betrokkenheid omdat hij het verzet als zodanig nooit gekend heeft, vond hij het sensatiegehalte te hoog? Was hij in de laatste maand van het componeren geestelijk nauwer bezig met De vijf roeiers? We zullen het nooit weten. De roman is geen niemendalletje, maar allerminst een werk uit zijn top tien. Over de personages valt het een en ander te zeggen. Voor Evert Hoeck zou een zekere mr. Bronckhorst uit Gouda model hebben gestaan. In Louis Drost, een van de communistische kunstenaars, zou Theun de Vries te herkennen zijn. In Anna, de echtgenote van Hoeck, kan men wellicht Ans Koster terugvinden, die de relatie van Hoeck met Jeanne Wisse gedoogde. In deze Jeanne kunnen we vriendin Henriëtte geportretteerd zien, die immers in Amsterdam in het kunstenaarsverzet zat. Zij doorzag hem beter dan haar rivale, roept hem tot de orde. In 1946 en 1947 speelde de spanning tussen Doorn en Amsterdam een grote rol. Er is sprake van dat sommige zinnen uit de correspondentie tussen Ans en Henriëtte woordelijk in Bevrijdingsfeest terechtgekomen zijn. | |
ConclusieHet zij zo. De overeenkomst tussen De schandalen, De onmogelijke moord, De zwarte ruiter en Bevrijdingsfeest is de vaste ondergrond van de romans: het betrouwbare fundament van de Utrechtse Heuvelrug. Bossages, boompartijen, oud woud vormen de begroeiing van de zandgrond en omgeven de romanpersonages met hun wuivende naalden en milde bladeren. Maar deze elementen waren niet meer dan decor. Vestdijk was geen stadsmens. Het grootste deel van zijn leven woonde hij in Doorn. Dat loopt niet onder als de Noordzee met gulzige bek de Randstad opslokt. Amsterdam is studiestad en uitgaansplek geweest, meer niet. Hij vond er zijn liefje, maar hij kon in de stad niet werken. Daarvoor moest hij terug naar zijn geliefde dorp van de Donder: Doorn. Simon Vestdijk is een bosgeest, zowel in oorlogs- als in vredestijd. Tussen de bomen kon hij zich bevrijden van de lasten van het leven, daar bloeide zijn geest, daar schreef hij zijn Bevrijdingsfeest.
Amsterdam, 15 september 2007 |
|