Frits Abrahams
Van elkaar (1)
(NRC Handelsblad, 9 januari 2008)
Op de vele lijstjes van beste boeken van het vorige jaar ontbrak tot mijn spijt steeds een van mijn favorieten: Wij zijn van elkaar, de briefwisseling tussen Simon Vestdijk en Henriëtte van Eyk. Ik heb het merkwaardig genoeg vooral ervaren als een spannend boek, een soort liefdesthriller, over twee mensen die van elkaar wilden, maar niet mochten houden. Er zitten af en toe saaie brieven tussen, vooral als Vestdijk zijn astrologische hobby uitleeft, maar toch word je als lezer steeds voortgedreven door de oeroude vraag: hoe gaat dit verder, krijgen ze elkaar of krijgen ze elkaar niet? Het is ook een boek dat je onwillekeurig tot een standpunt in een morele discussie dwingt. Vestdijk werd begeerd door twee vrouwen: zijn vriendin Ans Koster, met wie hij in Doorn samenwoonde, en zijn vriendin Henriëtte van Eyk die hij regelmatig in Amsterdam opzocht. Uit deze brieven blijkt dat Vestdijk meer van Henriëtte dan van Ans hield, maar toch kon hij niet ondubbelzinnig voor Henriëtte kiezen. Hij hield nog het meest van zijn boeken, en hij was bang dat hij nauwelijks meer aan schrijven zou toekomen als hij voor een mondain leven met Henriëtte koos. Wat doet Vestdijk dus? Hij wil het beste van twee werelden (vrouwen moet ik eigenlijk zeggen) en slaat verwoed aan het schipperen, uitstellen, ontwijken en aarzelen. Daarin bereikt hij soms onbedoeld hilarische hoogtepunten, of dieptepunten, het ligt er maar aan met wie je je het meest identificeert. Mijn positie in de discussie werd bemoeilijkt doordat ik af en toe de verleiding niet kon weerstaan een of andere prachtbrief, vooral van Vestdijk, aan mijn vrouw voor te lezen. Op grond van mijn ervaringen moet ik dit met name de mannelijke lezers van het boek ernstig ontraden. Want wat krijg je als je niet uitkijkt? Keet in de tent. Net als Vestdijk dus. Vestdijk kan soms zo aandoenlijk schrijven dat je er vochtige ogen van krijgt. ‘Deze liefde’, schrijft Vestdijk,
‘is mijn laatste kans om een volledig mensch te worden, die niet altijd maar neemt, maar ook eens geeft.’ Hij wil bereiken dat het mishandelde meisje in Henriëtte zich niet langer mishandeld hoeft te voelen. Prachtig toch? Kan een man zich een nobeler doel stellen? Ik zat dergelijke passages dan ook met luide overgave voor te lezen, maar als ik uitgelezen was, bleef het altijd even verdacht stil. Hij zegt het mooi, maar wat wil-ie nou eigenlijk? zei mijn vrouw dan, en misschien zijn mijn oren te gevoelig, maar op zulke momenten meende ik ook het instemmende gefluister van miljoenen andere getrouwde vrouwen all over de gehele wereld te horen. Vestdijk was een romanticus pur sang, probeerde ik, enigszins zwetend, uit te leggen, altijd op zoek naar de ideale liefde. Als Henriëtte dat voor hem was, had hij voor haar moeten kiezen. Vestdijk wilde van twee vrouwen kunnen houden, zei ik, en hij dacht dat zij hem dat zouden toestaan. Dat dacht hij dan verkeerd. Ik was toen nota bene nog niet eens op de helft van het boek, maar het was duidelijk dat ik me lelijk in de nesten had gewerkt. Zou ik me daar nog uit kunnen redden? We zullen morgen zien.Ga naar voetnoot1