aan. De weduwe Mieke Vestdijk was spreekwoordelijk in haar afkeer van biografen, maar Hazeu, beroepsbiograaf, verwierfhaar vertrouwen. Hij kreeg vrije toegang tot de correspondentie tussen Vestdijk en Henriëtte van Eyk, die vele jaren zijn geliefde is geweest. Voor het eerst zijn nu ook correspondenties met Brakman, Nagel, Lies Koning (‘Ina Damman’), Hoornik, Ans Koster en vele anderen verwerkt. Het is een imposante biografie geworden, geschreven in korte zinnen, vaak in een beeldende stijl. Aan de tweeënvijftig romans en de dicht- en essaybundels besteedt Hazeu ook aandacht, maar niet uitvoerig omdat daarover door anderen al een boekenkast vol is geschreven.
Simon Vestdijk, geboren in Harlingen (het ‘Lahringen’ van zijn autobiografische Anton Wachterromans) werd arts, maar wilde schrijver zijn. ‘Ik schrijf en slaap, en als ik geslapen heb schrijf ik weer. Het is niet zoo'n leuk leven, maar toch beter dan polsen voelen,’ meldde hij aan Greshoff. Om een roman te schrijven dompelde hij zich eerst in de research. Observaties namen daarin een grote plaats in. Hij had altijd een notitieboekje bij zich om te noteren hoe mensen zich gedroegen: ‘Meisje in Pflanderhof: indolent, zwart, knap, erg vriendelijk, langzaam. Trekt even bovenlipje op, als ze lacht. Deze bulldogmimiek juist erg lief, wat angstig.’
Vanuit schriftjes vol notities schreef hij dan in zeven, zes, vijf weken een roman van enkele honderden bladzijden. Volstrekte concentratie was nodig. Toen hij in Doorn woonde, hinderden de straaljagers van Soesterberg en de kinderen van de achterburen hem, en dan zette hij de stofzuiger aan, dezelfde die nu in het Letterkundig Museum in de Vestdijk-vitrine staat.
Vestdijk werd meteen herkend als een belangrijk talent. Du Perron en Ter Braak haalden hem hun blad Forum binnen en maakten hem daar tot hun paradepaard.
Vestdijk was niet getrouwd, zat wel geregeld achter vrouwen aan, of zij achter hem aan zoals hij liever beweerde. Hij woonde dertig jaar samen met een acht jaar oudere weduwe, Ans Koster, die zijn huisgenote, bedgenote, kookster, wasster, overtikster, correctrice en bovenal zijn bewaakster was. Zij, placht hij te zeggen, laat een machientje draaien waardoor ik rustig kan werken. Ans Koster stelde haar leven in dienst van Vestdijk. Vaak werd het milieu van Ans hem te benauwd en knoopte hij een liefdesrelatie elders aan. Jarenlang was hij de geliefde van de romanschrijfster Henriëtte van Eyk, maar bij haar in Amsterdam wonen was te onrustig. Hij hield Ans aan om terug te kunnen keren naar het huis in Doorn. Ans liet het zich getergd overkomen.
De Tweede Wereldoorlog neemt in de biografie een grote plaats in. Vestdijk werd met honderden anderen gegijzeld in Sint-Michielsgestel. Het Brabantse klooster dwong hem kennis te maken met de intelligentsia ven Nederland: Ritter, Geyl, Van Duinkerken. Samen met dominee Henkels veroverde hij zich een schrijfplek op de zolder, waar ze gezeten in koorstoelen op de achterkanten van oude kloosterrekeningen schreven. Daar ontstond Vestdijks nog altijd indrukwekkende boek over poëzie, De glanzende kiemcel. Daar ook hield hij een lezing over Kafka, die hij aanprees als een joodse vertegenwoordiger van het goede Duitsland. Vestdijk toonde moed. Tegelijk had hij geen groot bezwaar tegen het lidmaatschap van de Duitse Kultuurkamer om zijn vrijheid terug te krijgen. Ieder standpunt van Vestdijk was relatief.