beweert,’ schrijft mevrouw Vestdijk, ‘wordt door Hartkamp in het midden gelaten.’ Uit het woord ‘beweert’ blijkt al dat ze het niet gelooft. ‘Het lijkt mij stug,’ zegt mevrouw Vestdijk, ‘want de geneeskunde had in 1937 [lees: 1936] andere methodieken tot zijn beschikking dan in 2006.’ Nu gaat het hier om de diagnostiek, niet om de methodiek, maar het is waar, de medicus in mijn stuk was anoniem en ik mag hem nog steeds niet noemen, maar de neuroloog dr. J. Overweg bleek bereid hem te vervangen en veel mooier kan het niet.
Doctor Overweg was assistent van de in 1973 overleden neuroloog prof. dr. A. Biemond, die wij uit De laatste kans kennen als Warmond: ‘Men kon met Warmond alle kanten uit; maar natuurlijk deed hij wat zijn hand vond om te doen, en een enkele maal moest hij ook een co wel eens iets laten doen.’ Vestdijk beschrijft (op. p. 48-50) hoe Anton Wachter de lumbaalpunctie die hij van Warmond uit moet voeren door onhandigheid verprutst.
Op dat moment (in 1926-27) was Warmond (over wie wij nog niet wisten dat hij Biemond heette) assistent van professor Kuiper, ‘de neuroloog, van afkomst hersenanatoom, die altijd wel goed college had gegeven’ (De rimpels van Esther Ornstein, p. 308; zie ook De laatste kans, p. 47 e.v.).
Professor Kuiper nu, deelt dr. Overweg mij mee, was, onder zijn echte naam professor Brouwer, coauteur van het in 1924 verschenen Leerboek der zenuwziekten, onder redactie van Prof. Dr. L. Bouman en Prof. Dr. B. Brouwer (uitgegeven door de Erven F. Bohn te Haarlem), en op p. 375 van dit leerboek wordt de door Vestdijk bedoelde aderverkalking in de hersenen als volgt getypeerd:
‘De arteriosclerosis cerebri is vaak gekenmerkt door [...] blijvende wegvalverschijnselen (aphasieën, hemiplegieën enz.). Meestal zijn reeds jaren waarschuwingen voorafgegaan in den vorm van duizeligheid, voorbijgaande spraakstoornissen, afneming van het geheugen.’
Vestdijk, die in 1927 afstudeerde, deed ook examen bij professor Brouwer en het is niet onwaarschijnlijk dat hij Brouwers leerboek toen al kende. Rudi van der Paardt herinnerde mij aan Vestdijks c.q. Antons bijna ziekelijke fixatie op het voorbereiden van examens. Dat volgt al uit De beker van de min, p. 263: ‘Het boek van Holraadt kende hij vrijwel uit het hoofd, tot onderaan pag. 578; vroeg Holraadt dus iets van pag. 83, dan was hij erdoor; was het daarentegen pag. 714, dan liep hij kwade kansen.’ Maar hij slaagde en ook bij professor Brouwer c.q. Kuiper is hij, voorzover wij weten, nooit gezakt.
Ik concludeer dat Vestdijk, die als plaatsvervangend huisarts begin jaren dertig ook herhaaldelijk geconfronteerd moet zijn met de bepaald niet zeldzame ziekte waaraan ook zijn moeder is gestorven (al komt een beroerte vanzelfsprekend altijd onverwacht), in 1936 zonder meer in staat was de symptomen van aderverkalking te herkennen en daarop te reageren zoals hij dat in zijn werk en blijkens zijn verhuizing heeft gedaan.
Daarmee zijn alle vraagtekens van mevrouw Vestdijk afgehandeld. Ikzelf zat nog wel met een vraag, te weten waarom mevrouw Vestdijk zo verbeten op mijn stuk moest reageren. Ik had haar niet genoemd en Vestdijk komt er toch niet slecht vanaf? Nee, maar Hazeu's biografie natuurlijk wel. We wisten al dat mevrouw Vestdijk zeer over dat boek te spreken was, maar uit een interview dat ik recentelijk onder ogen kreeg (in Values, Magazine van ABN AMRO Private Banking, nr. 2, zomer 2007, p. 60-63) spreekt een veel grotere betrokkenheid dan mij bekend was.
Mevrouw Vestdijk ‘begeleidde Wim Hazeu bij diens biografie’ en draagt, zo stelt zij,