Vestdijkkroniek. Jaargang 2007
(2007)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
Maar valt er dan niets goeds te zeggen over deze lijvige biografie, waar Wim Hazeu toch jaren aan gewerkt heeft? Zoekt en gij zult vinden. Zo plaatst Hazeu - als eerste, voorzover ik weet - het tempo waarin Vestdijk zijn romans schreef in een toch wat ander daglicht. Vestdijks dateringen aan het eind van die romans - meestal slechts enkele maanden of nog minder - kloppen wel, maar eigenlijk ging het dan om een eerste versie. De correctie die daar nog op volgde, vergde dikwijls minstens zoveel tijd als aan die eerste versie was besteed. Misschien lag er een zekere epateerzucht aan die schrijfdata ten grondslag, maar dat neemt niet weg dat er elk voorjaar en elk najaar een roman verscheen, en de conclusie moet dus zijn dat Vestdijk altijd aan het werk was. Dat dachten wij toch al, maar de informatie die Hazeu ons voor wat dit betreft verschaft, geeft ons meer inzicht in de wijze waarop Vestdijk met zijn tijd omsprong. Overigens corrigeerde hij soms alles in één ruk en soms in meerdere etappes tussen nieuwe bezigheden door, maar dat kan later nog wel eens worden gepreciseerd. Als Vestdijk geen romans schreef (of een essay), schreef hij brieven. We kennen al zijn vaak uitvoerige correspondentie met in het bijzonder Marsman (febr. 1934-okt. 1935)Ga naar voetnoot1, Theun de Vries (okt. 1936-maart 1969)Ga naar voetnoot2, Willem Pijper (jan. 1937-aug. 1939)Ga naar voetnoot3, Johan van der Woude (mei 1939-febr. 1969)Ga naar voetnoot4 en Ans Koster (mei 1942-febr. 1943)Ga naar voetnoot5, maar deze leggen het, althans qua omvang, ruimschoots af tegen de briefwisseling met Henriëtte (‘Jet’) van Eyk, die opgediept is door Wim Hazeu en die hijzelf heeft aangeduid als ‘de aderslag van de biografie’Ga naar voetnoot6. Het gaat om ‘ruim vierhonderdveertig brieven, geschreven tussen januari 1946 en juli 1962’. Ik citeer dit laatste uit de inleiding tot, het in juni van dit jaar verschenen, Wij zijn van elkaar, waarin Hazeu de brieven uit de twee onstuimige beginjaren van de relatie heeft gebundeld en geannoteerd.Ga naar voetnoot7 Het is niet duidelijk of deze editie nog vervolgd zal worden, maar de, als ik goed geteld heb, 129 brieven (waaronder een telegram, enkele briefkaarten en dergelijke) stellen ons goed in staat te overzien wat Wim Hazeu in zijn biografie met deze briefwisseling heeft gedaan. | |
[pagina 5]
| |
Niet veel. Hazeu werkt een en ander chronologisch af, dus als hij in 1946 is, citeert hij inzake De redding van Fré Bolderhey (p. 468): Het zal mij spijten afscheid van Fré B. te moeten nemen, te meer omdat ik dit genre voorlopig niet meer beoefenen zal. Het is te gevaarlijk; niet vanwege de gekkigheid, maar door het ‘gemak’ waarmee ik het schrijf. Dat zou op den duur verkeerd afloopen. En als Hazeu in 1950 aangekomen is, citeert hij met betrekking tot De dokter en het lichte meisje (p. 561): De ik-dokter is verliefd geraakt op een hoer. Dit heeft een jaar geduurd (ik ben vooruitgeloopen), en de hoer is weg. Vaak zijn het interessante mededelingen, maar als lezer vraag je je toch regelmatig af: waarom schrijft Vestdijk dit aan Jet. Het had ook uit een dagboek kunnen komen dan wel uit een brief aan iemand anders, en daar komt het dikwijls ook vandaan. Zo meldde Vestdijk aan Saar Bessem dat hij van De dokter en het lichte meisje een schandaal verwachtte omdat hij ‘de burgerij wel erg [had] uitgedaagd’ (p. 563) door ook de lijn van de Koperen Tuin consequent door te trekken en de hoofdpersoon, een arts, maar wel meer dan Nol R. een zelfportret, verliefd te laten worden op een hoer, echt en nogal duurzaam verliefd [...] De informatie uit de brieven aan Van Eyk en Bessem is inwisselbaar, maar Van Eyk en Bessem zijn dat niet. Toch komt Van Eyk, en daarmee de relatie tussen haar en Vestdijk, nooit echt los uit het ons aangeboden materiaal. We worden door Hazeu wel ingelicht over allerlei ups en downs in de verhouding, maar dat gebeurt binnen dezelfde zeer vermoeiende chronologie, dus uitgespreid over honderden pagina's waarop nog zoveel andere informatie onze aandacht opeist. Een samenvattend, duidelijk beeld krijgen wij nergens. Althans niet in de biografie. In een lang interview met Helga den Besten en Fries de Vries poneert Hazeu wel degelijk een stelling omtrent het belang dat de relatie met Van Eyk vooral voor Vestdijk heeft gehadGa naar voetnoot8. Gevraagd wordt (p. 11): ‘Welke vrouw heeft Vestdijks Grote Liefde vertegenwoordigd?’ Hazeu zegt allereerst: Hij heeft zelf lang volgehouden, ook in zijn brieven, dat het Henriëtte van Eyk is geweest. In omgekeerde zin was dat zeker het geval. Dus Vestdijk was in elk geval de grote liefde van Van Eyk, zoals Hazeu wat verderop in zijn betoog specificeert (p. 12): Henriëtte haalde de banden steeds weer aan en liet hem naar Amsterdam komen. Vestdijk heeft het zichzelf in zijn laatste brief kwalijk genomen dat hij daaraan toegegeven heeft. De liefde was met andere woorden niet echt wederzijds. Wat Wim Hazeu bedoelt, zei hij daarvoor al (p. 11-12): Wederzijds was de Grote Liefde tussen Simon en Mieke van der Hoeven. Hij wilde bewust kinderen van haar [...] | |
[pagina 6]
| |
men voor een vaste band met Henriëtte van Eyk [...]. Verder was hij niet overtuigd van de juistheid van zijn keuze. In dit verband is het merkwaardig dat Hazeu geen melding maakt, niet in het interview en evenmin in zijn biografie, van huwelijksplannen die wel degelijk hebben bestaan. ‘Wij zouden op 19 december [1946] gaan trouwen,’ vernam Max Pam van Henriëtte van EykGa naar voetnoot9, die ook al in een eerder interview over dat voornemen had uitgeweid. Ze zou met Vestdijk zijn getrouwd als Ans Koster, zijn huisgenote hem niet zo had bewaakt en haar eruit had gewerkt. [Ans] had vat op hem door zijn buien van neerslachtigheid, waarin hij niet wilde dat iemand hem zag.Ga naar voetnoot10 Geen huwelijk dus, want Vestdijk zonk vanaf augustus 1946 alsmaar dieper weg in een depressie en stuurt Henriëtte op 7 december zijn voorlopig laatste brief. Maar in april 1947 neemt hij het contact weer op (niet zij, zoals Hazeu beweert, maar híj ‘haalde de banden steeds weer aan’) en nu ontwikkelt zich een ingewikkeld ‘spel’, bedacht en uitgewerkt door Simon, om Ans Koster te misleiden. Ans moet geloven dat Henriëtte en Simon nog alleen maar goede vrienden zijn. Vestdijk kan dan gemakkelijker naar Amsterdam, zo af en toe zelfs samen met Ans Koster, en Van Eyk zal dan ook welkom zijn in Doorn. Henriëtte stuurt haar brieven nu soms naar de Torenlaan (‘Lieve Ans en Simon’ of ‘Lieve Simon en Ans’) en soms poste restante (‘Lieve Simon’). En Ans trapt erin. Reeds enkele weken nadat het contact tussen Van Eyk en Vestdijk is hersteld, bereiden laatstgenoemden een gezamenlijk bezoek van Ans en Simon voor. Vestdijk stelt (26 april 1947), mogelijk als pendant van Henriëttes ‘officiële’ brieven, een ‘contract’ op, waarin hij heel luchtig - ja, bijna gekscherend - vastlegt hoe Henriëtte zich in 't bijzijn van Ans Koster moet gedragen. Vooral het volgende voorschrift trekt de aandacht: Verzwijg het voor u zoo pijnlijke incident van onze om hals gebrachte nakomeling. De D.P. [Derde Persoon, lees: Ans] zou mij daarmee hoonen (terecht). Dit wijst op een abortus, die in dat geval het jaar daarvoor (in 1946 dus, toen Henriëtte 49 wasGa naar voetnoot11) moet hebben plaatsgevonden, want Van Eyk en Vestdijk hebben hun relatie nog maar net hervat. Het voorgaande citaat ontnam ik aan het door Hazeu bezorgde brievenboek Wij zijn van elkaar (beschreven in noot 7), p. 252. In Hazeu's biografie komt het ‘contract’ niet aan de orde, maar wel de abortus, namelijk als volgt (p. 577): | |
[pagina 7]
| |
Henriëtte van Eyck en S. Vestdijk op een schrijversbal in Amsterdam. (Foto H.J.A. Nieuwenhuys)
Gregoor was een uitstekend, nieuwsgierig interviewer, maar ook een gedreven ‘roddelaar’. Aan [...] Hans Visser [vertelde hij onder andere] dat Henriëtte van Eyk (dan 55 jaar) zich moest laten aborteren van een kind van Vestdijk. Deze roddels vertelde hij lang na de dood van Vestdijk. Zoals zo dikwijls bij Hazeu als het echt spannend wordt geen bronvermelding. Bij Hans Visser heb ik het niet kunnen vinden. Als hij een en ander inderdaad vernomen had van Nol Gregoor (in 't algemeen trouwens een excellente bron), dan kon hij het vermoedelijk niet verifiëren. Wie niet af wil gaan op roddels, moet ze zelf niet doorvertellen. Maar daar denkt Hazeu toch anders over. In NRC Handelsblad van 18 november 2005 schreef hij in reactie op het kritische stuk van Elsbeth Etty over zijn biografieGa naar voetnoot12: Zij stoelt haar argumentatie op uitspraken van mijn voorganger-biograaf Hans Visser die ik of niet heb overgenomen of niet heb weerlegd. Een polemiek met Hans Visser is niet iets wat mij [...] voor ogen stond. [...] Er is zoveel beweerd. Visser schreef, in navolging van Nol Gregoor, [onder meer] dat Vestdijks geliefde Henriëtte van Eyk na haar vijftigste abortus heeft moeten plegen. Deze beweringen worden door Etty verzwegen. Wederom, noch Visser noch Gregoor hebben de desbetreffende bewering neergeschreven voorzover ik weet. Hazeu deed dat als eerste en hij kan er geen genoeg van krijgen. | |
[pagina 8]
| |
Stofomslagontwerp voor De dokter en het lichte meisje door Lotte Ruting
In Vrij Nederland van 19 november 2005 vertelt hij, ondervraagd door Jeroen Vullings: Visser beweert ook dat Henriëtte van Eyk zich op vijftigjarige leeftijd - toe maar - van een kind van Vestdijk moest laten aborteren. Moet ik die nonsens allemaal gaan weerleggen? Driemaal Hazeu over dezelfde kwestie en toch steeds een beetje anders. De kwade genius is eerst Gregoor, maar blijkt uiteindelijk Visser. Van Eyk verandert ook, want ze wordt jonger: eerst is ze 55, dan ruim vijftig en ten slotte vijftig (de juiste leeftijd, 49, wordt net niet gehaald). Wat blijft, is het verzwijgen van de bron en het onwrikbare gelijk: Henriëtte kan niet zwanger zijn geweest van Vestdijk of van wie dan ook en een abortus moet dus worden uitgesloten. Maar Vestdijk had het toch in Wij zijn van elkaar over ‘onze om hals gebrachte nakomeling’, waarvan Ans Koster niets mocht weten omdat zij Vestdijk daarmee, volgens hem terecht, zou ‘hoonen’? Ja, ook Wim Hazeu heeft dat gelezen en hij tekent daarbij aan (p. 254): Het is onduidelijk waar dit op slaat. Een onderbroken zwangerschap bij de vijftigjarige Henriëtte van Eyk is medisch onwaarschijnlijk. Er wordt in de briefwisseling verder niet over gesproken. Was een gezamenlijk schrijfproject afgeblazen? Dat laatste is erg onaannemelijk, want dan hadden we het geweten. De brieven van Van Eyk en Vestdijk, en we hebben ze van het begin af aan, gaan bovenal over hun schrijfprojecten. Bovendien, als er al een gezamenlijk schrijfproject was afgeblazen, dan zou Vestdijk daarmee niet gehoond zijn door Ans Koster. Juist integendeel, zoals ook blijkt uit de biografie inzake Avontuur met Titia (p. 508): Ans stribbelde als vanouds tegen. Waarom moest Simon voor die roman steeds weer naar Amsterdam? De correspondentie kon toch van huis tot huis worden gevoerd? Ans zou blij geweest zijn als iets dergelijks zou zijn afgeblazen, maar voor een abortus geldt dat niet. Als ze vernomen had dat haar huisgenoot zijn minnares ook nog eens had bezwangerd, zou ze hem natúúrlijk met hoon hebben overladen: ‘Jij, een arts, deug je dan helemaal nergens voor, denk je dan steeds alleen maar aan jezelf?,’ enzovoort, enzovoort. Dat wilde onze Simon graag voorkomen. Rest de door Wim Hazeu op deze plaats reeds voor de vierde keer verkondigde onvruchtbaarheid van Jet van Eyk, alsook zijn stelling dat er ‘in de | |
[pagina 9]
| |
briefwisseling verder niet over gesproken’ wordt. Hij moet het door hemzelf bezorgde Wij zijn van elkaar nog maar eens doornemen. Dan vindt hij, in een brief van Vestdijk aan Van Eyk, d.d. 3 oktober 1947, de volgende ontboezeming (p. 313): Ik had een goeie reis, en ben weer enigszins geacclimatiseerd [...] We hadden bijzonder geslaagde dagen, vond ik; geen wanklank is vernomen; je was een echt lief gastvrouwtje voor mij. Reken voorlopig op een hervatting op 10 Nov. Dit is op een Maandag, en deze datum wordt door verschillende auteurs in hun werken over geboortebeperking speciaal aanbevolen.Ga naar voetnoot13 Als Van Eyk in 1947 nog steeds kinderen kon krijgen, dan kon ze dat ook in 1946 en dan moet de (niet al te fijnzinnige) referentie aan ‘onze om hals gebrachte nakomeling’ voor mijn gevoel wel degelijk in verband worden gebracht met een abortus. Het zou dan ook niet de enige vingerwijzing zijn in deze richting. Zo wil Vestdijk dat Henriëtte een oogarts zal bezoeken. Hij dringt daar herhaaldelijk op aan en licht dat toe op 19 april 1947 (p. 243): Aan je lichaam moet nu verder niets verknoeid worden, want het is een deel van mezelf, al heb ik daar verleden jaar niet naar gehandeld. En wat dat verleden jaar betreft, het lijkt erop dat Van Eyk in mei 1946 zwanger bleek te zijn. Vestdijk is dan juist bezig de relatie op een andere leest te schoeien. Hij zou naar Amsterdam verhuizen, maar hij blijft nu toch in Doorn, bij Ans, maar (p. 148): Ik zal de uitdrukkelijke voorwaarde stellen, dat ze haar vijandschap tegenover jou laat varen, en niet over intimiteiten met haar spreken. (Over andere dingen kunnen wij het beter mondeling hebben, je begrijpt wel wat ik bedoel.) Een beetje biograaf vindt nog wel meer, maar dat is hier niet nodig. Het is ook niet verbazingwekkend dat er in de brieven zo omzichtig over wordt geschreven. Niet alleen mocht Ans er niets van weten, ook was aborteren in 1946 nog een misdrijf, waarvoor én de arts én de betrokken vrouw konden worden vervolgdGa naar voetnoot14. Het moet een zeer penibele situatie zijn geweest voor beiden, binnen een verhouding waaruit Vestdijk zich nu terugtrok, kort nadat hij Henriëtte ten huwelijk had gevraagd en zelfs had overwogen ‘op te houden met schrijven en een dokterspraktijk te beginnen.’Ga naar voetnoot15
Dat laatste doet ons denken aan Paul Schiltkamp, die een huisartsenpraktijk begint zo | |
[pagina 10]
| |
ongeveer halverwege de roman De dokter en het lichte meisjeGa naar voetnoot16 (in de eerste, nogal ongeïnspireerde, helft heeft hij zijn waarnemingen bij andere huisartsen beschreven) en een licht meisje op zijn spreekuur krijgt dat hem om een abortus vraagt. Zijn vroegere hospita heeft haar, Cor Westkamp heet ze, naar Schiltkamp gestuurd ‘omdat die vorige dokter, die hier woonde, het óók deed...’ (p. 127). Schiltkamp echter doet het niet. Hij wil wel iemand anders voor haar zoeken en die ander daar ook voor betalen, maar hij wil het zelf niet doen. ‘Mijn handen zouden te veel trillen,’ zegt hij (p. 129) - en hier denken wij aan Anton Wachter, die als co-assistent neurologie in De laatste kans een lumbaalpunctie niet durfde uit te voeren aangezien ‘[zijn] hand was begonnen te trillen’Ga naar voetnoot17 - maar Paul Schiltkamp denkt aan een roman (p. 136): In een roman, ik meen van Faulkner, had ik eens gelezen van een dokter, een huisarts, of dat niet eens, meer een mislukkeling, die zijn minnares niet durfde ‘helpen’ uit angst voor eigen onhandigheid. Noodgedwongen deed hij het toch, en de vrouw stierf. Maar Cor is op dit ogenblik nog helemaal zijn minnares niet en ook de passage over Faulkner past zo weinig bij Paul Schiltkamp dat het eerder over Vestdijk lijkt te gaan. Even oneigenlijk - dat wil zeggen evenzeer een Fremdkörper in de roman, maar mogelijk een beschrijving van de schok die de abortus toch moet zijn geweest voor Vestdijk - is de volgende alinea, de mooiste van het boek, die associaties oproept met de slotalinea's van De koperen tuin, met de ontreddering van de medische student Nol Rieske, terwijl Schiltkamp in De dokter en het lichte meisje helemaal niets is overkomen. Schiltkamp heeft, zoals beloofd, (met slechts twee telefoontjes) de abortus op de rails gezet, maakt nu een ommetje, denkt over de abortus na, en dan lezen we dit (p. 132): In het park was het minder koud dan in de straten. De zon daalde in een violette zilverschijn, witrose wolkjes dreven boven mijn hoofd. Er was gerucht van vogels, en de zwanen gleden, en de wandelaars bleven staan. Op een leege bank gezeten had ik voor medische zeden en gebruiken weinig gedachten meer over. Met gebogen hoofd keek ik naar de steentjes en takjes aan mijn voet, en om mij heen wist ik de stad, en daaromheen het land, en boven de weiden naar het Westen toe veel laaghangende nevel, en daarachter, of daar nog even boven, de zon, waar men in een groote boog heen kon vliegen, om terug te keeren of niet terug te keeren. Ik wreef met de rand van mijn schoen over de grond, en verwonderde mij over het gevoel, dat dit gaf, een nieuwe sensatie, wat treurig, wat hard; en daar bij dan nog, alsof het niet genoeg was, dat andere gevoel, alsof mijn borst was opgepompt, zoodat ik met kleine schokjes ademhaalde, als na te veel rooken. Het was iets om en bij het hart, men moest maar rustig blijven zitten in zoo'n toestand, er moest maar zoo weinig mogelijk verschuiven in de groeiende avondschemering. Ik wist tóch wel wat er gebeurd was. Niet? De druppel was gevallen, de auto voorbijgereden, over het 18de eeuwsche fronton vloog nog de vogel. | |
[pagina 11]
| |
Waar Schiltkamp in dat park door overvallen wordt, blijft raadselachtig - zoals de depressies dat voor Vestdijk waren - maar de volgende ochtend, na een nacht vol gruwelijke dromen, (p. 133) ‘werd ik met koude rillingen wakker en bleek 38,3 te hebben.’ Cor Westkamp helpt hem daar doorheen en wordt uiteindelijk, zij het niet zonder slag of stoot en mét een kind (van iemand anders of van Schiltkamp zelf), zijn vrouw. Een happy end, waarmee in zekere zin ook de abortus ongedaan gemaakt is. Dat laatste is een afleiding van mij. Ik weet niet of dat ook door Vestdijk heen gegaan is bij het schrijven van dit boek. Ik weet in het geheel niet wat er door hem heen gegaan is met betrekking tot de zwangerschap van Henriëtte van Eyk en de abortus die daar op gevolgd is. Maar als ik De dokter en het lichte meisje vergelijk met Wij zijn van elkaar, dan vind ik dat alle emoties - de paniek, het schuldgevoel, de angsten - die zich in zo'n situatie kunnen voordoen bij tenminste een van de betrokkenen veel overtuigender, veel ‘echter’, zijn verwoord in de roman dan in de brieven. Zo hoort het ook te zijn bij echte schrijvers en de goede biograaf zal steeds tot die conclusie komen: het werk is levensechter dan het leven. Dan moet hij zich wel bezighouden met het leven én het werk en bovenal met het verband daartussen, waarbij het werk zowel begin- als eindpunt dient te zijn. Als Wim Hazeu was uitgegaan van in dit geval De dokter en het lichte meisje, had hij de abortus in de briefwisseling van Vestdijk en Van Eyk niet kúnnen missen, want wie zó in een roman kan schrijven over een abortus moet ook sporen dienaangaande hebben nagelaten in zijn leven. Zeker voor Vestdijk geldt dat alles wat privé belangrijk voor hem is geweest, op een of andere manier vorm heeft gekregen in zijn werk. Hazeu is te zeer blijven hangen in het leven en dan ook nog de erotische aspecten van dat leven. In mijn vorige stuk heb ik behandeld hoe Hazeu Vestdijks ‘entree’ in de literatuur via E. du Perron verschuift van november 1931 in Den HaagGa naar voetnoot18 naar maart 1932 op kasteel Gistoux omdat hij zijn biografie dan feitelijk kan beginnen met de driehoek Vestdijk - Du Perron - Simone Sechez. Vestdijks eerste erotische relatie als auteur vindt Wim Hazeu veel interessanter dan Vestdijks debuut in boekvorm, want wanneer dát plaats vond, blijft in nevelen gehuld. Dus zo begint hij en zo gaat hij (meer of minder goed beslagen) van relatie tot relatie door, zelfs nog als Vestdijk eindelijk is getrouwd. Hazeu vertelt (en de alineëring is van hem) (p. 779): [Hij] maakte [in april 1966] ook andere, zeer persoonlijke aantekeningen, zoals over de vreugde die hij beleefde aan de seksualiteit. Hij deed er, opgelucht en trots, soms uitbundig verslag van: | |
[pagina 12]
| |
‘Meer dan 20× in 4 maanden op mijn leeftijd niet kwaad.’ Maar ook daar waar het níet om erotiek of seksualiteit gaat, blijft de kunstenaar, de schrijver Vestdijk, schuilgaan achter de persoon. De kunstenaar is secundair en vanuit die optiek besluit Hazeu zijn boek toepasselijk met de volgende versregels van Vestdijk uit Mnemosyne in de bergen (p. 823): 't Antwoord op elk raadsel in de tijd, D'eendre oplossing: vergank'lijkheid... Het raadsel Vestdijk zal vergaan met de persoon of ís vergaan met de persoon, want wat Hazeu citeert, is Vestdijks grafschrift. Maar wat ons onthouden wordt, is dat niet Vestdijk deze regels had bestemd tot grafschrift. Dat deed mevrouw Vestdijk, wat natuurlijk wel verschil maakt, omdat het haar man was en zij kennelijk kracht ontleende aan die regels,Ga naar voetnoot19 maar toch vond ik het ook toen al jammer. Onder ‘toen’ versta ik 1971, na Vestdijks dood, maar voor de marmeren grafplaat op het graf geplaatst was. Mieke Vestdijk zei mij dat ze déze regels in de plaat wilde of had laten graveren en ze vroeg me wat ik daarvan vond. Ik vond wat ik nog steeds vind: dat het niet de regels waren voor het graf van een groot kunstenaar, die onvergankelijk werk had gecreëerd. Ik dacht aan andere regels, maar het leek mij ongepast om nu tegen haar in te gaan. Ik zei dus: ‘Dat is erg persoonlijk,’ en ook daar sta ik nog altijd achter, maar dit stuk wil ik besluiten met de regels die mij toen voor ogen zweefden, de drie slotregels van sonnet LXVII uit ‘Madonna met de valken’, in gevangenschap geschreven: De woorden die gij in uw kerker preekt,
O dichter, blijven eenzaam als gijzelf, -
Maar hoort de nagalm, diep in 't steengewelf...
|
|