van de verhalen is een angelsaksisch aandoende directheid, een humoristische ondertoon, die als het zo uitkomt in volstrekte ernst overgaat. Een perfecte verhalenbundel.
De brief van Pieter Toussaint (1965) gaat over een jongeman die, tijdelijk van school verwijderd, in een kibboets gaat werken en daarna, zo snel mogelijk, weer naar huis gaat. Kort daarna overlijdt zijn moeder. In deze maanden worstelt de hoofdpersoon met de vraag wat hij met zijn leven aan moet. Dit nogal alledaagse en ook klassieke gegeven is invoelend uitgewerkt. Een belangrijke rol spelen zijn ouders, een meisje en, vooral, een huisvriend. De manier waarop de schrijver de vele herinneringen en observaties van de jongeman brengt, houdt de lezer vast en maakt hem benieuwd naar de afloop. Een goed opgebouwde roman.
Geen nacht zonder van Aleid Truijens (1955) is een even lucide als sober geschreven weergave van de rampspoed die een gezin treft waarin één van beide kinderen plotseling zo ernstig ziek wordt dat voor zijn leven gevreesd moet worden. Vol mededogen en toch bijna afstandelijk en nuchter beschrijft ze het ziekteproces en de weerslag daarvan op het andere kind. Wat gemakkelijk had kunnen onaarden in een pathetisch verhaal vol dramatiek, blijft hier bewonderenswaardig in evenwicht terwijl de lezer toch sterk betrokken wordt bij dit gezinsdrama.
De titel Midden op de weg - zo hard mogelijk van Arthur Umbgrove (1964) is een ironische omschrijving van de kleinzoon over het rijgedrag van zijn eigenzinnige grootvader. Uit de papieren die hij na zijn dood aantreft, blijkt dat deze een belangrijk man bij Philips en een dapper man in de bezettingstijd moet zijn geweest. De kleinzoon gaat op zoek naar de waarheid. Vergeleken bij zijn grootvader blijkt hij steeds meer, ook volgens zijn vrouw, een minder geslaagde figuur. Het bijzondere van deze roman is dat hij op historische feiten en bronnen blijkt te berusten, maar is aangevuld met fictie. De grenzen zijn zo geheel weggevallen, dat alles waar lijkt en de lezer tot en met het einde meeleeft.
Ofschoon er in Art. 285b van Christiaan Weijts (1976) van een direkte invloed van Vestdijk geen sprake lijkt te zijn - veeleer lijkt het grote voorbeeld van deze debutant Adri van der Heijden - heeft Art. 285b desondanks zulke onmiskenbaar Vestdijk-achtige elementen dat zulks alleen reeds, nog los van de evidente en bijzondere kwaliteiten van deze roman, de jury ertoe bracht om juist dit werk te verkiezen boven de vijf andere genomineerden. Hier vloeien wat men noemt ‘les défaults de ces qualités’ voort uit het feit dat Weijts nieuwe gebieden ontgint op het terrein van de man - vrouw verhouding, waarbij haast nog puurder en letterlijker dan bij Vestdijk zelf 't geval is sprake blijkt van datgene wat Vestdijk indertijd aanduidde als vrouwendienst. In de ons reeds van zo veel Vestdijkromans bekende benaderingvan dit fenomeen speelt ook hier de klassieke muziek een rol als bindmiddel en splijtzwam tevens tussen de hoofdpersoon, een pianoleraar, en zijn Scarlatti spelende leerlinge. Als tegenhanger van deze klassieke man-vrouw relatie, met de leerlinge als onderhorige, beschrijft Weijts de relatie tussen een fotomodel en de eerder genoemde pianoleraar.
Deze raadselachtige verhouding stelt Weijts in staat op magnifieke wijze de onmacht te evoceren van een jongeman die zich verslingert aan het fotomodel dat de regie van deze mysterieuze on-relatie of zo men wil niet-relatie strak in de hand weet te houden. Wie reeds vertrouwd was met de columns die Weijts over dit, naar het zich laat aanzien zelfde fotomodel, in het Leids universiteitsblad Mare schreef, kan