U moet overigens de groeten van mijn Schepper, hebben. Ik moet hem verontschuldigen. Hij kan niet komen, omdat hij momenteel werkt aan Bericht uit het hiernamaals. Ook cabaretier Bart de Groof moet ik u verexcuseren. Hij zag niet zozeer de humor van mijn schepper in en zéker niet in mij: de angstige en introverte Anton Wachter, wat ik indertijd ook wás. Ik kan me eningszins voorstellen dat cabaretiers weinig brood zien in de man die sneller schreef dan God las, eh...excuus: léést.
Vestdijk lachte het liefst met maar vaker óm anderen. Maar lachen óm Vestdijk...dan moest je van goede huize komen. Misschien dat je hem kon uitlachen om zijn te grote hoofd. Het borstbeeld, te zien in het Letterkundig Museum, is drie-achtste kleiner uit-gevallen, omdat de omvang van zijn kop anders ongeloofwaardige proporties zou hebben aangenomen. Men zou denken dat hij een waterhoofd had.
Tegenwoordig makkelijk te testen in een sauna: als het hoofd na enige tijd gaat fluiten, is het inderdaad zo.
2.
Humor was voor mijn schepper een levenselixer. Toen hij mij schreef en gestalte gaf, vertrouwde hij mij eens toe: ‘Vriendschappen, niet op enigerlei wijze door schatering gevoed, bloeden bij mij dood.’ En ook: ‘Onhumoristische gegadigden keren zich na verloop van tijd uit eigen beweging van mij af...’.
Erger vindt hij het dat hij nauwelijks meer gelezen wordt. Dat vooral studenten èn docenten Nederlands hem zelfs niet meer kennen. Waarschijnlijk door een overdaad aan voor hen te moeilijke woorden en een teveel aan hoofd-en bijzin constructies.
Daarom verheugt het hem des te meer, dat hij voortleeft in deze prijs. En aan Christiaan Weijts moest ik doorgeven dat hij er vanaf vandaag ernstig rekening mee moet houden dat hij de komende jaren zal worden gevolgd, zoniet op de hielen wordt gezeten. Een fenomeen dat de auteur in kwestie niet vreemd zal voorkomen. Wat dat betreft is hem van alles in de schoot geworpen. Een nieuwe laptop (schootcomputer) biedt daarbij perspectief.
Of ik Ina Damman nog ontmoet heb...? Dat is uw énige prangende vraag, hè? Eén keer nog. Ze was hier in Lahringen tijdens de opening van een expositie van haar vriendin Marie van den Boogaard. Ze is alweer jaren getrouwd met een steenrijke Belgische antiquair. Ik vroeg: ‘Hoe gaat het nu met je...?’
Toen zei ze, met precies datzelfde, spottende lachje, maar met die helblauwe ogen: ‘Slecht. De motor van ons privévliegtuig moet een half jaar in de revisie. En nu moet ik overal met chauffeur naartoe....’ Ik zei: ‘Zal ik je m'n 06-nummer geven voor het geval je er over wilt praten...?’ ‘Nee’, zei ze, met ineens weer die koele afstandelijke blik, die ik zo goed herkende van vroeger.
‘Mag ik je dan nog één keer naar het station brengen?
Zal ik, Anton Wachter Ina Damman nog één keer terugbrengen tot aan de trein...? En dat mocht, zowaar, dat mocht!
Mijn voeten raakten zwaar de aarde, alsof zíj het alleen hadden te bepalen hoe onwankelbaar trouw ik blijven zou aan iets dat ik verloren had, - aan iets dat ik nooit had bezeten.