buurland vooral wil ophouden en zichzelf in slaap sust dat het allemaal zo erg niet is, schrijft Vestdijk een roman, Else Böhler, Duits dienstmeisje, waarin de Nederlandse hoofdpersoon door een hopeloze verliefdheid verzeild raakt op een nazibijeenkomst in Duitsland, die een niet mis te verstaan beeld geeft van wat er in dat land gaande is.
Vlak na de Tweede Wereldoorlog, als Nederland bezig is de mythe op te bouwen dat het zich massaal en heldhaftig verzet heeft tegen de Duitsers, schrijft Vestdijk een roman, Pastorale 1943, waarin een groepje verzetsmensen vooral uitblinkt in angst, zwakheid en een grote mate van amateurisme, om niet te zeggen klunzigheid - ze worden niet geheroïseerd, maar juist van hun vermeende heldhaftigheid ontdaan. De held wordt mens.
In De kelner en de levenden voert Vestdijk in een tijd dat homoseksualiteit volstrekt uit den boze is, een homoseksueel op, die op buitengewoon clevere en innemende wijze met zijn homoseksualiteit omgaat. Een paar jaar later, in de jaren vijftig, schrijft hij een roman over een lesbische liefde, Een alpenroman.
Voyeurisme is in geen enkele tijd een geliefd verschijnsel, en dus is het voor Vestdijk interessant. In een van zijn beste romans, De ziener, is de hoofdpersoon een voyeur die zijn kwade eigenschap bestrijdt door op slinkse wijze een relatie tussen een jongen en een vrouw tot stand te brengen.
En om op een heel ander niveau een beeld te geven van de tegenschrijver die Vestdijk was: samen met de literatuurwetenschapper Sam Dresden schrijft hij een boekje over het genre van de detective, Marionettenspel met de dood. Eerst komt Dresden telkens aan het woord, die in een doorwrocht essay een stelling poneert over een aspect van de detective, en vervolgens reageert Vestdijk op Dresdens theorie, wat er meestal op neerkomt dat hij de stelling op geheel eigen wijze afbreekt - ironisch en scherpzinnig redenerend, en vooral ook: houtsnijdend.
Wie zal een auteur met zo'n omvangrijk en onmogelijk veelzijdig oeuvre beschrijven? Wie krijgt er vat op zo'n briljante, heterogene geest?
Vestdijk (1898-1971) begon pas te publiceren toen hij al ver in de dertig was. In de kleine veertig jaar van zijn publicitaire leven schreef hij ruim vijftig romans, zo'n twintig gedichtenbundels, een zestal verhalenbundels, een twintig essaybundels, een tiental boeken over muziek (hij was een groot muziekkenner, vooral van Mahler), een imposante studie over godsdienst en een over angst, hij vertaalde ruim tien romans en schreef honderden kritieken in dag- en weekbladen. Als hem op zijn enorme productie werd gewezen, placht hij te zeggen dat het zo vermoeiend niet was: ‘Je kunt er toch bij blijven zitten?’
En dan te bedenken dat hij zeer regelmatig gekweld werd door depressies die maandenlang aanhielden en waarin hij volstrekt niet in staat was wat dan ook te doen.
Welke biograaf krijgt vat op zo'n schrijver? Wat voor formidabele geest moet een biograaf zelf hebben om op de formidabele geest van deze schrijver greep te krijgen?
Het is tot nu toe eenmaal serieus geprobeerd. In 1987 publiceerde Hans Visser zijn Simon Vestdijk. Een schrijversleven. Het was niet zozeer een biografie als wel een eerste poging om de enorme